4.1.3.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 september 2024 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een doorzoeking verricht in de woning van de verdachte. Het pand bleek feitelijk te bestaan uit twee ‘losse’ kamerwoningen. De verdachte bevond zich op het bed in de voorste kamer. In deze kamer werden geen andere personen aangetroffen. De kamer van de verdachte is doorzocht, waarbij een vuurwapen en een losse patroonhouder met munitie in beslag is genomen.
Aan de zittingsrechter staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid door de rechter-commissaris ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren heeft beslist tot doorzoeking over te zullen gaan, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen.
De rechter-commissaris heeft bij haar beoordeling betrokken het proces-verbaal
van Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies met proces-verbaalnummer
[PV-nummer] van 10 september 2024. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende.
Binnen het opsporingsonderzoek genaamd 26Nimes hebben op 29 januari 2024 diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoekingen zijn grote hoeveelheden contant geld, verdovende middelen, vuurwapens en een raketwerper in beslag genomen en zijn meerdere verdachten aangehouden ter zake van witwassen, het voorhanden hebben van vuurwapens en/of het voorhanden hebben van verdovende middelen. Op een inbeslaggenomen pistool met geluiddemper is DNA aangetroffen. De mogelijke donor van dit DNA is de verdachte [persoon A] . Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie is het vermoeden ontstaan dat [persoon A] in het bezit is van een vuurwapen. [persoon A] zegt dat "hij ready is om zijn pipa te pakken".
Uit diverse opgenomen vertrouwelijke communicatie is gebleken dat de verdachten in het onderzoek 26Nimes rekening houden met het feit dat de politie bij hen 'binnen' kan komen en dat zij daarom hun vuurwapens c.q. verdovende middelen niet in hun eigen woning bewaren. Derhalve zijn de woningen waar de verdachte(n) (korte tijd) verblijven de locaties waar zij hun strafbare voorwerpen (mogelijk) verbergen.
Ten slotte schrijft de politie in dit proces-verbaal dat het vermoeden is ontstaan dat de verdachte [persoon A] verblijft op het adres [adres] in [plaats] . Daarbij wordt vermeld dat dit is gerelateerd in het proces-verbaal van verdenking tegen [persoon A] met documentnummer [nummer] .
Het is niet duidelijk of de rechter-commissaris de inhoud van dit proces-verbaal van verdenking heeft betrokken in haar beslissing om tot doorzoeking over te gaan. Het proces-verbaal is niet als bijlage bij de vordering doorzoeking gevoegd en in deze vordering is alleen verwezen naar het eerstgenoemde proces-verbaal met nummer [PV-nummer] .
De rechtbank is van oordeel dat voor het binnentreden van de [adres] te Rotterdam ter inbeslagneming van in de woning aanwezige wapens van de verdachte [persoon A] onvoldoende grond bestond. Uit het proces-verbaal van verdenking tegen [persoon A] volgen onvoldoende concrete aanwijzingen dat [persoon A] aldaar zijn verblijfsadres zou hebben. Het vermoeden dat [persoon A] op de [adres] zou verblijven, is slechts gebaseerd op het gegeven dat [persoon A] in gezelschap van de verdachte op 9 september 2024 fietsend in de [adres] is gezien. Voorts wordt in het proces-verbaal uiteengezet dat de auto’s waarvan een andere verdachte in het onderzoek 26Nimes, [persoon B] , gebruik zou maken, in de maanden voorafgaand aan de doorzoeking viermaal in, dan wel in de directe omgeving van de [adres] zijn gesignaleerd. Dit levert echter geen aanwijzingen op dat de verdachte [persoon A] daar op de dag van de doorzoeking zijn verblijfplaats zou hebben. Datzelfde geldt voor de verwijzing naar een in het politiesysteem gerelateerde voertuigcontrole in 2022, waarbij de verdachte in een auto met [persoon A] is aangetroffen.
De conclusie dat [persoon A] zijn verblijfsadres zou hebben op de [adres] te Rotterdam wordt niet gedragen door het proces-verbaal met documentnummer [PV-nummer] en het proces-verbaal van verdenking tegen [persoon A] met documentnummer [nummer] . Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid niet tot haar oordeel om tot doorzoeking over te gaan heeft kunnen komen. Het binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte heeft daarom onrechtmatig plaatsgevonden.
Ondanks dat deze onrechtmatigheid geen onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv omdat het verzuim jegens de verdachte niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen hem (het opsporingsonderzoek was immers gericht op [persoon A] en niet op de verdachte), wordt aanleiding gezien om aan dit verzuim wel een rechtsgevolg te verbinden. De doorzoeking is van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Rechtsgevolg
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk rechtsgevolg dit moet zijn.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM door de gang van zaken niet is geschonden. Na het ontstaan van de verdenking jegens de verdachte door aantreffen van het wapen in zijn woning, heeft het recht voor de verdachte immers zijn beloop gekregen. De rechtbank is wel van oordeel dat het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is geschonden. De woning van de verdachte is betreden en doorzocht zonder dat daarvoor voldoende grond bestond. Hiermee is een forse inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte. Dit is een ernstig verzuim dat nadeel voor de verdachte heeft meegebracht. Met de enkele constatering van het vormverzuim kan dan ook niet worden volstaan.
Het is evenwel de vraag of het verzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging verzocht, of dat ook kan worden volstaan met strafvermindering. De Hoge
Raad1 neemt als uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Ook moet acht worden geslagen op het belang van de verdachte dat is geschonden, waarbij opmerking verdient dat het belang om niet te worden betrapt, geen rechtens te respecteren belang is.
Het bezit van een vuurwapen met (gevuld) patroonmagazijn betreft een zeer ernstig strafbaar feit, zodat het belang van waarheidsvinding en het belang van vervolging en berechting in dit soort zaken evident is. Gelet hierop dient het vastgestelde vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting te leiden. De resultaten van de doorzoeking in de woning kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt. De rechtbank zal volstaan met een vermindering van de straf in de mate als hierna weer te geven onder 7. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.