4.1.
Artikel 2.9 van het Sociaal Plan bevat een wederindiensttredingsvoorwaarde. De wettelijke wederindiensttredingsvoorwaarde is opgenomen in artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder d Burgerlijk Wetboek (BW). De bevoegdheid om op grond van dit artikel een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter vervalt twee maanden na de dag waarop de termijn van 26 weken is verstreken (artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder c BW). P&O stelt dat [eiser01] zijn vordering buiten deze termijn heeft ingediend en dat de kantonrechter de vordering daarom niet meer in behandeling kan nemen.
4.2.
De kantonrechter deelt het standpunt van P&O niet en is van oordeel dat hij de vordering van [eiser01] in behandeling kan nemen. [eiser01] doet immers geen beroep op artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder d BW. Hij doet een beroep op artikel 2.9 van het Sociaal Plan. Als het de bedoeling was aan een beroep op dit artikel van het Sociaal Plan een vervaltermijn te verbinden, had dit met zoveel woorden in het Sociaal Plan moeten worden opgenomen. Dit is niet gebeurd.
wederindiensttredingsvoorwaarde
4.3.
Niet ter discussie staat dat P&O binnen 26 weken na de uitdiensttreding van [eiser01] een vacature had voor een hoofdwerktuigkundige, de functie waarin [eiser01] werkzaam was. Evenmin staat ter discussie dat deze functie, als de uitleg die [eiser01] aan artikel 2.9 van het Sociaal Plan geeft wordt gevolgd, als eerste aan [eiser01] had moeten worden aangeboden. De te beantwoorden vraag is of de wederindiensttredingsvoorwaarde van artikel 2.9 van het Sociaal Plan alleen op externe vacatures ziet (zoals P&O aanvoert) of dat dit artikel ook op interne vacatures betrekking heeft (zoals [eiser01] bepleit).
4.4.
Het is vaste rechtspraak dat een Sociaal Plan moet worden uitgelegd volgens de zogenoemde ‘cao-norm’. Dit houdt in dat aan een bepaling in een Sociaal Plan (artikel 2.9 in dit geval) een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. In beginsel zijn de woorden van de bepaling, gelezen in combinatie met de hele tekst van het Sociaal Plan, van doorslaggevende betekenis. Het gaat niet om de bedoeling van degenen die het Sociaal Plan hebben uitonderhandeld, omdat deze bedoeling in het algemeen voor derden niet kenbaar is. De nadruk ligt daarom op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de woorden die in het Sociaal Plan zijn gebruikt. Bij deze uitleg kan wel acht worden geslagen op andere in het Sociaal Plan gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de woorden van artikel 2.9 van het Sociaal Plan, in combinatie met de definitie van ‘vacature’ in artikel 7.14 van het Sociaal Plan, de conclusie moet worden getrokken dat de wederindiensttredingsvoorwaarde niet alleen geldt als er een externe vacature is, maar ook als er een interne vacature is. De woorden ‘intern’ en ‘extern’ ontbreken in de tekst van het Sociaal Plan en dit onderscheid kan uit de tekst niet worden afgeleid. In de definitie van ‘vacature’ gaat het over ‘invulling van een functie’ en niet - bijvoorbeeld - over ‘invulling van een functie als er intern geen interesse voor is’. Het rechtsgevolg van deze lezing van artikel 2.9 van het Sociaal Plan, dus de lezing die er op neerkomt: ‘de werknemer kan terug komen als de functie die hij vervulde of dezelfde werkzaamheden binnen 26 weken weer vrij komen’, is ook niet onaannemelijk: een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de boventallig verklaarde werknemer voor de laatstelijk door hem vervulde functie.
4.6.
Eenzelfde functie als [eiser01] vervulde kwam binnen 26 weken na zijn uitdiensttreding weer vrij. P&O had hem deze functie op grond van artikel 2.9 van het Sociaal Plan aan moeten bieden. Dit heeft zij niet gedaan en daarmee heeft P&O in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde van artikel 2.9 van het Sociaal Plan gehandeld. Dit oordeel is, anders dan P&O aanvoert, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. P&O wekt met haar standpunt in enige mate de indruk dat [eiser01] op de ontstane situatie heeft aangestuurd: niet ruilen met een collega om zo bij P&O te kunnen blijven, een ontslagvergoeding ontvangen en vervolgens weer aanspraak op terugkeer maken met behoud van de ontvangen ontslagvergoeding. Als dit juist zou zijn, zou kunnen worden geoordeeld dat een beroep op artikel 2.9 van het Sociaal Plan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser01] zou dan, huiselijk gezegd, van twee walletjes eten. Er zijn echter geen aanwijzingen voor de suggestie dat hiervan sprake is. Dat er binnen 26 weken na het vertrek van [eiser01] weer een functie als hoofdwerktuigkundige vrijkwam was, zo geeft P&O ook aan, niet de verwachting toen [eiser01] uit dienst trad. Het is daarentegen wel gebeurd waardoor er een nieuwe situatie is ontstaan die voor [eiser01] aanleiding was een nieuwe afweging te maken en gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 2.9 van het Sociaal Plan hem biedt.
4.7.
De functie van hoofdwerktuigkundige is niet meer voorhanden. [eiser01] heeft zijn vordering tot tewerkstelling in die functie ingetrokken en maakt in plaats daarvan aanspraak op vervangende schadevergoeding. De schade die [eiser01] mogelijk zou leiden door zijn ontslag is grotendeels al verdisconteerd in de ontslagvergoeding van € 310.023,00 bruto die hij heeft ontvangen. Deze ontslagvergoeding is berekend conform de kantonrechtersformule zoals deze vroeger bestond. [eiser01] stelt - en dit is juist - dat in de kantonrechtersformule geen rekening werd gehouden met het werkgeversaandeel in de pensioenpremie. [eiser01] berekent zijn schade daarom op het door hem bij P&O gemiste werkgeversaandeel in de premie. De kantonrechter kan hier als uitgangspunt in meegaan.
