Afwikkeling arbeidsovereenkomst. Tellen dienstjaren bij vorige werkgever mee bij berekening transitievergoeding? Nee, want geen sprake van opvolgend werkgeverschap. Berekening saldo vakantiedagen, waarbij onder meer verval van vakantiedagen tijdens ziekte aan de orde is. 7:638 BW en 7:640a BW.
Partijen worden hierna mede aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’.
1 De procedure
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift van [verzoeker] (ontvangen op 28 december 2023), met producties;
het verweerschrift, met bijlagen;
de akte van de zijde van [verzoeker] ;
de aanvullende bijlagen van de zijde van [verweerster] ;
de aantekeningen van mr. Kloosterman;
de spreekaantekeningen van mr. Lacasa en mr. Erzeybek.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 oktober 2024. Daarbij zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2 De beoordeling
De kern van het geschil
2.1.
In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verzoeker] is van 4 januari 2021 tot 30 september 2023 in dienst geweest bij [verweerster] in de functie van productiemanager. Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is de cao voor Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing. [verzoeker] is van 11 juni 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt geweest. Volgens hem is de arbeidsovereenkomst financieel niet correct afgewikkeld. Hij stelt dat 1) de transitievergoeding niet goed is berekend, 2) niet alle openstaande vakantie-uren zijn uitbetaald en 3) [verweerster] de cao niet juist heeft nageleefd. [verweerster] betwist dit alles gemotiveerd.
2.1.1.
Beide partijen krijgen (grotendeels) ongelijk. De proceskosten worden daarom gecompenseerd. Die beslissingen worden hierna verder uitgelegd.
De transitievergoeding
2.2.
Bij het einde van de arbeidsovereenkomst had [verzoeker] recht op de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is opgezegd. Uit de loonstrook die door [verweerster] is opgemaakt bij de eindafrekening kan worden opgemaakt dat zij een bedrag van € 9.845,04 bruto aan transitievergoeding heeft uitbetaald1.
2.2.1.
Volgens [verzoeker] is de transitievergoeding door [verweerster] niet goed berekend. Hij stelt dat hij tijdens zijn dienstverband met zijn vorige werkgever door [verweerster] actief is benaderd om bij haar in dienst te treden, met andere woorden: hij is ‘gehunt’. [verzoeker] voert aan dat voor de invoering van de WWZ in deze situatie de dienstjaren bij de vorige werkgever werden meegeteld bij de berekening van de ontbindingsvergoeding. Hij meent dat dit ook thans, dus onder de WWZ, redelijk is. Volgens [verzoeker] bedraagt de transitievergoeding in zijn geval
€ 109.866,59 bruto.
2.2.2.
In de situatie vóór de invoering van de WWZ (dus voor 2015) bood artikel 7:685 BW de mogelijkheid om een vergoeding naar billijkheid toe te kennen. Door invoering van de WWZ is echter deze vergoeding naar billijkheid verdwenen en is de transitievergoeding geïntroduceerd, net als de mogelijkheid om billijke vergoedingen toe te kennen. Artikel 7:673 lid 4 onder b bepaalt dat enkel in geval van opvolgend werkgeverschap voorafgaande arbeidsovereenkomsten worden meegeteld voor de berekening van de transitievergoeding. Niet gebleken is echter dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Gesteld noch gebleken is namelijk dat [verweerster] ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze als opvolger van de vorige werkgever van [verzoeker] kan worden beschouwd.
2.2.3.
Ook als veronderstellenderwijs er van uit zou worden gegaan dat [verzoeker] is gehunt – dat wordt immers gemotiveerd betwist – én dat de huidige regelgeving andere mogelijkheden biedt dan de hiervoor genoemde om dienstjaren bij een vorige werkgever mee te rekenen, heeft te gelden dat in dit geval geen sprake is van een relatief snel einde aan een dienstverband nadat een werknemer is gehunt, maar een einde aan het dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid, na verleende toestemming van het UWV.
2.2.4.
De vordering tot betaling van een transitievergoeding, waarbij dienstjaren bij de vorige werkgever worden meegerekend, moet daarom worden afgewezen.
Uitbetaling van vakantie-uren
2.3.
[verzoeker] vordert ook betaling van opgebouwde, maar niet-genoten vakantie-uren. Uit de eindafrekening kan worden afgeleid dat [verweerster] 129,5 niet genoten vakantie-uren heeft uitbetaald. Volgens [verzoeker] is dat niet juist en hadden 399 uren moeten worden uitbetaald. Dit levert volgens [verzoeker] een verschil op van € 16.331,11 bruto, waarvan hij betaling vordert. Volgens [verweerster] heeft zij juist teveel vakantie-uren uitbetaald bij het einde van het dienstverband, omdat de vakantie-uren die waren opgebouwd tot en met 2022 inmiddels zijn vervallen. Zij vordert daarom nu (terug-)betaling van een bedrag van € 9.321,12 bruto.
Vervallen vakantie-uren
2.4.
Het verval van vakantiedagen, althans van de minimumaanspraak, is geregeld in artikel 7:640a BW. [verzoeker] voert aan dat van verval geen sprake kan zijn, omdat [verweerster] hem niet voldoende heeft gewaarschuwd voor het vervallen van zijn rechten en omdat hij niet in staat was om vakantie op te nemen.
2.4.1.
In beginsel kan ook een zieke werknemer vakantiedagen opnemen en kunnen deze vakantiedagen komen te vervallen. Ook bij ziekte heeft vakantie namelijk een recuperatiefunctie. Dat ligt slechts anders als de werknemer is vrijgesteld van zijn re-integratieverplichtingen2. Dat dit laatste het geval was bij [verzoeker] komt uit de stukken niet naar voren.
2.4.2.
