Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:4910

Rechtbank Rotterdam
16-06-2022
28-06-2022
9637163 VV VERZ 22-410
Arbeidsrecht
Beschikking

Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig verleend. Geen nieuwe/verlengde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Toewijzing transitievergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging en billijke vergoeding,

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-0753
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0753

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9637163 VV VERZ 22-410

Uitspraak: 16 juni 2022

Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van:

[verzoeker] ,

woonplaats: [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. M.G.A. Raijmakers,

tegen

[verweerder] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,

verweerder,

gemachtigde: mr. M. van der Chijs.

Partijen zullen hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerder] ’ worden genoemd

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift, ontvangen op 19 januari 2022, met bijlagen;

  • -

    het verweerschrift, met bijlagen;

  • -

    de mondelinge behandeling van 2 juni 2022;

  • -

    de pleitnota van [verzoeker] van 2 juni 2022.

2. De feiten

2.1.

Tussen [verzoeker] als werknemer en [verweerder] als werkgever is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. De arbeidsovereenkomst is ingegaan op 9 augustus 2021 voor de duur van zes maanden en een dag en zou van rechtswege eindigen op 10 februari 2022. [verzoeker] is werkzaam geweest voor [verweerder] in de functie van chauffeur, tegen een (basis)salaris van € 2.543,12 bruto per vier weken.

2.2.

Artikel 2 van de arbeidsovereenkomst luidt:

“2.1 De arbeidsovereenkomst is voor beide partijen tussentijds opzegbaar met inachtneming van de regels voortvloeiende uit de wet en de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (verder te noemen: CAO BGV).

2.2

Bij tussentijdse opzegging bedraagt de opzegtermijn voor de werknemer één maand, en voor de werkgever bedraagt deze ook één maand, zolang het dienstverband niet langer dan vijf jaar heeft geduurd. (…) De tussentijdse opzegging vindt plaats tegen het einde van de maand.”

2.3.

Op 12 november 2021 stuurt [verweerder] een e-mail met als onderwerp ‘officiële waarschuwing’ aan [verzoeker] , met de volgende inhoud:

“Beste heer [verzoeker] ,

Hierbij een officiële waarschuwing van het negeren van opdrachten van uit de planning op eigen verantwoorden werkzaamheden doen waar wie geen opdracht voor hebben gegeven.

U hebt 2 container niet gelost mocht er hier uit een claim komen is die voor uw rekening.

Wij nodigen u bij deze ook uit op 15/112021 uit in de middag om te gaan onderzoeken hoe wij op een nette manier onze samen werking kunnen beëindigen.”

2.4.

Op 15 november 2021 heeft [verzoeker] per e-mail gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de waarschuwing van 12 november 2021.

2.5.

Op 17 november 2021 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In een e-mail van die dag schrijft [verweerder] aan [verzoeker] :

“Hierbij deel ik u het volgende mee, dat u per 17 november 2021 19.00 uur uit uw functie wordt gezet dan wel staande voet wordt ontslagen. Reden hiervan is wederom niet volgen van instructie.

Gelet op het feit bij meerdere waarschuwingen en klachten bent u vandaag woensdag 17 november 2021 uit uw functie gezet. Dit houd in dat wij onze samenwerking per direct beëindigen. (…)”

2.6.

Nog diezelfde avond heeft [verzoeker] per e-mail bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet. [verzoeker] schrijft aan het einde van zijn e-mail:

“Ik ben nog steeds beschikbaar voor werk. omdat je ontslag op staande voet geen stand houd in de rechtzaak.”

2.7.

Op 21 november 2021 hebben partijen contact met elkaar gehad. [verweerder] stuurt die dag het volgende Whatsapp-bericht aan [verzoeker] :

‘Ik wil wat met je afspreken omdat je kostwinnaar bent dat je aan hetwerk gaat tot dat je wat gevonden hebt en daar neme we 1 kalender maand voor vanaf morgen.

Als je hier mee akkoord gaat kan ik over mijn hart strijken en kan je morgen weer aan het werk.”

[verzoeker] antwoordt:

“Ik vindt het een fijn aanbod en wil het zeker aanpakken maar morgen kan het pas in de middag ivm de tandarts en heb afspraak met uitzendbureau”

Daarna stuurt [verweerder] :

“Ok dan moet je voor het bovenstaand akkoord geven kan je morgen als je klaar bent bellen”.

[verzoeker] is niet meer aan het werk gegaan voor [verweerder] .

2.8.

Bij brief van 15 december 2021 laat de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] weten dat [verzoeker] berust in het verleende ontslag op staande voet. [verzoeker] kondigt aan bij de rechter onder andere een billijke vergoeding en de transitievergoeding te zullen vragen. In deze brief vermeldt [verzoeker] ook dat [verweerder] hem te weinig betaald zou hebben aan verblijfskostenvergoeding, loon en vakantiedagen en vakantiebijslag.

3. Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt – samengevat – bij beschikking [verweerder] te veroordelen te betalen:

a. de transitievergoeding van € 710,27 bruto;

b. de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.985,78 bruto;

c. een billijke vergoeding van € 22.333,42 bruto;

d. een nabetaling verblijfskostenvergoeding van € 871,76 netto;

e. het achterstallige verlofsaldo en vakantiebijslag van € 787,87 plus de wettelijke verhoging van 50% daarover;

f. de buitengerechtelijke kosten van € 1.181,89 en de wettelijke rente over al deze bedragen. Ook verzoekt [verzoeker] de veroordeling van [verweerder] om binnen tien dagen na betekening van de beschikking (een) deugdelijke specificatie(s) te overleggen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en een veroordeling in de kosten van het geding.

3.2.

[verzoeker] heeft daarbij het volgende naar voren gebracht. Het verleende ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig, omdat [verweerder] niet (onverwijld) een dringende reden daarvoor heeft medegedeeld. Het bericht van 17 november 2021 is namelijk onduidelijk. Bovendien is er geen sprake van een dringende reden, aldus [verzoeker] . De verblijfskostenvergoeding, het verlofsaldo en de vakantiebijslag hadden al moeten zijn betaald.

3.3.

[verweerder] meent dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen en voert, kort samengevat, aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend. [verzoeker] heeft, na gewaarschuwd te zijn op 12 november 2021, wederom de instructies van [verweerder] niet opgevolgd. Het bericht van 17 november 2021 is duidelijk en dat blijkt ook uit het feit dat [verzoeker] zich daar uitgebreid tegen heeft verweerd, in de brief van zijn gemachtigde en in het verzoekschrift. Het verlofsaldo en de vakantiebijslag zijn al correct afgerekend, zo stelt [verweerder] .

3.4.

Op deze stellingen van partijen en wat zij verder hebben aangevoerd, voor zover relevant, wordt hierna verder ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.

Vooropgesteld wordt dat [verzoeker] berust in het ontslag, zodat vast staat dat de arbeidsovereenkomst op 17 november 2021 om 19.00 uur geëindigd is.

Rechtsgeldigheid ontslag op staande voet

4.2.

De kantonrechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Daarbij stelt hij voorop dat een ontslag op staande voet een uiterst middel is, dat slechts mag worden verleend als van de werkgever niet kan worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst met de desbetreffende werknemer nog langer laat voortduren. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden verleend, onder onverwijlde mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 6:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband, in aanmerking worden genomen.

4.3.

Voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, is de door [verweerder] in de e-mail van 17 november 2021 gegeven reden (zie onder 2.5) maatgevend: het ‘wederom niet volgen van instructie’. De kantonrechter is van oordeel dat deze reden onvoldoende (dringend) is om het verleende ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Onduidelijk is op welke instructie [verweerder] doelt. Bovendien had van [verweerder] , ook in het licht van de voorafgaande contacten tussen partijen, mogen worden verwacht dat hij [verzoeker] op zijn minst een duidelijke laatste waarschuwing zou hebben gegeven, voordat hij naar een zwaar middel als een ontslag op staande voet zou grijpen. [verweerder] was dan ook niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen, zoals bedoeld in artikel 7:677 BW. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig verleend.

4.4.

Dat [verweerder] [verzoeker] heeft aangeboden om met ingang van 22 november 2021 weer aan het werk te gaan, totdat [verzoeker] een andere baan zou hebben gevonden, maakt het voorgaande niet anders. [verzoeker] was niet verplicht om op dit aanbod in te gaan, zeker niet nu dit aanbod door [verzoeker] zo mocht worden begrepen dat daaraan de voorwaarde was verbonden dat hij voor maximaal een periode van één maand weer aan het werk zou kunnen. Nu [verzoeker] het aanbod van [verweerder] niet heeft geaccepteerd, is geen nieuwe of verlengde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.

Vergoedingen, hoogte salaris

4.5.

[verzoeker] maakt aanspraak op de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. Bij het berekenen van die vergoeding gaat [verzoeker] uit van een bruto maandsalaris van € 3.915,82 bruto exclusief 8% vakantietoeslag per maand. [verweerder] heeft betwist dat van dit bedrag moet worden uitgegaan. Het basisloon van [verzoeker] bedraagt € 2.543,12 per vier weken. Het meerdere dat [verzoeker] heeft ontvangen, betrof de uitbetaling van overwerk.

4.6.

Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW heeft [verzoeker] recht op doorbetaling van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Dat hij na 17 november 2021 geen werkzaamheden meer heeft verricht, is het gevolg van het door [verweerder] niet rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet. Ingevolge artikel 7:628 lid 3 BW heeft [verzoeker] ook aanspraak op doorbetaling van loon dat anders dan naar tijdruimte is vastgesteld. Uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11488, r.o. 5.18) volgt dat deze bepaling van toepassing is op een overwerkvergoeding. [verweerder] heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat er geen overwerk beschikbaar was na 17 november 2021.

4.7.

De kantonrechter zal bij het bepalen van de door [verzoeker] verzochte vergoedingen dan ook uitgaan van het door [verzoeker] berekende loon van € 3.915,82 bruto per maand. [verweerder] heeft niet betwist dat deze berekening, uitgaande van het vóór 17 november 2021 verrichte overwerk, juist is.

Transitievergoeding

4.8.

Zoals hiervoor overwogen, is geen nieuwe of verlengde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen op 21 november 2021, of op enige andere datum. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op initiatief van [verweerder] . [verzoeker] heeft daarom recht op de transitievergoeding. Die bedraagt volgens de door [verzoeker] gemaakte berekening, die door [verweerder] niet is betwist, € 710,27 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.

Vergoeding wegens onregelmatige opzegging

4.9.

De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 lid 11 BW). Vast staat dat [verweerder] onregelmatig heeft opgezegd. De arbeidsovereenkomst kon ingevolge artikel 2.2 van de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand tegen het einde van een maand, dus tegen 1 januari 2022, worden opgezegd, zodat de kantonrechter hier ook vanuit gaat. [verzoeker] stelt in het verzoekschrift dat opzegging tegen 1 december 2021 mogelijk was, maar gelet op de berekening is duidelijk dat wordt uitgegaan van opzegging tegen 1 januari 2022.

4.10.

Gelet op het voorgaande is de door [verzoeker] verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging à € 5.985,78 (van welk bedrag [verweerder] de juistheid niet heeft betwist) bruto toewijsbaar.

Billijke vergoeding

4.11.

Ingevolge artikel 7:681 lid 1 onder aanhef BW kan de werknemer, als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, de kantonrechter verzoeken de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen ofwel een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op de wetsgeschiedenis is in het kader van artikel 7:681 lid 1 sub a BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever vereist. In een geval als bedoeld in dat artikel is al invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding is daarom in beginsel toewijsbaar.

4.12.

Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) blijkt dat bij het vaststellen van de vergoeding kan worden gelet op wat de werknemer aan loon zou hebben ontvangen als de opzegging zou zijn vernietigd.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:878) volgt dat de kantonrechter bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening moet houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt.

4.13.

[verzoeker] vindt een billijke vergoeding van € 22.333,42 bruto passend. Dit komt overeen met bijna zes maanden salaris. [verweerder] heeft erop gewezen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gold en op 10 februari 2022 zou eindigen, dat [verzoeker] al beschikt over een nieuwe baan (wat door [verzoeker] is erkend) en dat [verweerder] een aanbod tot (tijdelijke) terugkeer heeft gedaan aan [verzoeker] om zo zijn schade te beperken. Onder die omstandigheden acht [verweerder] de toewijzing van een billijke vergoeding niet aan de orde.

4.14.

De kantonrechter acht het redelijk dat aan [verzoeker] een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto wordt toegekend. Daarbij weegt de kantonrechter de volgende omstandigheden mee:

  1. Er is sprake van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, die op 10 februari 2022 zou eindigen. Gelet op de tussen partijen gevoerde discussie(s) acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst na die datum zou zijn verlengd. Het door [verzoeker] over de periode van 17 november tot en met 10 februari 2022 te ontvangen loon bedraagt volgens de berekening van [verzoeker] (en ook deze berekening is door [verweerder] niet weersproken) € 11.166,71 bruto;

  2. Aan [verweerder] kan worden verweten dat hij niet juist heeft gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet, als gevolg waarvan dit ontslag door [verzoeker] vernietigd had kunnen worden. [verzoeker] was, zoals al overwogen, niet verplicht om in te gaan op het aanbod van [verweerder] om per 22 november 2021 weer aan het werk te gaan, te meer niet nu daaraan een beperking qua tijd was verbonden;

  3. Het inkomensverlies van [verzoeker] als gevolg van het ontslag op staande voet is beperkt. De arbeidsmarkt voor chauffeurs is gunstig. [verzoeker] heeft ook een andere baan gevonden. Dat zijn arbeidsovereenkomst zal eindigen en hij als gevolg van een hernia daardoor binnenkort een Ziektewetuitkering zal ontvangen, is een omstandigheid die niet (voldoende) gerelateerd is aan het ontslag op staande voet, zodat die inkomensterugval niet wordt meegewogen. Compensatie van het inkomensverlies vindt bovendien al deels plaats via de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Ook het de te betalen transitievergoeding kan rekening worden gehouden;

  4. De omstandigheid dat [verweerder] om medische redenen zijn activiteiten heeft moeten staken, is een omstandigheid die – hoe naar deze ook is – voor zijn eigen rekening en risico komt. Dit is geen aanleiding om de billijke vergoeding te matigen en al helemaal niet tot nihil.

4.15.

Het verschil tussen het door [verzoeker] ontvangen loon als de arbeidsovereenkomst op 10 februari 2022 zou zijn geëindigd en het door hem ontvangen loon en de toe te wijzen vergoedingen (van € 5.985,78 bruto en € 710,27 bruto) bedraagt € 4.470,66 bruto. Gelet op hetgeen onder 4.14 sub c is overwogen komt de kantonrechter een billijke vergoeding van € 5.000,- alleszins redelijk voor. Dit bedrag zal worden toegewezen.

Nabetalingen

4.16.

[verzoeker] verzoekt betaling van de niet betaalde verblijfskostenvergoeding van € 871,76 netto en niet genoten vakantiedagen en het daarover verschuldigde vakantiegeld van € 787,87 bruto.

4.17.

[verweerder] heeft de verschuldigdheid van de verblijfskostenvergoeding niet weersproken. [verweerder] heeft slechts gesteld dat het dienstverband correct is afgewikkeld. Nu dit verzoek onvoldoende (gemotiveerd) is weersproken, zal het verzochte bedrag van € 871,76 worden toegewezen.

4.18.

[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vakantie-uren al aan [verzoeker] zijn uitbetaald. [verweerder] heeft verwezen naar de specificatie van loonperiode 12 en de door de administrateur gegeven toelichting. De kantonrechter stelt vast dat uit deze specificatie (onderaan) blijkt dat de vakantie-uren en atv-uren volledig zijn afgeboekt. De specificatie vermeldt 64 gewerkte uren, terwijl 117,76 uren zijn verloond. Het verschil klopt met de vakantie-uren en atv-uren (in totaal 53,76 uur). Ook het opgebouwde vakantiegeld is volledig uitbetaald, zo blijkt uit de overgelegde specificatie. Het verzoek van [verzoeker] tot nabetaling van de vakantie-uren en het daarover verschuldigde vakantiegeld zal dan ook worden afgewezen.

Buitengerechtelijke incassokosten

4.19.

[verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en stelt dat zijn gemachtigde meer werkzaamheden heeft verricht dan die strekken tot het verkrijgen van een betaling buiten rechte. [verzoeker] heeft echter nagelaten om te stellen waaruit die ‘meer werkzaamheden’ dan zouden bestaan. Gelet op het ontbreken van deze onderbouwing is het verzoek betreffende de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar.

Wettelijke rente

4.20.

[verzoeker] verzoekt om toewijzing van de wettelijke rente over de door hem verzochte bedragen vanaf de data van opeisbaarheid.

4.21.

De wettelijke rente over de transitievergoeding zal conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 tweede volzin BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zijnde 17 december 2021.

4.22.

De wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal conform het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 eerste volzin BW worden toegewezen vanaf 17 november 2021.

4.23.

Ten aanzien van de billijke vergoeding is [verweerder] (nog) niet in verzuim. De kantonrechter zal de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van veertien dagen nadat deze beschikking is gewezen.

4.24.

[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift niet toegelicht vanaf welk moment [verweerder] in verzuim is met betaling van het achterstallige bedrag aan verblijfskostenvergoeding. De wettelijke rente over dit bedrag zal daarom worden toegewezen vanaf de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen, zijnde 19 januari 2022.

Specificatie

4.25.

Het verzoek van [verzoeker] om hem een specificatie te verstrekken van de te verrichten betalingen is toewijsbaar, nu dit verzoek door [verweerder] niet is weersproken. De verzochte dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat deze wordt gesteld op een bedrag van € 50,- per dag, met een maximum van € 1.000,-.

Proceskosten

4.26.

De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] dient te worden veroordeeld in de proceskosten. Door te volharden in zijn standpunt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend, heeft hij [verzoeker] gedwongen om deze procedure aanhangig te maken. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op dit moment begroot op € 693,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde.

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 710,27 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;

5.2.

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 5.985,78 bruto aan vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 17 november 2021 tot de dag van algehele voldoening

5.3.

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 5.000,- bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening

5.4.

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 871,76 netto aan verblijfskostenvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening

5.5.

veroordeelt [verweerder] tot afgifte van een deugdelijke bruto-nettospecificatie van de uit te betalen bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerder] hiermee vanaf tien dagen na betekening van deze beschikking hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.000,-.

5.6.

veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 693,- aan griffierecht en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde;

5.7.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.

51909

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.