Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2024:2130

Rechtbank Rotterdam
15-03-2024
22-03-2024
10700600 VZ VERZ 23-25157
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Artikel 7:611a BW; studiekostenbeding; verplichte scholing; beroepskwalificatie; wn moet studiekosten opleiding medisch pedicure terugbetalen

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0409
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2024/128
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0409
Brightmine 2024-20009969

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10700600 CV EXPL 23-25157

datum uitspraak: 15 maart 2024

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[persoon01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

gemachtigde: L. van Hoeven,

tegen

[persoon02] , die handelt onder de naam

[bedrijf01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen.

De partijen worden hierna ‘de werkneemster’ en ‘de werkgeefster’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    de dagvaarding van 18 augustus 2023, met bijlagen;

  • -

    het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen.

1.2.

Op 15 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. De werkneemster en de werkgeefster waren, elk met de gemachtigde, aanwezig.

2 De feiten

2.1.

Op 1 februari 2022 is de werkneemster in dienst getreden bij de werkgeefster als administratief medewerkster.

2.2.

Voorafgaand aan de indiensttreding zijn partijen overeen gekomen dat de werkneemster de opleiding pedicure versneld niveau 3 zou gaan volgen en dat de kosten door de werkgeefster zouden worden betaald. Partijen hebben op 26 december 2021 een studieovereenkomst gesloten waarin een terugbetalingsverplichting is opgenomen.

2.3.

De arbeidsovereenkomst is op 1 februari 2023 met een jaar verlengd. De functiebenaming is toen aangepast naar ‘administratief medewerker en pedicure’.

2.4.

Op 25 januari 2023 is een tweede studieovereenkomst gesloten tussen partijen. Deze overeenkomst komt in de plaats van de eerste overeenkomst en ziet op zowel de opleiding pedicure versneld niveau 3 als de opleiding tot medisch pedicure. In de tweede overeenkomst is opgenomen dat de werkneemster recht heeft op een studiekostenvergoeding van € 3.500,-. In de overeenkomst is een terugbetalingsverplichting opgenomen.

2.5.

De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 juni 2023. De opleiding tot medisch pedicure was op dat moment niet afgerond.

3 Het geschil

In conventie

3.1.

De werkneemster vordert samengevat:

  • -

    voor recht te verklaren dat de werkgeefster onrechtmatig heeft gehandeld;

  • -

    de werkgeefster te veroordelen aan haar te betalen € 726,62;

  • -

    te verklaren dat de werkgeefster het resterende bedrag aan studiekosten van € 2.773,38 niet verder op haar mag verhalen;

  • -

    de werkgeefster op te leggen dat het volledige tegoed aan vakantiegeld, verlofdagen en

overuren alsnog geheel moet worden betaald bij de eindafrekening;

  • -

    de werkgeefster te veroordelen aan haar te betalen € 574,75 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;

  • -

    de werkgeefster te veroordelen aan haar te betalen alle kosten van juridische bijstand;

  • -

    de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten;

  • -

    het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.

De werkneemster baseert haar vordering op het volgende. De opleidingen die de werkneemster heeft gevolgd vallen onder scholing die de werkgeefster op grond van de wet of de toepasselijke CAO verplicht was aan haar te verstrekken. Het gaat hier ook niet om een beroepskwalificatie. De werkneemster hoeft de studiekosten van de opleidingen daarom niet aan de werkgeefster terug te betalen. Een beding waarin anders is bepaald is nietig, aldus de werkneemster.

3.3.

De werkgeefster is het niet eens met de vordering van de werkneemster en heeft een tegenvordering (vordering in reconventie) ingesteld.

In reconventie

3.4.

De werkgeefster vordert samengevat:

  • -

    de werkneemster te veroordelen aan haar te betalen € 3.500,- minus het al ingehouden bedrag van € 2.858,21, vermeerderd met wettelijke rente;

  • -

    de werkneemster te veroordelen in de proceskosten;

  • -

    het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.5.

De werkgeefster baseert haar vordering op het volgende. De werkneemster is vrijwillig en op eigen verzoek de opleidingen gaan volgen. De opleidingen waren niet noodzakelijk voor de uitoefening van de functie. De werkgeefster beroept zich op het terugbetalingsbeding in de studieovereenkomst(en). Een deel van de studiekosten is al ingehouden op het loon. De werkgeefster wil dat de werkneemster het restantbedrag van de kosten van de opleidingen terugbetaalt.