Met betrekking tot het verval geldt op grond van jurisprudentie van het HvJ EU3 verder dat – kort gezegd – een werkgever het mogelijke verval van vakantiedagen/-uren met een werknemer moet bespreken en hem zo nodig moet aanzetten om dagen op te nemen.
2.4.3.
[verweerster] heeft een brief van 21 september 2022 in het geding gebracht4. Daarin schrijft zij onder meer: “middels deze brief attenderen wij u erop dat deze wettelijke vakantie-uren komen te vervallen, indien deze niet vóór 1 juli 2023 worden opgenomen. Houd er wel rekening mee dat u alleen op ‘vakantie’ kunt gaan, indien u daartoe voorafgaand toestemming van de werkgever en de bedrijfsarts hebt gevraagd en gekregen”.
Met deze brief heeft [verweerster] [verzoeker] in voldoende mate aangezet om dagen op te nemen. Nu [verzoeker] de dagen desondanks niet heeft opgenomen, is het aantal wettelijke uren zoals genoemd in de brief (105 uren), komen te vervallen.
Het saldo van de vakantie-uren
2.5.
Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] in de eerste weken van zijn dienstverband maar halve dagen gewerkt en daarom 82 uur vakantie opgenomen. Dit heeft [verzoeker] betwist. Gelet op de op [verweerster] rustende administratieplicht5 had het op haar weg gelegen om deze opname van uren nader te onderbouwen met stukken. Dat is echter niet gebeurd. Daardoor is de stelling van [verzoeker] dat deze uren nog uitbetaald moeten worden onvoldoende gemotiveerd betwist en moeten deze uren nog uitbetaald worden.
2.5.1.
Verder stelt [verweerster] dat [verzoeker] op 12 mei 2021 en 21 mei 2021 verlof heeft opgenomen. Zij onderbouwt dit met schermafbeeldingen uit de agenda. [verzoeker] erkent dat hij de agenda heeft ingevuld en ook dat hij op de genoemde data en uren niet aanwezig was. Deze uren (totaal 4 uren volgens de agenda) zijn dan ook terecht op het verlofsaldo in mindering gebracht.
2.5.2.
Voor wat betreft de uren die [verweerster] heeft afgeschreven in juli 2021 geldt het bepaalde in artikel 7:638 lid 8 BW. Uit de overgelegde producties blijkt namelijk dat de vakantie al voor de ziekmelding van [verzoeker] was vastgesteld6. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] uitdrukkelijk en gericht heeft ingestemd met het afboeken van deze vakantiedagen, nadat hij ziek werd7. Deze vakantie (128 uren) heeft [verweerster] dus ten onrechte afgeschreven van het vakantiesaldo van [verzoeker] .
2.5.3.
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] in 2022 vakantie heeft opgenomen. Ook zijn zij het erover eens dat bij het opnemen van vakantie 100% van het loon moest worden doorbetaald. Omdat dit bedrag nog niet is betaald, zal [verweerster] hierna worden veroordeeld tot betaling daarvan.
2.5.4.
[verweerster] heeft voorts in augustus 2023 118 vakantie-uren afgeschreven. Zij stelt dat zij uit de stukken die [verzoeker] heeft ingevuld ten behoeve van de ontslagaanvraag heeft opgemaakt dat hij nog op vakantie wilde. Een stuk gericht aan het UWV kan, gelet op het bepaalde in artikel 7:638 BW, echter niet worden aangemerkt als een verzoek van de werknemer aan de werkgever om een vakantie vast te stellen. Deze uren heeft [verweerster] dus ook ten onrechte in mindering gebracht op het vakantiesaldo van [verzoeker] .
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen nog 223 vakantie-uren aan [verzoeker] te worden uitbetaald (82 + 128 + 118 -/- 105). Aldus is een bedrag van € 14.594,90 bruto aan saldo vakantiedagen toewijsbaar (223 x € 60,60 bruto x 1,08).
2.6.1.
De over dit bedrag meegevorderde wettelijke verhoging wordt gematigd tot nihil, omdat deze vooral bedoeld is als ‘prikkel’ voor de werkgever om het loon op tijd te betalen en het in deze zaak draait om de eindafrekening.
2.7.
Het voorgaande brengt verder mee dat van onverschuldigde betaling door [verweerster] geen sprake is. Het tegenverzoek van [verweerster] tot terugbetaling van reeds uitbetaalde vakantiedagen wordt afgewezen.
Toepassing van de cao
2.8.
In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de cao metaalbewerkingsbedrijf van toepassing is. [verzoeker] vordert nakoming van een aantal van de bepalingen uit deze cao. [verweerster] betwist dat de cao bepalingen van toepassing zijn.
2.8.1.
De cao metaalbewerkingsbedrijf bevat in artikel 2 een uitsluitingsbepaling. Deze komt erop neer dat de cao niet geldt voor werknemers die een functie verrichten op een niveau hoger dan functiegroep 11. [verzoeker] betwist niet dat hij een dergelijke functie had bij [verweerster] .
2.8.2.
Een cao moet volgens vaste rechtspraak beperkt worden uitgelegd8, dat wil zeggen op objectieve wijze. Dat brengt mee dat de cao geen grondslag biedt voor de vordering van [verzoeker] , omdat de cao niet voor hem geldt. Partijen lijken zich dit bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst niet te hebben gerealiseerd. Als zij de cao desondanks van toepassing hadden willen verklaren, hadden zij dit expliciet tot uitdrukking moeten brengen, door overeen te komen dat de uitsluitingsbepaling van de cao tussen hen niét geldt. Gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd. De vordering tot nakoming van de cao wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3 Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 14.594,90 bruto aan opgebouwde, maar niet genoten vakantie-uren;
3.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 313,94 bruto aan te weinig betaald loon tijdens genoten vakantie;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.