Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2021:6881

Rechtbank Rotterdam
15-07-2021
22-07-2021
8912103 CV EXPL 20-6053
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Geen goed werkgeverschap; loonkostenvoordeel; artikel 2.2 Wet Tegemoetkoming Loondomein; laten verlopen bezwaartermijn; enige inspanning werkgever; schade betreft bedrag dat zou zijn toegekend en uitgekeerd ; causaal verband; betaling onder voorwaarde; schadebeperkingsplicht werknemer; afgeleid belang en geen zelfstandig belang voor instellen beroep tegen beschikking; pensioen betreft geen loon

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0918
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0918

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8912103 CV EXPL 20-6053

uitspraak: 15 juli 2021

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser],

eiser,

gemachtigde: mr. J.J.A. Janssen (FNV),

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Stratt+ Industrial Management B.V.,

gevestigd te Zwijndrecht,

gedaagde,

gemachtigde: mr. F.A. Verberk-Elich.

Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk Stratt+.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

  • -

    het exploot van dagvaarding van 30 november 2020, met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord, met producties;

  • -

    de conclusie van repliek tevens inhoudende akte wijziging van eis, met producties;

  • -

    de conclusie van dupliek.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1

[eiser] is voor de duur van een project van 12 december 2017 tot 10 oktober 2018 in dienst geweest bij Stratt+.

2.2

Artikel 13 van de arbeidsovereenkomst vermeldt dat er geen pensioenregeling geldt voor werknemers van Stratt+. In de aanstellingsbrief bij de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat Stratt+ voor pensioen een totaal brutobedrag reserveert gelijk aan de mobiliteitsbonus, mits geaccordeerd door het UWV.

2.3

De mobiliteitsbonus is in 2018 vervangen door een loonkostenvoordeel (hierna: LKV).

Stratt+ heeft voor de toekenning hiervan voor het jaar 2018 een aanvraag ingediend bij het UWV. Het UWV heeft Stratt+ medio april 2019 bij voorlopige berekening bericht dat er geen LKV wordt toegekend.

2.4

Bij beschikking van de Belastingdienst van 25 juli 2019 is definitief besloten dat geen LKV zou worden toegekend.

3. Het geschil

3.1

[eiser] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stratt+ te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 5.368,- bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente alsmede een bedrag van € 462,50 ter zake van buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Stratt+ in de proceskosten.

3.2

Hiertoe heeft [eiser] aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat Stratt+ onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] niet tijdig over de definitieve beschikking te informeren en door niet tijdig bezwaar te maken tegen deze beschikking. Indien zij dit wel had gedaan, had de Belastingdienst op basis van de werkelijk verloonde uren de definitieve berekening moeten corrigeren en zou er alsnog een bedrag van € 5.368,- bruto zijn uitgekeerd, welk bedrag [eiser] op basis van de tussen partijen gemaakte afspraken zou ontvangen voor pensioenopbouw. Het bedrag van € 5.368,- bruto moet worden gezien als een looncomponent. Door dit bedrag niet tijdig te voldoen is Stratt+ tevens de wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd geworden.

3.3

Stratt+ meent niets aan [eiser] verschuldigd te zijn nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat het UWV de mobiliteitsbonus/het LKV moet hebben geaccordeerd. Op Stratt+ rustte voorts geen (wettelijke) verplichting bezwaar te maken tegen de beschikking van de Belastingdienst, nog daargelaten dat zij de beschikking van de Belastingdienst van 25 juli 2019 in het geheel niet had ontvangen. Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten wordt betwist dat [eiser] die als lid van de FNV heeft moeten betalen.

4. De beoordeling

De eiswijziging

4.1

Anders dan Stratt+ heeft betoogd, is van een onduidelijke eiswijziging of van een onduidelijke grondslag geen sprake. Na eiswijziging wordt als hoofdsom een bedrag gevorderd van € 5.368,- bruto. Onder randnummers 8 tot en met 12 van de conclusie van repliek omschrijft [eiser] welk handelen en nalaten hij Stratt+ verwijt en geeft hij aan waarom dit in zijn visie onrechtmatig handelen oplevert aan de zijde van Stratt+. Vervolgens wordt ingegaan op het causaal verband en de schade. De kantonrechter merkt thans reeds op dat [eiser] zijn beroep op onrechtmatig handelen feitelijk heeft onderbouwd met de (ook in de dagvaarding ingenomen) stelling dat Stratt+ de tussen haar en [eiser] als (voormalig) werknemer gemaakte afspraken niet te goeder trouw is nagekomen en dat Stratt+ zich om die reden niet als goed werkgever heeft gedragen.