4.8.
[eiser01] becijfert zijn schade op € 84.827,98 bruto, een hoger bedrag dan hij vordert. De berekening van dit bedrag staat in bijlage 16 A van [eiser01] . De berekening houdt echter geen rekening met het feit dat [eiser01] momenteel een andere baan heeft en met de door P&O naar voren gebrachte omstandigheid dat werknemers van P&O in de regel niet doorwerken tot aan hun AOW-gerechtigde leeftijd. Wat zijn nieuwe baan betreft stelt [eiser01] dat het niet zeker is dat hij deze baan zal houden. Zekerheid zal er niet zijn, maar er zijn geen aanwijzingen dat [eiser01] deze baan binnen afzienbare tijd verliest. Integendeel, zijn arbeidsovereenkomst is onlangs verlengd.
4.9.
Als de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan de rechter de schade schatten (artikel 6:97 BW). De kantonrechter gaat dat doen en heeft het voornemen bij het schatten van de schade de volgende uitgangspunten te hanteren:
1. [eiser01] gaat er in zijn berekening (bijlage 16 A) vanuit dat hij tot en met zijn 67e verjaardag (tot en met juli 2029) voor P&O zou werken. Dit zijn, berekend vanaf het door [eiser01] gebruikte begin van zijn berekening in maart 2021, in totaal 101 maanden. In die maanden zou P&O € 84.827,98 aan pensioenpremie hebben betaald. [eiser01] stelt dit en P&O stelt daar geen berekening tegenover.
2. P&O voert aan, en zij onderbouwt dit ook, dat een hoofdwerktuigkundige bij haar gemiddeld 4,28 jaar voor zijn pensioengerechtigde leeftijd vertrekt. [eiser01] betwist dit niet en stelt ook niet waarom dit voor hem anders zou zijn. Dit betekent dat er niet als vanzelfsprekend vanuit kan worden gegaan dat [eiser01] tot en met juli 2029 voor P&O zou hebben gewerkt, maar tot en met maart 2025 (vier jaar en vier maanden eerder). P&O had in de 49 maanden tussen maart 2021 en maart 2025 dan € 41.154,17 aan pensioenpremie betaald. Als [eiser01] geen nieuwe werkgever had gehad, zou dit de schade geweest kunnen zijn.
3. [eiser01] heeft echter wel een nieuwe werkgever. Hij heeft als bijlage 17 een loonafrekening van zijn nieuwe werkgever ( [werkgever01] ) in het geding gebracht. [eiser01] verdient daar momenteel € 4.619,73 bruto per maand voor een werkweek van 80%. [eiser01] legt niet uit waarom hij 80% werkt en geen 100% zoals voorheen bij P&O. De kantonrechter acht het daarom redelijk om het brutoloon van [eiser01] te herrekenen naar een volledige werkweek. Het loon komt dan uit € 5.774,66 bruto per maand. Het is niet bekend of [eiser01] aanspraak heeft op een dertiende maand. Dit is niet op voorhand onwaarschijnlijk en de kantonrechter zal om het jaarloon te berekenen daarom uitgaan van 12,5 maal het hiervoor genoemde bedrag, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, in totaal € 77.957,91 bruto.
4. In de arbeidsovereenkomst tussen [eiser01] en [werkgever01] staat dat [eiser01] deelneemt aan de bij [werkgever01] geldende pensioenregeling bij het ABP en dat zowel [eiser01] als [werkgever01] daaraan bijdragen. In 2021, het jaar waarin de berekening begint, bedroeg de zogenoemde franchise bij het ABP € 14.550,00. Dit bedrag staat op de website van het ABP en [eiser01] gaat in zijn berekening ook zelf van dit bedrag uit (op een afrondingsverschil na). Er wordt zoals onder 3. vermeld dus uitgegaan van € 77.957,91 aan loon per jaar. Hier gaat de franchise van € 14.550,00 van af en dit betekent een pensioengrondslag van € 63.407,91 per jaar.
5. De te betalen pensioenpremie bedraagt, eveneens volgens de website van het ABP (abppensioen.nl/tabellen/), in 2021 25,9% van de pensioengrondslag. Dit betekent in deze zaak (25,9% van € 63.407,91 =)
€ 16.422,65. Van deze 25,9% betaalt de werknemer volgens de tabel 7,93% en de werkgever het overige deel (de werknemer neemt dus 30% van de premie voor zijn rekening en de werkgever 70%). Dit komt erop neer dat [werkgever01] , zo schat de kantonrechter, € 11.495,85 per jaar aan pensioenpremie voor [eiser01] betaalt.
6. Als [werkgever01] € 11.495,85 per jaar aan pensioenpremie voor [eiser01] betaalt, betaalt zij in 49 maanden (zie onder 2.) € 46.941,39 aan pensioenpremie. Dit betekent dat [werkgever01] dus meer aan pensioenpremie betaalt dan P&O zou hebben gedaan. P&O zou immers
€ 41.154,17 aan pensioenpremie betalen. [eiser01] lijdt met andere woorden geen schade.
4.10.
De kantonrechter heeft gelet op het voorgaande het voornemen de schade van [eiser01] vast te stellen op nihil. Alvorens hierover definitief te beslissen, worden partijen in de gelegenheid gesteld op dit voornemen te reageren, eerst [eiser01] , daarna P&O. De zaak wordt daarvoor naar de rol verwezen.