4 De beoordeling

4.1.

De vordering in conventie en de vordering in reconventie hangen zodanig samen dat deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.

4.2.

De werkneemster heeft twee studieovereenkomsten met de werkgeefster gesloten. De eerste overeenkomst gaat over de basisopleiding tot pedicure (€ 2.500,-). De tweede overeenkomst gaat over zowel de basisopleiding als de opleiding tot medisch pedicure (totaalbedrag voor beide opleidingen € 3.500,-). De werkneemster stelt zich met een beroep op art. 7:611a BW op het standpunt dat de studiekostenovereenkomsten nietig zijn. De vraag die partijen onder meer verdeeld houdt is of er sprake is van scholing die de werkgeefster verplicht was kosteloos aan werkneemster aan te bieden.

De basisopleiding tot pedicure

4.3.

Deze studiekosten zijn door de werkgeefster betaald. Deze kosten die de werkgeefster heeft betaald voor de basisopleiding, inclusief examens, bedroegen tenminste € 2.500,-. Dit is ook het bedrag dat in de eerste studieovereenkomst is opgenomen als terugbetalingsverplichting voor de werkneemster.

4.4.

De kantonrechter is van oordeel dat de vraag of sprake was van scholing die de werkgeefster verplicht was kosteloos aan de werkneemster aan te bieden niet hoeft te worden beantwoord ten aanzien van deze basisopleiding. Een redelijke uitleg van de studiekostenovereenkomst brengt namelijk mee dat de periode van 12 maanden na het voltooien of beëindigen van de opleiding was verstreken aan het einde van de arbeidsovereenkomst. De redenen hiervoor zijn als volgt.

4.5.

In art. 4 lid 3 van de studieovereenkomst staat het volgende: voor iedere maand dat het dienstverband na het voltooien of beëindigen van de studie korter heeft geduurd dan 12 maanden, moet 1/12de deel van de tegemoetkoming worden terugbetaald.

4.6.

Deze overeenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Dat betekent dat het niet alleen aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen, maar ook op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, en van wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze beoordeling spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Gesteld noch gebleken is dat partijen bij de totstandkoming van de afspraak over de terugbetaling van de studiekosten met elkaar hebben gesproken over wanneer sprake zou zijn van het ‘voltooien of beëindigen van de studie’. Bij de uitleg van het begrip ‘voltooien of beëindigen’ komt het in dit geval dus in het bijzonder aan een taalkundige uitleg en hoe partijen dit redelijkerwijs hebben mogen opvatten.

4.7.

De werkneemster stelt zich op het standpunt dat de studie door haar werd voltooid op het moment dat zij het diploma Pedicure Versneld Niveau 3 behaalde bij Jolange Opleidingen, te weten op 20 mei 2022. De werkgever meent dat de studie pas was voltooid toen de werkneemster slaagde voor het landelijke TCI examen (na twee keer eerder gezakt te zijn). Dat examen vond plaats op 6 februari 2023.

4.8.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De ratio van de afspraak dat de terugbetalingsverplichting met 1/12e wordt verminderd voor iedere maand dat de werkneemster na het voltooien van de opleidingen langer in dienst is, is dat de werkgeefster gedurende een zekere periode profijt kan hebben van de studie van de werkneemster. Partijen zijn het er over eens dat de werkneemster op het moment dat zij haar diploma van Jolange Opleidingen ontving, in mei 2022, haar volledige theoretische en praktische opleiding achter de rug had. De werkneemster hoefde nadien geen lessen meer te volgen en moest alleen nog het landelijke examen halen. Dat heeft zij na twee herkansingen gehaald. Partijen zijn het er verder over eens dat ‘gewoon’ pedicure geen beschermd beroep is (dit ligt anders voor medisch pedicure, zie hierna). Zoals ter zitting ook door de werkgeefster is erkend, kan iedereen ‘een bordje op de deur spijkeren’ met pedicure, ook zonder daarvoor enige opleiding te hebben genoten. Dit betekent dat het slagen voor het TCI examen geen vereiste was voor het mogen werken als pedicure in de praktijk van de werkgeefster. De werkneemster is in de loop der tijd ook in toenemende mate als pedicure cliënten van de praktijk gaan behandelen, naast haar werk als administratief medewerkster. Eerst nog onder begeleiding van de werkgeefster, later ook zelfstandig. Zij werd aanvankelijk ingeroosterd op 45 minuten per cliënt, dit is in het najaar van 2022 veranderd in 30 minuten per cliënt. Dit was de gebruikelijke behandelduur.

