RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 414077 / KG ZA 12-207
Vonnis in kort geding van 6 april 2012 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. W.M. Hes te Amsterdam,
tegen:
1. de vennootschap naar buitenlands recht
A.Y.G.I. Ltd,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudend te
[vestigingsplaats 2],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats], Israël,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats], Israël,
gedaagden,
advocaat mr. G.M. Boonman te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds '[eiseres]' en anderzijds 'AYGI', '[gedaagde sub 2]' en '[gedaagde sub 3]' (gezamenlijk ook wel als 'gedaagden').
1. Het procesverloop
[Eiseres] heeft gedaagden, alsmede [voormalig gedaagde] op 7 maart 2012 doen dagvaarden om op 30 maart 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Op 22 maart 2012 heeft [eiseres] herstelexploten laten uitbrengen omdat de aanzegging voor meerdere gedaagden ontbrak in de dagvaardingen. De zaak is op 30 maart 2012 behandeld. Tijdens de zitting heeft [eiseres] haar vordering tegen [voormalig gedaagde] ingetrokken, zodat die vordering verder buiten beschouwing kan blijven. Aan het slot van de zitting is een datum voor vonnis bepaald. De voorzieningenrechter doet heden bij vervroeging uitspraak.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 maart 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. [X.] was een schrijver en businessconsultant en genoot als zodanig internationale bekendheid. Met het oog op de exploitatie van zijn activiteiten, waaronder het houden van lezingen en seminars, heeft [X.] in 1997 AYGI opgericht, met als statutaire vestigingsplaats [vestigingsplaats 1]. [X.] was tot zijn overlijden op [datum van overlijden] 2011 enig aandeelhouder en bestuurder van AYGI. Blijkens haar inschrijving in het handelsregister van de kamers van koophandel is AYGI (mede) gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats 2], op welk adres zich ook de - door AYGI gehuurde - (dienst)woning van [eiseres] bevindt.
2.2. [Gedaagde sub 2] is de weduwe van [X.] en diens enige erfgenaam. [Gedaagde sub 3] is de zoon van [X.].
2.3. In september 1997 hebben [eiseres], geboren op 10 november 1951, en [X.], als bestuurder van AYGI, een Engelstalig contract getekend, uit hoofde waarvan [eiseres] per 30 mei 1997 voor onbepaalde tijd in dienst trad bij AYGI als manager. Artikel 9 van het contract bepaalt dat Nederlands recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Het (laatstelijk) overeengekomen maandsalaris van [eiseres] bedraagt $ 6.008,-- (te betalen in de Verenigde Staten) en € 5.770,-- bruto, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten (te betalen in Nederland). Die bedragen zijn tot 1 januari 2012 voldaan.
2.4. Sinds september 2011 staat [gedaagde sub 2] - naast [X.] - ingeschreven als bestuurder van AYGI.
2.5. Bij e-mailbericht van 10 januari 2012 heeft [gedaagde sub 3] het volgende medegedeeld aan [eiseres]:
"As we are closing AYGI company which was created solely to support my father's events we can no longer employ you. The employment engagement is therefore terminated as of January 1st 2012.
I wish you would have allowed this discussion to be face to face, we had plenty of time to do so, and not through emails, but this is your choice and so be it.
As per our agreement in July 2011 in the past 6 months we kept your compensation at its highest level although your services to support my father's events were no longer required. We even followed blindly your statement about a very high bonus that you claimed to be entitled. We protected your life style by financing the house in Holland. This was done as a gesture - a highly costly gesture that should not be taken for granted. Neither you, nor my father when he discussed your future, have ever mentioned a contract, let alone a Dutch employment contract. Frankly I don't see any sense in this statement and regard it as a major disappointment. Going this route will not be acceptable.
We agreed that by the end of these 6 months we will discuss a different engagement for additional year. I have offered you an engagement which I thought serves all needs. If you have something else in mind or think the terms forward should be different do let me know."
2.6. Bij brief van 16 januari 2012 heeft (de advocaat van) [eiseres] aan [gedaagde sub 3] bericht niet in te stemmen met de beëindiging van het dienstverband per 1 januari 2012, omdat, volgens haar, geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging. Daarbij maakt zij tevens aanspraak op doorbetaling van loon.
