Zaaknummer / rekestnummer: C/10/668576 / FA RK 23-8198
Beschikking van 6 december 2024 over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam man]
, hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw]
, hierna: de vrouw,
ingeschreven op het adres [adres] ,
verblijvende te [verblijfadres] ,
advocaat mr. A. Kaynak te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam curator]
, advocaat te [plaatsnaam] , hierna te noemen de bijzondere curator.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 10 november 2023;
-
de beschikking van deze rechtbank van 26 februari 2024, waarbij [naam curator] is benoemd tot bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarigen;
-
het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 15 mei 2024;
-
het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 20 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
-
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-
de bijzondere curator;
-
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam] .
2 De vaststaande feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarigen.
2.4.
De man heeft de minderjarigen niet erkend.
3 De beoordeling
3.1.
Vervangende toestemming erkenning
3.1.1.
Het verzoek strekt tot het aan de man verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen.
3.1.2.
De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Rechtsmacht
3.1.3.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat verzoeker zijn woonplaats in Nederland heeft.
Toepasselijk recht
3.1.4.
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit die persoon de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens welk recht de erkenning mogelijk is. Als volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is erkenning ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens welk recht de erkenning mogelijk is. Is erkenning ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de persoon, die wil erkennen.
3.1.5.
Uit het voorgaande volgt dat het Nederlandse recht van toepassing is op de erkenning, omdat de man de Nederlandse nationaliteit bezit. Volgens dat recht is erkenning mogelijk.
3.1.6.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is op de toestemming van de moeder tot de erkenning het Nederlandse recht van toepassing, omdat de moeder in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van het Nederlandse recht kan bij gebreke van toestemming, de toestemming worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
3.1.7.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarigen in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarigen.
De rechtbank moet daarbij de belangen van de minderjarigen, de man en de vrouw wegen. De vrouw heeft met name belang bij het in stand houden van een ongestoorde verhouding met de minderjarigen. De man heeft belang bij het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen hem en de minderjarigen. De belangen van de minderjarigen kunnen zowel zijn gelegen in een ongestoorde verhouding met de vrouw als in het ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de man.
Die afweging mag niet leiden tot schade aan de belangen van de minderjarigen of de vrouw. Van schade aan de belangen van de minderjarigen is sprake als ten gevolge van de erkenning voor de minderjarigen een reëel risico ontstaat dat de minderjarigen worden belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
3.1.8.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
3.1.9.
Het verzoek van de man de beslissing over de vervangende toestemming voor erkenning uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal worden afgewezen, omdat de persoon aan wie de vervangende toestemming tot erkenning is verleend, pas kan erkennen op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.1.10.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank verzoeker erop dat hij zelf met deze beschikking – nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan – naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente, waar de minderjarigen zijn geboren, dient te gaan om de akten van erkenning te laten opmaken.
Overeenstemming achternaam minderjarigen
3.1.11.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de achternaam van de minderjarigen. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in deze beschikking.
3.2.
Gezag
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarigen ook aan hem toekomt.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht
3.2.3.
In het geval Brussel II-ter, noch de Haagse Kinderbeschermingsverdragen van 1996 en 1961 van toepassing zijn, wordt de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door het commune internationaal bevoegdheidsrecht zoals neergelegd in artikel 5 Rv. Op grond van dit artikel heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid, indien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Met de gewone verblijfplaats wordt in dit artikel de feitelijke gewone verblijfplaats bedoeld en niet de afhankelijke woonplaats in de zin van artikel 1:12 lid 1 BW. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU brengt de gewone verblijfplaats van een kind een zekere integratie van dat kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind op het grondgebied van een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is. De gewone verblijfplaats van een kind komt overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt en moet worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij al meer dan een jaar geleden met de minderjarigen naar Caïro (Egypte) is verhuisd en daar met de minderjarigen zal blijven wonen. De minderjarigen gaan daar naar een internationale school en zitten daar op voetbal. De vrouw stelt daarom dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Caïro (Egypte) is.
3.2.4.
Gelet op het bovenstaande valt aan te nemen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze zaak, tenzij de rechtbank ”zich in een uitzonderlijk geval, wegens verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen”. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland om te kunnen spreken van een dergelijk uitzonderlijk geval. Weliswaar hebben partijen en de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit en staan zij allemaal in de Basisregistratie Personen (hierna BRP) nog ingeschreven in Rotterdam, daartegenover staat vast dat de vrouw en de minderjarigen sinds 17 juli 2023 hun gewone verblijfplaats in Egypte hebben. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de inschrijving van haar en de minderjarigen in Nederland in de BRP louter administratief is en dat deze inschrijving binnen afzienbare tijd zal worden gewijzigd, omdat zij met de minderjarigen in Egypte zal blijven wonen. Bovendien heeft de man noch gesteld noch onderbouwd dat er wel sprake zou zijn van een uitzonderlijk geval, wegens verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, waardoor de Nederlandse rechter wel rechtsmacht zou toekomen. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om kennis te nemen van het verzoek.
3.3.
Omgangsregeling
3.3.1.
De man verzoekt een regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen, inhoudende:
- Ieder weekend verblijven de minderjarigen van vrijdag tot en met zaterdag bij de man;
- De rest van de zorgregeling wordt in onderling overleg vastgesteld, alsook de verdeling van de schoolvakanties en feestdagen, alsook de Islamitische feestdagen.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt. De rechtbank zal de onderlinge regeling die partijen hebben getroffen opnemen in deze beschikking.
3.4.
Bijzondere curator
3.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1.
verleent [naam man] , geboren op [geboortedatum 3] 1985 te [geboorteplaats 3] , vervangende toestemming voor erkenning van:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] ;
4.2.
neemt op de tussen partijen bereikte overeenstemming, te weten dat de minderjarigen – nadat zij erkend zijn door de man – de achternaam van de man zullen dragen;
4.3.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen hebben getroffen, te weten:
-
de man en minderjarigen hebben een keer per week op de donderdag een vast belmoment, waarbij er geen vast tijdstip wordt afgesproken, maar de minderjarigen de man kunnen bellen wanneer het hen uitkomt;
-
in de zomervakantie: in de even jaren zijn de minderjarigen gedurende drie maanden bij de man;
-
voor wat betreft de overige vakanties: de vrouw deelt haar rooster begin september van ieder jaar met de man, op basis waarvan partijen samen uiterlijk 1 oktober (van datzelfde jaar) voor het hele jaar de verdeling van de overige vakanties afspreken;
-
de kosten van het halen en brengen worden door partijen gelijkelijk gedeeld;
4.4.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van de datum van deze beschikking als beëindigd;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot het gezag over de minderjarigen;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S.R. den Boer, griffier, op 6 december 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: