4 De beoordeling
ten aanzien van de aanzegging/opzegging
4.1.
Volgens [verzoekster] heeft de heer [persoon A] , algemeen directeur van FloraNL, haar in een gesprek op 25 januari 2024 aangeboden de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlengen, zij het zonder de door [verzoekster] verlangde loonsverhoging, en heeft zij dat aanbod direct mondeling aanvaard. De door FloraNL op 12 februari 2024 gedane aanzegging moet volgens haar daarom worden aangemerkt als een – niet rechtsgeldige – opzegging.
4.2.
Volgens FloraNL heeft de heer [persoon A] bij dit (een-op-een) gesprek enkel de intentie uitgesproken de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlengen, inderdaad zonder de loonwensen van [verzoekster] te honoreren, en zou op een later moment met [verzoekster] een door FloraNL nog uit te werken contract worden besproken.
4.3.
Het gaat hier om de vraag of op 25 januari 2024 een onvoorwaardelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. Bij de beantwoording van die vraag komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten waarbij alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, van belang zijn. In het midden kan overigens blijven of de verlenging per direct zou ingaan of pas per 1 april 2024. Ook in dat geval zat FloraNL immers vast aan de door [verzoekster] gestelde afspraak de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur te laten gelden.
4.4.
Op basis van de gebleken feiten en omstandigheden wordt geoordeeld dat partijen op 25 januari 2024 onvoorwaardelijk zijn overeengekomen de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlengen. Daartoe heeft met name bijgedragen dat:
- -
[verzoekster] in haar e-mail van 22 januari 2024 (haar bijlage 4) FloraNL nogmaals heeft laten weten dat zij eerder dan eind februari 2024, zoals FloraNL had gepland, wilde weten of haar contract zou worden verlengd, omdat zij, als alleenstaande ouder en kostwinner, zekerheid wil en anders zou moeten gaan solliciteren,
- -
hierop ook daadwerkelijk (veel) eerder dan eind februari 2024, al op 25 januari 2024 in de ochtend, een gesprek tussen partijen heeft plaatsgehad,
- -
FloraNL zich bij monde van haar algemeen directeur [persoon A] bij dat gesprek tenminste positief heeft uitgelaten over een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en daarbij [verzoekster] ook medegedeeld heeft de in haar e-mail van 22 januari 2024 kenbaar gemaakte loonwensen niet te kunnen inwilligen,
- -
[persoon A] [verzoekster] aan het einde van het gesprek heeft gefeliciteerd,
- -
[verzoekster] direct na afloop van dit gesprek naar haar collega is toegelopen en deze heeft overgoten met confetti terwijl zij overduidelijk blij en springend riep: ‘Woehoe, ik heb een vaste aanstelling, woehoe!’,
- -
deze actie van [verzoekster] , inclusief haar gang naar die collega, door de heer [persoon A] met vaste hand is gefilmd met zijn telefoon (bijlage 7 van [verzoekster] ),
- -
[verzoekster] dit filmpje vervolgens die ochtend in de groepsapp heeft gedeeld, waarop zij binnen een half uur niet alleen door meerdere collega’s is gefeliciteerd maar ook door commercieel directeur de heer [persoon B] : ‘Lekker [voornaam verzoekster] gefeliciteerd’ en (mede)lid van het managementteam de heer [persoon C] : ‘Gefeliciteerd [voornaam verzoekster] , het is je gegund’ terwijl de heer [persoon A] in reactie op door [verzoekster] aangekondigd gebak schrijft ‘Daar ben ik altijd fan van’ (bijlage 6 van [verzoekster] ), en
- -
[verzoekster] de heer [persoon A] later die avond een-op-een heeft geappt dat zij ‘maandag gebak zou meenemen om het fantastische nieuws van vandaag een beetje te vieren’ waarop de heer [persoon A] een minuut later heeft geantwoord ‘Haha, heel goed’ gevolgd door drie verlekkerd kijkende ‘smileys’ (bijlage 5 van [verzoekster] ).
4.5.
Op basis van deze feiten en omstandigheden mocht [verzoekster] er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat, zo dat al niet expliciet tussen haar en de heer [persoon A] tijdens bedoeld gesprek is afgesproken, haar arbeidsovereenkomst hoe dan ook op basis van de geldende arbeidsvoorwaarden voor onbepaalde tijd werd verlengd.
4.6.
Daaraan staat niet in de weg dat FloraNL, naar zij heeft gesteld, bij een verlenging voor onbepaalde tijd altijd een volledig nieuw contract opstelt waarin zij in beginsel ook een overeen te komen non-concurrentie- en relatiebeding opneemt. Er geldt hier immers geen schriftelijkheidseis terwijl de heer [persoon A] desgevraagd ter zitting ook verklaard heeft dat over zulke bedingen niet is gesproken tijdens het gesprek van 25 januari 2024.