3. Het geschil
3.1. [Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
primair
I. gedaagden, hoofdelijk en op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van haar gebruikelijke maandsalaris over de maanden januari, februari en maart 2012 ad $ 6.008,-- en € 5.770,-- bruto, te vermeerderen met vakantietoeslag, de wettelijke verhoging ad 50% en de wettelijke rente;
II. gedaagden, hoofdelijk en op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen om aan [eiseres] salarisstroken te verstrekken betreffende de maanden januari, februari en maart 2012, alsmede betreffende de daaropvolgende maanden totdat de arbeidsovereenkomst met AYGI rechtsgeldig is geëindigd;
III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van het haar toekomende salaris en emolumenten (vanaf april 2012) totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
subsidiair
IV voor zover het primair gevorderde niet toewijsbaar is jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], hen te veroordelen om aan AYGI te betalen een bedrag van € 300.000,--, alsmede om AYGI - in het voorkomende geval - de financiële middelen te verstrekken die zij nodig heeft om al haar verplichtingen jegens [eiseres] correct en tijdig na te blijven komen;
zowel primair als subsidiair
V gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
Na het overlijden van [X.] is [eiseres] de werkzaamheden waarmee zij was belast blijven uitoefenen ten behoeve van AYGI. Zolang de arbeidsverhouding voortduurt zal zij dat ook blijven doen. Met ingang van 1 januari 2012 wordt het salaris waarop [eiseres] aanspraak heeft echter niet meer uitbetaald. Gedaagden stellen zich ten onrechte op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van die datum is geëindigd. [eiseres] heeft echter nooit ingestemd met een beëindiging van het dienstverband, terwijl daarvoor ook geen toestemming is verleend door het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen ('UWV'). De arbeidsovereenkomst is derhalve niet rechtgeldig beëindigd. AYGI en haar formele bestuurder, [gedaagde sub 2], alsmede [gedaagde sub 3], die als feitelijk bestuurder van AYGI moet worden aangemerkt, zijn gehouden het salaris te blijven betalen totdat aan de arbeidsverhouding een rechtsgeldig einde is gekomen. Voor zover [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als (feitelijk) bestuurders van AYGI niet aangesproken kunnen worden tot salarisbetaling, dienen zij - in genoemde hoedanigheid - AYGI in ieder geval te voorzien van de financiële middelen die AYGI in staat stellen om het salaris van [eiseres] te blijven voldoen zolang zij (AYGI) daartoe gehouden is, te beginnen met een bedrag van € 300.000,--, zodat het primair gevorderde kan worden betaald.
3.3. Gedaagden hebben de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hun verweer hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
Bevoegdheid
4.1. Gedaagden hebben zich beroepen op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en daarmee de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Om de navolgende redenen kunnen zij daarin echter niet worden gevolgd.
4.2. [eiseres] heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij, als werknemer van AYGI, nauw betrokken was bij alle werkzaamheden/activiteiten van [X.], zoals (i) de voorbereiding van diens presentaties en meetings/seminars, (ii) beheers- en administratiewerkzaamheden in verband met diens publicaties, (iii) diverse commerciële en non-profit inspanningen en (iv) de taken van een personal assistant op het gebied van financiën, verzekeringen en bank- en reiszaken. Gedaagden hebben dat niet bestreden.
4.3. De stelling van [eiseres] dat zij haar taken (vrijwel) uitsluitend verrichtte vanuit [woonplaats], hebben gedaagden betwist; volgens hen gebeurde dat vanuit de hoofdvestiging van AYGI in Londen. Ter nadere onderbouwing daarvan stellen zij dat (i) sinds 1997 de seminars slechts voor 3% in Nederland plaatsvonden en vanaf 2004 alleen nog maar buiten Nederland, (ii) in Nederland geen producten van [X.] worden verkocht en (iii) de administratieve werkzaamheden waarmee [eiseres] was belast werden gecoördineerd vanuit het Verenigd Koninkrijk. Die omstandigheden staan er echter niet aan in de weg dat [eiseres] haar onder 4.2 vermelde werkzaamheden vanuit [woonplaats] verricht(te). Die werkzaamheden lenen zich bij uitstek voor uitoefening vanaf één centrale plaats, die bovendien niet dezelfde behoeft te zijn als die waar de seminars en dergelijke plaatsvonden en de producten van [X.] worden verkocht. Overigens zou juistheid van de stellingen van gedaagden meebrengen dat de seminars (met name) in Londen plaatsvonden en dat daar het merendeel van de producten van [X.] wordt verkocht. Dat kan niet worden aangenomen, te minder nu [X.] volgens beide partijen internationale bekendheid genoot. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [eiseres] ook een onderkomen heeft/had in (de buurt van) Londen, hetgeen voor de hand zou liggen indien zij haar werkzaamheden grotendeels in Londen zou verrichten. Een en ander betekent dat gedaagden hun onderhavige verweer onvoldoende hebben onderbouwd.