4.9.

Gelet op het voorgaand is de kantonrechter van oordeel dat de werkneemster er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van het voltooien van de basisopleiding tot pedicure vanaf het moment dat zij haar diploma ontving van Jolange Opleidingen, dus op 20 mei 2022. De arbeidsovereenkomst is per 31 mei 2023 geëindigd. Dit betekent dat de werkneemster de studiekosten voor de basisopleiding niet aan de werkgeefster hoeft terug te betalen.

Opleiding tot medisch pedicure

4.10.

Ten aanzien van de vervolgopleiding die de werkneemster is gaan volgen tot medisch pedicure en de studiekostenovereenkomst oordeelt de kantonrechter als volgt.

4.11.

De werkneemster heeft zich beroepen op nieuwe wetgeving die inwerking is getreden per 1 augustus 2022. Zij stelt dat als gevolg hiervan de studiekostenovereenkomst nietig is. De kantonrechter stelt het volgende voorop. Art. 7:611a lid 1 BW bepaalt dat de werkgeefster de werkneemster in staat moet stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van haar functie. In art. 611a BW lid 2 is geregeld dat de werkgeefster verplicht is de werkneemster scholing aan te bieden om het werk waarvoor zij is aangenomen uit te voeren, op kosten van de werkgeefster en in werktijd. Deze verplichting kan gelden op grond van het toepasselijke nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, of het toepasselijk Unierecht.

4.12.

De werkneemster wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij de opleiding tot medisch pedicure uitsluitend op verzoek van de werkgeefster is gaan doen (en dat daarom – naar de kantonrechter begrijpt – de werkgeefster per definitie verplicht zou zijn de kosten van de opleiding volledig te dragen). Uit wat partijen over en weer ter zitting hebben verklaard is de kantonrechter het volgende duidelijk geworden. De werkneemster is aanvankelijk in dienst is genomen voor de functie van administratief medewerker. De werkgeefster heeft de werkneemster hiernaast de mogelijkheid geboden om een aantal opleidingen te volgen en ook te gaan werken als pedicure. Dat de werkneemster op expliciet verzoek van de werkgeefster opleidingen is gaan volgen is door de werkgeefster gemotiveerd betwist. Het lijkt er eerder op, gelet op wat daarover is verklaard, dat daartoe gezamenlijk is besloten, ook tegen de achtergrond van een al veel langer bestaande vriendschap tussen de werkgeefster en de werkneemster. Dit geldt in elk geval voor de vervolgopleiding tot medisch pedicure. De werkneemster heeft erop gewezen dat in de eerste studiekostenovereenkomst staat dat de opleiding nodig is om de functie uit te mogen oefenen. Deze bepaling stond echter alleen in de studiekostenovereenkomst die ging over de basisopleiding tot pedicure. In de studiekostenovereenkomst over de opleiding medisch pedicure staat dit niet. Daarin staat dat de werkneemster zich met deze opleiding ontwikkelt, waardoor zij haar algehele toekomstige arbeidsmarktpositie verbetert. Dit alles maakt dat de stelling van de werkneemster dat zij door de werkgeefster verplicht werd de opleiding tot medisch pedicure is gaan doen, wordt verworpen.

4.13.

Verder overweegt de kantonrechter het volgende. Hoewel dit niet in de wet is opgenomen, blijkt uit de wetsgeschiedenis van de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (hierna: de Wtva) 1 , dat een werkgeefster niet verplicht is om de kosten van beroepsopleidingen te betalen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. De Wtva is het resultaat van de implementatie van de EU-richtlijn 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (hierna: de richtlijn). In artikel 13 van de richtlijn staat – voor zover relevant – dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat wanneer de werkgeefster op grond van het Unierecht of het nationale recht of collectieve overeenkomsten verplicht is zijn werknemers een opleiding te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangeworven uit te voeren, deze opleiding kosteloos wordt aangeboden aan de werknemers. Uit overweging 37, opgenomen in de considerans van de richtlijn, blijkt dat deze verplichting geen betrekking heeft op beroepsopleidingen of opleidingen die de werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, zolang de werkgeefster niet verplicht is deze aan te bieden op grond van het Unierecht of het nationale recht of een collectieve overeenkomst.