4.7.
Evenmin kan FloraNL baten dat de heer [persoon A] overrompeld geweest zou zijn door de uitbundige blijdschap van [verzoekster] na afloop van dat gesprek en hij, althans zo begrijpt de kantonrechter, haar daarom niet direct duidelijk heeft gemaakt dat het wel of niet verlengen van de arbeidsovereenkomst nog afhing van het bereiken van overeenstemming over de door FloraNL nog op te stellen, nieuwe arbeidsovereenkomst. De door FloraNL gestelde overrompeling blijkt bepaald niet uit het gedrag van de heer [persoon A] op 25 januari 2024 terwijl zij ook niet heeft toegelicht waarom [verzoekster] in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden had moeten begrijpen dat de verlenging niet zeker was.
4.8.
Hetzelfde lot treft de door FloraNL aangevoerde omstandigheid dat [verzoekster] op 25 januari 2024 ’s-avonds aan de heer [persoon A] heeft geappt dat zij voor het overleg op de daarop volgende maandag vier agendapunten, waaronder ‘waardering’, had zodat er volgens haar geen overeenstemming bestond over de financiële voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet. Dat bericht is, zo blijkt uit de tekst (zie bijlage 5 bij het verzoekschrift) door [verzoekster] verstuurd mede namens haar collega’s (‘de meiden’ / ‘de drie musketiers’) en bevat agendapunten die (dus) niet specifiek [verzoekster] maar ook haar collega’s aangingen (naast waardering ook verwachtingsmanagement, LIFO onderzoek en toekomst FloraNL). Deze tekst bevat geen aanwijzing dat er in de visie van [verzoekster] nog overeenstemming moest worden bereikt over de financiële voorwaarden voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Daarnaast sluit het agenderen (mede namens collega’s) van het onderwerp (financiële) waardering voor een overleg met de directie uiteraard niet uit dat daarvoor al overeenstemming was bereikt over het hoe dan ook voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een en ander klemt te meer nu enkele minuten hierna [verzoekster] en de heer [persoon A] elkaar appen als hiervoor onder 4.4, laatste gedachtestreepje weergegeven, wat wijst op het gelijk van [verzoekster] .
4.9.
Dat alles brengt met zich dat de brief van 12 februari 2024 van FloraNL, waarmee zij [verzoekster] kenbaar heeft gemaakt dat haar dienstverband per 1 april 2024 eindigt, hier niet geldt als een aanzegging (als bedoeld in artikel 7:668 BW) maar als een opzegging (al dan niet op voorhand) van het overeengekomen dienstverband voor onbepaalde tijd. Nu [verzoekster] met die opzegging niet heeft ingestemd en FloraNL daaraan ook geen redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW ten grondslag heeft gelegd, is de opzegging in strijd met de daarvoor geldende regels en dus onrechtmatig. De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
4.10.
[verzoekster] heeft aanvankelijk verzocht de opzegging te vernietigen, maar omdat zij per 1 juni 2024 een nieuwe baan heeft, heeft zij haar verzoek aangepast in die zin dat zij nu wil dat haar een billijke vergoeding wordt toegekend. De kantonrechter is van oordeel dat voor toekenning daarvan in de gegeven omstandigheden aanleiding bestaat.
4.11.
Vooropgesteld wordt dat de billijke vergoeding van artikel 7:681 BW voor de werknemer het alternatief vormt voor het vernietigen van de opzegging. Dit artikel stelt niet als voorwaarde voor een billijke vergoeding dat de werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld heeft, maar dat neemt niet weg, zo blijkt uit de wetgeschiedenis, dat het er bij de vaststelling van de billijke vergoeding uiteindelijk om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De ernstige verwijtbaarheid is in dit geval gelegen in de omstandigheid dat FloraNL de opzegregels heeft geschonden door het standpunt te betrekken dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2024 zou eindigen terwijl, zoals in deze procedure is vastgesteld, partijen daarvoor al overeenstemming hadden bereikt over een verlenging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het gaat hier dus om compensatie voor het schenden van de opzegregels. Volgens vaste jurisprudentie moet bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval rekening gehouden worden. Zo kan ook in aanmerking worden genomen hoe lang de arbeidsovereenkomst naar verwachting nog zou hebben geduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever niet had plaatsgehad terwijl daarnaast met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer rekening gehouden kan worden.
4.12.