4.4. Op grond van het voorgaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [eiseres] 'gewoonlijk' in [woonplaats] werkte. Daarmee heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht voor wat betreft de vordering jegens haar werkgever AYGI op grond van artikel 19 aanhef en onder 2 sub a van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Gelet hierop en nu [woonplaats] is gelegen in het arrondissement 's-Gravenhage is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om van de vordering tegen AYGI kennis te nemen. Dat de statutaire c.q. hoofdvestiging van AYGI zich in Londen bevindt maakt dat niet anders.
4.5. Voorts moet op grond van de voorhanden zijnde stukken worden geoordeeld dat tussen de vordering tegen AYGI en die tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Aan alle vorderingen wordt immers (vrijwel) hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv') ook bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres] voor zover die zijn gericht tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. De omstandigheid dat de vordering tegen AYGI is gegrond op nakoming van de arbeidsovereenkomst en die tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] - zoals op de zitting uitdrukkelijk aangegeven door [eiseres] - (uitsluitend) op bestuurdersaansprakelijkheid doet daaraan niet af. Voor zover gedaagden voormelde samenhang hebben betwist wordt daaraan, wegens onvoldoende onderbouwing, voorbijgegaan.
Nietigheid dagvaarding
4.6. Het beroep van gedaagden op nietigheid van de dagvaarding(en) wordt - wat daar verder ook van zij - verworpen omdat sprake is van een 'gedekte nietigheid' in de zin van artikel 122 lid 1 Rv. Gesteld noch gebleken is dat (één of meer) gedaagden onredelijk in hun belangen zijn geschaad door het vermeende gebrek in de dagvaarding.
Spoedeisendheid
4.7. Gedaagden hebben aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Daaraan wordt ook voorbijgegaan. Aan een loonvordering als de onderhavige is, in beginsel, inherent dat is voldaan aan het vereiste van spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening. Dat klemt hier te meer nu [eiseres] uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij voor haar levensonderhoud afhankelijk is van haar salaris.
De primaire vordering
4.8. [eiseres] stelt zich op standpunt dat van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waarop de stopzetting van de loonbetalingen is gegrond, geen sprake is. Gedaagden bestrijden dat en voeren daartoe het volgende aan.
Zij gingen ervan uit dat aan de arbeidsverhouding op vrijwillige basis ('employment at will') op ieder moment door de werknemer en/of de werkgever een einde kon worden gemaakt, zonder enige opzegtermijn (voorzieningenrechter: die opvatting komt overeen met de leer die het ontslagrecht in de Verenigde Staten beheerst). Na het overlijden van [X.], waarmee de activiteiten van AYGI eindigden, en een daaropvolgend gesprek met [eiseres] in juli 2011 kwam aan de arbeidsrelatie tussen [eiseres] en AYGI direct een einde. [eiseres] legde zich daarbij ook neer. Bij wijze van geste werd [eiseres] nog wel toegezegd dat haar salaris en de huur van de dienstwoning tot en met 31 december 2011 zouden worden betaald, alsmede een bonus waarop [eiseres] nog aanspraak kon maken. Voor zover gedaagden in het voorgaande niet kunnen worden gevolgd, moet ervan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tijdens het gesprek in juli 2011 mondeling is opgezegd tegen 1 januari 2012, alsmede dat het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen ('BBA') niet van toepassing is omdat [eiseres] niet terugvalt op de Nederlandse arbeidsmarkt. De in acht genomen opzegtermijn is redelijk. Een en ander is bevestigd in het e-mailbericht van 10 januari 2012, aldus gedaagden.
