RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer: 10308831 VZ VERZ 23-1007
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[verzoekster01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: dhr. [naam01] te [plaats01] ,
Infinitas Care B.v.
gevestigd te Rotterdam,
verweerster
gemachtigde: mr. S.D. Kurz te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘Infinitas’ worden genoemd
2.
De feiten
2.1.
[verzoekster01] , geboren op [geboortedatum01], is op 1 mei 2021 in dienst getreden bij Infinitas op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 2 december 2021 is de arbeidsovereenkomst van [verzoekster01] verlengd voor de duur van een jaar, eindigend op 2 december 2022.
2.2.
De functie van [verzoekster01] is kwaliteitsmanager met een loon van € 2.869,- bruto per maand (exclusief vakantiegeld, reiskosten en een eindejaarsuitkering van 8,33%).
2.3.
Bij brief van 3 december 2022 heeft Infinitas [verzoekster01] bericht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 3 december 2022 afloopt en niet zal worden verlengd.
2.4.
Bij brief van 10 januari 2023 heeft de gemachtigde van [verzoekster01] Infinitas gesommeerd om de in deze procedure verzochte bedragen binnen drie dagen te voldoen. Infinitas heeft op die brief niet gereageerd.
5.
De beoordeling
5.1.
Omdat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op initiatief van Infinitas niet is voortgezet, is zij op grond van artikel 7:673 BW aan [verzoekster01] een transitievergoeding verschuldigd. Nu Infinitas geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de verzochte transitievergoeding, zal het bruto bedrag van € 1.768,- worden toegewezen.
5.2.
In artikel 7:668 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt dient te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Indien de werkgever die verplichting niet of niet geheel nakomt, is zij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd die gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor één maand.
5.3.
Vast staat dat Infinitas [verzoekster01] bij brief van 3 december 2022 heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 3 december 2022 en niet zal worden verlengd. Hoewel Infinitas geen verweer heeft gevoerd tegen de verzochte aanzegvergoeding, dient de kantonrechter (ambtshalve) te beoordelen of er is voldaan aan de vereisten van artikel 7:668 BW en of er grond is voor toewijzing van de verzochte aanzegvergoeding.
Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.4.
In artikel 1.5 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Werkgever zegt werknemer bij voorbaat aan dat deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – nadat die is geëindigd van rechtswege niet zal worden voortgezet. Hiermee wordt voldaan aan de aanzegverplichting die werkgever heeft op grond van artikel 7:668 BW. De werknemer erkent door ondertekening van deze arbeidsovereenkomst dat werkgever aan zijn aanzegverplichting heeft voldaan. De werknemer kan geen aanspraak maken op de boete als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW.”
Uit vaste jurisprudentie volgt dat een werkgever tegelijkertijd met het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd al aan zijn aanzegverplichting kan voldoen. Door artikel 1.5 in de arbeidsovereenkomst op te nemen, heeft Infinitas op voorhand aan haar aanzegverplichting voldaan. Het was voor [verzoekster01] reeds vanaf aanvang van het tweede tijdelijke dienstverband duidelijk dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. Niet is gesteld of gebleken dat Infinitas gedurende de looptijd van het dienstverband heeft laten weten van die bepaling te zullen afwijken.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoekster01] geen aanspraak kan maken op de aanzegvergoeding. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Achterstallig loon, achterstallige reiskosten en de eindafrekening
5.6.
Infinitas heeft de hoogte en de verschuldigdheid van de verzochte bedragen niet betwist. Nu de verzochte bedragen de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, zullen deze worden toegewezen.
Wettelijke verhoging en rente
5.7.
De wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen. De verhoging moet alleen worden berekend over het in geld vastgesteld loon en niet over loon in een andere vorm. Tot het in geld vastgestelde loon wordt gerekend het naar tijdruimte vastgesteld loon en loon afhankelijk van de uitkomst van de te verrichten arbeid of van de winst van de werkgever. De verhoging is dan ook verschuldigd over de vakantiebijslag, over de vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen, maar niet over de reiskosten.
5.8.
Uit rechtsoverweging 5.6 volgt dat Infinitas het loon niet tijdig aan [verzoekster01] heeft betaald. Derhalve wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe van 50% van het verschuldigde loon (incl. vakantietoeslag). Door (de gemachtigde van) Infinitas is ter zitting weliswaar verzocht om de wettelijke verhoging te matigen vanwege de slechte financiële situatie van Infinitas, maar zij heeft geen stukken ter onderbouwing daarvan in het geding gebracht. Daar komt nog bij dat de kantonrechter tevens van belang acht dat Infinitas vanwege de loonbeslagen bedragen op het salaris van [verzoekster01] heeft ingehouden zonder deze vervolgens aan de deurwaarder over te dragen. Hierdoor is [verzoekster01] als het ware dubbel benadeeld.
5.9.
Nu de hoogte van de verzochte bedragen (€ 774,73, € 60,63 en € 2.730,34) niet door Infinitas is betwist, worden deze bedragen toegewezen.
5.10.
De verzochte rente over de toegewezen bedragen, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, wordt als op de wet gegrond toegewezen.
5.11.
Het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijk bewijs en deugdelijke specificaties van de (na)betaling van de in deze beschikking toegewezen bedragen aan [verzoekster01] is eveneens toewijsbaar. De daaraan verbonden dwangsom zal worden gemaximeerd op een bedrag van € 5.000,00.
Kosten juridische rechtsbijstand en proceskosten
5.12.
[verzoekster01] verzoekt Infinitas te veroordelen tot betaling van de kosten die [verzoekster01] heeft gemaakt voor juridische rechtsbijstand voorafgaand aan deze procedure (buitengerechtelijke kosten). De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de door [verzoekster01] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan de hiervoor genoemde verrichtingen. De kosten waarvan [verzoekster01] vergoeding verzoekt, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
5.13.
Omdat Infinitas grotendeels in het ongelijk gesteld wordt, moet zij de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster01] tot vandaag vast op € 244,00,- aan griffierecht en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 773,00. Aan [verzoekster01] is weliswaar een bedrag van € 693,- aan griffierecht in rekening gebracht, doch er bestaat geen aanleiding om dat bedrag geheel ten laste van Infinitas te brengen, nu een deel van de vorderingen afgewezen wordt en het geldende tarief aan griffierecht op basis van de toewijsbare bedragen € 244,- bedraagt. Het surplus boven € 244,- dient [verzoekster01] dan ook voor eigen rekening te nemen als zijnde nodeloos gemaakte kosten.
Voor kosten die [verzoekster01] maakt na deze uitspraak moet Infinitas ook een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
5.14.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.
De beslissing
6.1.
veroordeelt Infinitas om binnen drie dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekster01] te betalen een bruto bedrag van in totaal € 7.228,67 (ter zake van wettelijke transitievergoeding en de eindafrekening), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% in de zin van artikel 7:625 BW van in totaal € 2.730,34 bruto, alsmede een netto bedrag van € 1.549,46 aan achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging van
€ 774,73 netto alsmede een bedrag van € 121,85 aan reiskosten, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt Infinitas om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekster01] een deugdelijke specificaties van de hiervoor genoemde betalingen te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat Infinitas daaraan niet voldoet na betekening van deze beschikking, met dien verstande dat Infinitas maximaal een bedrag van € 5.000,- aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
6.3.
veroordeelt Infinitas tot betaling van de proceskosten aan [verzoekster01] , die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster01] tot en met vandaag vaststelt op € 773,00;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
37555