Gegeven dat toetsingskader overweegt de kantonrechter allereerst dat een onterecht ontslag een nare ervaring voor een werknemer is. Niet alleen wordt hij daardoor niet langer in staat gesteld de bedongen werkzaamheden uit te voeren en op het werk collegiaal contact te hebben, ook heeft dit in de regel negatieve gevolgen, zeker in eerste instantie, voor zijn inkomen en moet hij juridische stappen overwegen om voor zijn arbeidsrechtelijke positie op te komen. Dat is niet anders voor [verzoekster] , die, zo is de kantonrechter ter zitting gebleken, ook emotioneel is getroffen door het door FloraNL op 12 februari 2024 – ten onrechte –ingenomen standpunt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege per 1 april 2024 zou eindigen. Een en ander klemt te meer nu [verzoekster] in haar e-mail van 22 januari 2024 (haar bijlage 4) FloraNL onomwonden kenbaar had gemaakt dat zij op korte termijn duidelijkheid wilde over een eventuele verlenging van haar arbeidsovereenkomst omdat zij kostwinner is en als alleenstaand ouder de zorg voor haar minderjarige zoon heeft en anders zou moeten gaan solliciteren. Ook is, zo is de kantonrechter eveneens gebleken, voor [verzoekster] bepaald niet prettig, zo niet diffamerend, geweest dat zij op 12 februari 2024 naast de aanzegging van het einde van haar dienstverband per 1 april 2024 te verstaan heeft gekregen dat zij tot dan vrijgesteld werd van haar werkzaamheden en het pand diende te verlaten.
4.13.
Anderzijds weegt ook mee dat het hier gaat om een betrekkelijk kort dienstverband, dat (uiteindelijk) slechts een jaar heeft geduurd, en dat de nodige vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de door [verzoekster] betrokken stelling dat zij, nu pas 40 jaar oud, zich tot haar pensioenleeftijd bij FloraNL had zien werken. Uit haar bijlage 9, dat een verslag is van het onder 4.8 bedoelde overleg op maandag 29 januari 2024 tussen het management en [verzoekster] en haar twee collega’s, blijkt immers dat zij en haar collega’s het management van FloraNL toen in bepaald duidelijke bewoordingen te verstaan hebben gegeven dat er weinig zou deugen van het reilen en zeilen binnen de onderneming, dat zij last hebben van een zeer hoge werkdruk, zij ‘klaar zijn’ met loze beloften en zij een betere financiële waardering willen, gegeven dat ‘FloraNL niks is zonder hun drieën’. Te meer nu gesteld noch gebleken is dat FloraNL in reactie hierop maatregelen heeft getroffen om aan deze wensen tegemoet te komen maar – sterker nog – het einde van het dienstverband met [verzoekster] heeft nagestreefd, kan worden aangenomen dat de arbeidsovereenkomst, als deze was voortgezet per 1 april 2024, geen lang leven was beschoren. Ook weegt mee dat [verzoekster] inmiddels, per 1 juni 2024, een andere baan elders heeft gevonden, met een iets hoger loon, maar tussentijds was aangewezen op een – veel lagere – WW-uitkering, met alle emotionele en financiële gevolgen van dien.
4.14.
Dat alles bij elkaar genomen acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden toekenning van een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto passend. Dat bedrag wordt hierna dan ook toegewezen.
ten aanzien van de vakantie- en TVT-uren
4.15.
Volgens [verzoekster] heeft FloraNL haar bij de eindafrekening 2,5 vakantie-uur te weinig uitbetaald en heeft zij in het geheel verzuimd de door [verzoekster] opgebouwde TVT (tijd-voor-tijd) uren – 59,5 stuks – uit te keren. In reactie hierop heeft FloraNL aangevoerd dat zij het correcte vakantie-uren saldo heeft uitbetaald en dat [verzoekster] geen recht heeft op uitbetaling van TVT-uren.
4.16.
De kantonrechter constateert dat [verzoekster] 60,23 vakantie-uren uitbetaald gekregen heeft (haar bijlage 16), welk aantal volgens FloraNL ook juist is en correspondeert met de door [verzoekster] als bijlage 24 overgelegde (kennelijk uit het registratiesysteem van FloraNL afkomstige) verlofstand van 12 februari 2024, de dag dat [verzoekster] werd vrijgesteld van haar werkzaamheden. Partijen zijn het erover eens dat [verzoekster] per 1 januari 2024 een totaal saldo aan wettelijke en bovenwettelijke verlofuren had van 27,73 (19,29 + 8,44).
4.17.