4.9. Vaststaat dat op de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en AYGI Nederlands recht van toepassing is, nu zij dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen. De dwingendrechtelijke bepalingen op het gebied van het Nederlandse arbeidsrecht verzetten zich tegen opzegging van een arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, zodat het verweer van gedaagden in zoverre buiten beschouwing kan blijven.
4.10. [eiseres] heeft gemotiveerd bestreden dat tijdens het gesprek in juli 2011 is gesproken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens haar is bij die gelegenheid slechts de afspraak gemaakt dat tegen het einde van het jaar 2011 een nader gesprek zou volgen teneinde te bespreken hoe aan het dienstverband verder vorm zal worden gegeven. Gelet op het voorgaande kan in het (beperkte) bestek van dit kort geding niet worden aangenomen dat de beëindiging van de arbeidsrelatie onderwerp van gesprek is geweest tijdens de bespreking in juli 2011. Dit betekent dat er evenmin van kan worden uitgegaan dat [eiseres] toen heeft ingestemd met het (onmiddellijke) einde van haar dienstverband, noch dat de arbeidsovereenkomst - al dan niet met goedvinden van [eiseres] - is opgezegd per 1 januari 2012. Overigens hebben ook gedaagden aangegeven dat in juli 2011 is afgesproken om aan het einde van het jaar weer bij elkaar te komen teneinde de verdere gang van zaken te bespreken, zij het dat - volgens hen - dan slechts sprake zou kunnen zijn van voorzetting van de werkzaamheden door [eiseres] op basis van een overeenkomst van opdracht. Uit het voorgaande vloeit voort dat dit laatste niet kan worden aangenomen. Uit die stelling van gedaagden volgt trouwens dat er, ondanks het overlijden van [X.], nog steeds voor [eiseres] werkzaamheden te verrichten waren, hetgeen gedaagden in een ander verband hebben betwist.
4.11. Gedaagden hebben voorts aangevoerd dat [eiseres] na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet terugvalt op de Nederlandse, maar op de Amerikaanse arbeidsmarkt, zodat - volgens hen - het BBA toepassing mist in de onderhavige situatie. [eiseres] heeft dienaangaande gemotiveerd gesteld dat zij voornemens is in Nederland te blijven wonen. In dat verband heeft zij onder andere onweersproken aangevoerd dat zij (i) enkel in Nederland belasting betaalt en sociale verzekeringspremies afdraagt, (ii) getrouwd is met een Nederlandse huisarts en (iii) de Nederlandse nationaliteit heeft aangevraagd. Verder is van belang dat uit het e-mailbericht van [eiseres] van 30 november 2011, waarop gedaagden zich beroepen, allerminst voorvloeit dat [eiseres] definitief zal terugkeren naar de VS. Op grond van hetgeen [eiseres] op de zitting uitdrukkelijk heeft verklaard moet veeleer worden aangenomen dat zij er inmiddels voor heeft gekozen om in Nederland te blijven wonen en - desgewenst - werken. Reeds op grond hiervan treft het onderhavige verweer van gedaagden geen doel. Overigens kan de voorzieningenrechter gedaagden niet volgen in hun stelling dat uit het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (LNJ: BU8512) volgt dat het BBA in geen geval van toepassing is indien een werknemer na diens ontslag niet terugvalt op de Nederlandse arbeidsmarkt.
4.12. Het voorgaande betekent dat voor de opzegging van de arbeidsverhouding met [eiseres] de toestemming van het UWV vereist is. Vaststaat dat deze ontbreekt, zodat geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres]. Haar arbeidsverhouding met AYGI loopt dus nog steeds door.