4.14.

In de wetsgeschiedenis van de Wtva wordt in dit verband onder meer verwezen naar de Beroepskwalificatierichtlijn 2 . Ook wordt verwezen naar de zogenoemde ‘gereglementeerde beroepen’, genoemd op de bijlage bij de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen 3 (hierna de Regeling). Het beroep medisch pedicure staat niet op de bijlage bij de Regeling, maar de kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een daarmee gelijk te stellen beroep. De betekenis van deze Regeling voor de uitzondering op artikel 7:611a lid 2 BW en hoe de regeling zich verhoudt tot de in dezelfde memorie opgenomen verwijzing naar de Beroepskwalificatierichtlijn is overigens door de wetgever niet verder toegelicht en zonder een dergelijke toelichting niet goed te doorgronden. De Regeling waar de bijlage bij hoort, is opgesteld ter uitvoering van artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (AWEB) en beoogt controle mogelijk te maken op beroepskwalificaties van daarin opgenomen beroepen. Dit artikel en de daarop gestoelde regeling dient dus een compleet ander doel dan de beantwoording van de vraag of sprake is van een beroepskwalificatie en, in het verlengde daarvan, of een werkgeefster gehouden is de studiekosten voor de daarvoor verplichte (beroeps)opleiding te betalen. Niet valt daarom in te zien waarom de uit overweging 37 van de Richtlijn volgende uitzondering op de verplichting tot het aanbieden van kosteloze scholing, die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie, alleen van toepassing zou zijn op beroepen die op de bijlage bij de Regeling staan.

4.15.

De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verwijzing in de wetsgeschiedenis naar de Regeling enkel betekent dat de beroepen die in de bijlage zijn opgenomen in elk geval onder de uitzondering van artikel 7:611a richtlijn vallen.

Aan het niet voorkomen van het beroep van medisch pedicure op de bedoelde bijlage komt gelet op het voorgaande geen doorslaggevende betekenis toe.

4.16.

De werkneemster was op het moment van het aangaan van haar tweede arbeidsovereenkomst, en de tweede studiekostenovereenkomst, al werkzaam bij de werkgeefster als pedicure en administratief medewerkster. De tweede arbeidsovereenkomst, ingegaan per 1 februari 2023, is aangegaan voor de functie van ‘administratief medewerker en medisch pedicure’. Partijen zijn het erover eens dat medisch pedicure een beschermd beroep is. Een medisch pedicure is bevoegd om erkend door zorgverzekeraars patiënten te behandelen met zogenoemde ‘risicovoeten’. Behandelingen kunnen alleen bij zorgverzekeraars worden gedeclareerd als deze worden uitgevoerd door een gediplomeerd medisch pedicure. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de opleiding tot medisch pedicure een beroepsopleiding is tot het verkrijgen van een beroepskwalificatie.

4.17

Aangezien sprake is van een opleiding tot het verkrijgen van een beroepskwalificatie als medisch pedicure, komen deze kosten voor deze opleiding in beginsel niet voor rekening van de werkgeefster. Zoals hiervoor gezegd (4.13) is de werkgeefster wel verplicht de kosten voor een beroepsopleiding te betalen als een toepasselijke regeling de werkgeefster hiertoe verplicht. Dit wordt ook wel de ‘uitzondering op de uitzondering’ genoemd. Zo kan bijvoorbeeld een cao bepalen dat functiegerichte scholing en scholing die verplicht is gesteld door de werkgeefster volledig moeten worden vergoed door de werkgeefster in tijd en geld. Niet gesteld of gebleken dat een dergelijke verplichting voor de werkgeefster geldt voor de opleiding tot medisch pedicure. De conclusie is dat sprake is van een opleiding tot het verkrijgen van een beroepskwalificatie, waarvoor de werkgeefster de kosten niet hoeft te dragen. Er is dus een rechtsgeldige overeenkomst gesloten ten aanzien van de verplichting van de werkneemster om deze studiekosten aan de werkgeefster terug te betalen.

4.18.