Gegeven haar jaarlijkse recht op 128 wettelijke en 25,6 bovenwettelijke verlofuren heeft [verzoekster] over de periode van 1 januari 2024 tot aan 1 april 2024 (91/366ste x 128=) 31,83 wettelijke verlofuren opgebouwd en (91/366ste x 25,6=) 6,37 bovenwettelijke, samen dus 38,2. Volgens FloraNL heeft [verzoekster] in 2024 10,52 uur aan verlof opgenomen, waartoe zij heeft gewezen op bijlage 21 van [verzoekster] . Volgens dat overzicht heeft [verzoekster] op 2 januari 2024 8 uur (0,44 uur wettelijk en 7,56 bovenwettelijk) verlof opgenomen en op 18 januari 2024 2,5 uur, samen dus 10,5 uur. Nu [verzoekster] niet concreet en gemotiveerd heeft betwist die uren toen te hebben opgenomen, wordt ervan uitgegaan dat dit klopt.
4.18.
Rekening houdend met de door FloraNL toegepaste correctie van 4,8 uur in het voordeel van [verzoekster] (punt 89 van het verweerschrift) betekent dit dat [verzoekster] bij het einde van het dienstverband nog een saldo aan wettelijke en bovenwettelijke verlofuren had van (27,73 + 38,2 + 4,8 – 10,5=) 60,23, dat ook is uitbetaald. Dit deel van het door [verzoekster] verzochte wordt dan ook afgewezen.
4.19.
Ten aanzien van de door [verzoekster] verzochte uitkering van 59,5 TVT-uren wordt vooropgesteld dat FloraNL niet heeft betwist dat [verzoekster] die uren naast haar contractuele 32 uur per week heeft gewerkt in opdracht van FloraNL. Volgens FloraNL heeft [verzoekster] echter geen recht op uitkering van die uren gezien artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst, dat als volgt luidt: “De werkgever kan van de werknemer verlangen overwerk te verrichten. Van overwerk is slechts sprake indien het aantal arbeidsuren per week het aantal van 40 uren per week overtreft. Overwerk wordt opgenomen in vrije tijd. Werknemer heeft recht op één uur verlof voor één overuur. (…)”. FloraNL heeft het standpunt betrokken dat omdat [verzoekster] , die een 32-urig contract had, geen uren gewerkt heeft boven de grens van 40 uur per week, zij geen recht op TVT-uren heeft en als dat anders zou zijn, de TVT-uren moeten worden opgenomen en niet hoeven worden uitbetaald bij het einde van het dienstverband.
4.20.
Overwogen wordt dat dit artikellid lijkt te zijn geschreven voor een werknemer die 40 uur per week werkt en niet voor een werknemer die, zoals [verzoekster] , een contract voor minder uur per week heeft, in dit geval 32 uur, verspreid over vier dagen. Zou dat anders zijn, dan zou dit betekenen dat [verzoekster] pas recht zou hebben op uitbetaling van door haar in opdracht van FloraNL gewerkte extra uren nadat zij per week ten minste acht uur gratis voor FloraNL heeft gewerkt en dat komt de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar voor. Bovendien zijn, zo blijkt uit de door [verzoekster] overgelegde stukken (bijlagen 19 tot en met 21 en 24), in het administratiesysteem van FloraNL aan [verzoekster] TVT-uren toegekend en zijn haar daarvan ook overzichten verstrekt, waarmee bij haar in ieder geval het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij recht had op TVT-uren. Dat staat er dan ook aan in de weg dat FloraNL hier met recht aan [verzoekster] zou kunnen tegenwerpen (naar zij eerst na de akte van [verzoekster] heeft gedaan) dat zij volgens (de tekst van) artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst geen recht zou hebben op TVT-uren.
4.21.
[verzoekster] heeft geen gelegenheid gehad deze uren op te nemen voor het einde van het dienstverband als gevolg van het feit dat dat FloraNL haar op 12 februari 2024 vrijgesteld heeft van haar werkzaamheden. Daarom kan [verzoekster] nu aanspraak maken op uitbetaling daarvan. Het gaat dan om (59,5 x € 16,37 plus 8% vakantietoeslag=) € 1.051,94 bruto. Dat bedrag wordt hierna dan ook toegewezen.
4.22.
Ook de ter zake verzochte wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW is toewijsbaar, zij het in redelijkheid gematigd tot 20%.
4.23.
De over gemeld bedrag en die verhoging verzochte wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW is eveneens, als op de wet gegrond, toewijsbaar, vanaf 1 mei 2024 zoals door [verzoekster] verzocht.
4.24.
Datzelfde geldt voor de door [verzoekster] ter zake verzochte loonstroken.
ten aanzien van de proceskosten
4.25.
FloraNL moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster] tot vandaag vast op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor haar gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend.
4.26.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [verzoekster] dat heeft gevraagd en FloraNL zich daartegen niet heeft verzet.