4.13. Op grond van het voorgaande is in ieder geval AYGI, als de formele werkgever, gehouden om het salaris van [eiseres], te vermeerderen met vakantietoeslag, te blijven voldoen totdat de arbeidsverhouding rechtsgeldig is geëindigd. Voor wat betreft het achterstallige salaris is AYGI daarover de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek ('BW') verschuldigd. Deze verhoging zal volgens vast beleid worden gematigd tot 10% en - zoals gevorderd - slechts worden toegewezen over het maandelijks verschuldigde bedrag ad € 5.770,-- bruto. In zoverre zijn de primaire vorderingen sub I en III, voor zover deze zijn ingesteld tegen AYGI, toewijsbaar. Daaraan staat niet in de weg dat [eiseres] niet ook wedertewerkstelling heeft gevorderd. Volgens de - op zichzelf niet bestreden - stellingen van [eiseres] is zij immers nog steeds aan het werk voor AYGI. Dat [eiseres] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voor het eerst in januari 2012 heeft geconfronteerd met het arbeidscontract uit 1997 leidt ook niet tot een ander oordeel. Van een werkgever mag worden verwacht dat die ervan op de hoogte is hoe de arbeidsrelatie met een werknemer is geregeld. De gevorderde dwangsom ter zake van de achterstallige loontermijnen zal worden afgewezen, omdat het bepaalde in artikel 611a lid 1 (laatste zin) Rv zich daartegen verzet.
4.14. Op grond van artikel 7:626 BW is een werkgever verplicht aan een werknemer een loonstrook te verstrekken. Bezien in het licht van het voorgaande brengt die bepaling mee dat ook de primaire vordering sub II toewijsbaar is jegens AYGI. Dienaangaande is oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.15. Anders dan ten aanzien van AYGI zijn de primaire vorderingen niet toewijsbaar voor zover deze zijn ingesteld tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Die vorderingen betreffen immers verplichtingen waarop uitsluitend de werkgever, ofwel AYGI, kan worden aangesproken. De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn - zo heeft [eiseres] uitdrukkelijk verklaard op de zitting - gegrond op hun aansprakelijkheid als (feitelijk) bestuurders van AYGI. Een daarop gebaseerde vordering kan hooguit leiden tot schadevergoeding, maar niet (ook) tot toewijzing van hetgeen primair is gevorderd.
De subsidiaire vordering
4.16. Nu de primaire vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zullen worden afgewezen, dient te worden beslist op de subsidiaire vordering die zich enkel tot hen richt. Door middel van die vordering wenst [eiseres] te bewerkstelligen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden veroordeeld tot betaling van bedragen die AYGI in staat stellen om aan haar verplichtingen, als werkgever, jegens [eiseres], als werknemer, te voldoen, te beginnen met een bedrag van € 300.000,--. Aldus is onmiskenbaar sprake van een geldvordering.
4.17. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen - maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.18. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben de vordering van [eiseres] gemotiveerd bestreden. Voor een nader (feiten)onderzoek is - anders dan in een bodemzaak - geen plaats in een procedure als de onderhavige. Over de uitkomst van een vordering als de onderhavige in een bodemprocedure valt geen voorspelling te doen, zodat ook niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat zo'n vordering wordt toegewezen. Daarmee is niet voldaan aan voormeld criterium. De onderhavige vordering zal dus worden afgewezen.
Afronding
4.19. Op grond van het bovenstaande zal worden beslist zoals hieronder in het dictum vermeld, waarbij de aan AYGI gegunde termijn van één week om aan de primaire vorderingen sub I en II te voldoen - anders dan de door [eiseres] gevorderde termijn van 24 uur - als redelijk wordt beschouwd. De toewijsbare vorderingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. In de gegeven omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid ex artikel 233 lid 3 Rv om aan die uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld tot een bepaald bedrag, zoals door gedaagden verzocht.
4.20. Nu partijen op hoofdpunten over en weer in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt AYGI om binnen één week na het uitspreken van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen haar gebruikelijke maandsalaris over de maanden januari, februari en maart 2012 ad $ 6.008,-- en € 5.770,-- bruto, te vermeerderen met (i) vakantietoeslag, (ii) 10% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het bedrag van € 5.770,-- bruto en (iii) de wettelijke rente over het bedrag van € 5.770,-- bruto;
- veroordeelt AYGI om binnen één week na het uitspreken van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken salarisstroken betreffende de maanden januari, februari en maart 2012, alsmede om salarisstroken te blijven verstrekken vanaf de maand april 2012 totdat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] rechtsgeldig is geëindigd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat AYGI daarmee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 5.000,--;
- bepaalt dat die dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.14 vermeld;
- veroordeelt AYGI om vanaf april 2012 aan [eiseres] te voldoen het aan haar toekomende salaris, met emolumenten, (zowel in de VS als in Nederland) op de gebruikelijke maandelijkse tijdstippen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
jvl