Niet ter discussie staat dat de kosten voor de opleiding tot medisch pedicure

€ 1.000,- hebben bedragen (rekening houdend met de aftrek van het STAP-budget dat de werkneemster voor deze opleiding heeft ontvangen). De werkgeefster heeft de kosten voor de opleiding voorgeschoten. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was al geëindigd door de ontslagname van de werkneemster, toen zij nog bezig was met de opleiding.

Conclusie

4.19.

De werkneemster moet de kosten van de opleiding tot medisch pedicure gelet op het voorgaande terug betalen. Het gaat om een bedrag van € 1.000,-. De gevorderde verklaring voor recht van de werkneemster wordt overeenkomstig toegewezen. De werkgeefster heeft de loonspecificaties van april en mei 2023 overgelegd. De specificatie van mei 2023 is eveneens de eindafrekening. Hierop is te zien dat een bedrag van € 2.858,21 is verrekend in verband met studiekosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgeefster toegelicht dat dit een cumulatie betreft van het bedrag dat in april is verrekend (€ 363,31) en het bedrag dat in mei is verrekend (€ 2.494,90). In totaal is dus € 2.858,21 aan studiekosten verrekend met het loon. De werkgeefster, die gelet op wat hiervoor is geoordeeld slechts

€ 1.000,- mocht verhalen op de werkneemster, heeft dus teveel studiekosten ingehouden op het loon van de werkneemster.

4.20.

De werkneemster lijkt deels uit te gaan van andere bedragen, maar stelt in de dagvaarding ook dat de werkgeefster een bedrag van € 2.858,21 aan studiekosten heeft verrekend. Zij vordert echter een bedrag van € 726,62 aan ingehouden studiekosten, naast een algemeen geformuleerde vordering tot ‘uitbetaling van het volledige tegoed aan vakantiegeld, verlofdagen en overuren’. Het is niet duidelijk geworden waar de werkneemster het bedrag van € 726,62 op baseert. Aangezien beide partijen het erover eens zijn dat door de werkgeefster een bedrag van € 2.858,21 is verrekend met het loon van april en mei ter zake van studiekosten, zal de kantonrechter de werkgeefster veroordelen om een bedrag van € 1.858,21 terug te betalen aan de werkneemster en het meer of anders gevorderde afwijzen. Dit om executieproblemen als gevolg van een onduidelijk dictum te voorkomen. Omdat uit de loonstroken niet duidelijk wordt of de bedragen bruto dan wel netto zijn verrekend, zal de kantonrechter bij de veroordeling in het midden laten of het een bruto of een netto bedrag betreft. Vanzelfsprekend dient de werkgeefster de onterechte inhouding ter hoogte van voornoemd bedrag op dezelfde manier terug te draaien als de wijze waarop dit bedrag eerder is verrekend met het loon.

4.21.

De door de werkneemster gevorderde verklaring voor recht dat de werkgeefster onrechtmatig heeft gehandeld wordt afgewezen, omdat deze te algemeen geformuleerd en daardoor onvoldoende bepaald is.

Buitengerechtelijke kosten en juridische kosten

4.22.

De door de werkneemster gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen omdat die niet zijn onderbouwd en door de werkgeefster wordt betwist dat die zijn gemaakt.

4.23.

De werkneemster vordert ten slotte een vergoeding van de gemaakte juridische kosten. Ook hiervoor geldt dat iedere onderbouwing ontbreekt, zodat ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.

Proceskosten

4.24.

De proceskosten zullen worden gecompenseerd. In conventie zijn beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. In reconventie is de werkgeefster in het ongelijk gesteld, maar omdat de werkneemster in reconventie geen extra kosten heeft gemaakt (er is geen antwoord in reconventie genomen) is er geen aanleiding om in reconventie een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.25.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

5.1.

verklaart voor recht dat de werkneemster de studiekosten tot een bedrag van

€ 1.000,- moet terugbetalen aan de werkgeefster;

5.2.

veroordeelt de werkgeefster tot betaling aan de werkneemster een bedrag groot

€ 1.858,21 aan ten onrechte verrekende studiekosten;

in reconventie

5.3.

wijst de vordering van de werkgeefster af;

in conventie en in reconventie

5.4.

compenseert de proceskosten;

5.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.

428

1 TK 2021/2022, 35 962, nr. 3, p. 3 en p. 10-11

2 Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties

3 TK 2021/2022, 35 962, nr. 3, p. 10

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.