4.2

Voor zover Stratt+ heeft bedoeld te stellen dat de eiswijziging ontoelaatbaar is, geldt dat een wijziging van de eis of van de gronden daarvan in beginsel toelaatbaar is zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is in het onderhavige geval geen sprake. In dit kader is van belang dat Stratt+ pas na de dagvaarding de herhaaldelijk door [eiser] opgevraagde beschikking heeft verstuurd, dat Stratt+ eerder heeft nagelaten een schriftelijke onderbouwing te geven voor de reden waarom er geen (bedrag gelijk aan het) LKV aan [eiser] werd uitgekeerd, dat de inhoud van de beschikking van de Belastingdienst [eiser] niet eerder bekend is geworden en dat [eiser] ook toen pas te weten is gekomen dat de bezwaartermijn tegen de beschikking al was verlopen zonder dat Stratt+ bezwaar had ingediend. [eiser] kon Stratt+ derhalve niet eerder aanspreken op slecht werkgeverschap c.q. onrechtmatig handelen.

Voor zover Stratt+ heeft bedoeld bezwaar te maken tegen de eiswijziging wordt dit gelet op het voorgaande afgewezen. Thans zal inhoudelijk op de zaak worden ingegaan.

Tekortschieten

4.3

Ten aanzien van de vraag of Stratt+ al dan niet jegens [eiser] gehouden was bezwaar te maken tegen de definitieve afwijzende beschikking van de Belastingdienst en of het nalaten hiervan al dan niet als onrechtmatig handelen en/of als tekortschieten in de verplichtingen uit hoofde van de voormalige arbeidsovereenkomst heeft te gelden, wordt het volgende overwogen. Partijen zijn overeengekomen dat ten behoeve van een pensioenvoorziening voor [eiser] een bruto bedrag zou worden gereserveerd gelijk aan de te verkrijgen mobiliteitsbonus c.q. het te verkrijgen LKV. Hoewel in de aanstellingsbrief niet is omschreven welke stappen er door Stratt+ genomen moeten worden, impliceert de gemaakte afspraak wel degelijk dat van de zijde van Stratt+ enige inspanning mag worden verwacht. Hiertoe behoort naar het oordeel van de kantonrechter dat Stratt+ bezwaar zou maken tegen een afwijzende beschikking als die bijvoorbeeld onmiskenbaar op onjuiste gegevens zou berusten. Dat Stratt+ dit zelf ook zo zag en zelfs heeft toegezegd in voorkomend geval bezwaar te zullen maken, volgt uit haar eigen e-mailbericht van 30 april 2019, waarin zij schreef:

“In navolging van ons telefonisch onderhoud van vanochtend bijgaande het overzicht LKV zoals besproken.

Helaas kunnen wij pas bezwaar maken wanneer de definitieve beschikking (verwachting 3107-2019) is afgegeven en de info die ik nu heb is afkomstig van de voorlopige beschikking.

Ik heb het in mijn agenda genoteerd, zodat we gelijk bezwaar kunnen maken wanneer de definitieve beschikking is ontvangen.”

4.4

Het verweer dat Stratt+ de beschikking van de Belastingdienst van 25 juli 2019 destijds niet heeft ontvangen en dat zij daarom niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, wordt verworpen. Tussen partijen staat vast dat de definitieve beschikking over het jaar 2018 uiterlijk 31 juli 2019 werd verwacht. Bij (door Stratt+ gesteld) gebreke daarvan had Stratt+, die een en ander ook nog eens in de agenda had genoteerd, navraag kunnen en moeten doen bij de Belastingdienst, in welk geval zij alsnog tijdig – vóór 5 september 2019 – bezwaar had kunnen maken. Overigens volgt uit de beschikking van de Belastingdienst dat voor enkele andere werknemers er in totaal € 7.130,- aan vergoedingen werd uitgekeerd en wel zo spoedig mogelijk na de datum van de beschikking. Voor zover dit bedrag vóór

5 september 2019 zou zijn ontvangen, had Stratt+ eveneens naar de onderbouwing van dit bedrag kunnen informeren.

4.5

Samenvattend heeft Stratt+ nagelaten om tijdig bezwaar in te dienen tegen de afwijzende definitieve beschikking van de Belastingdienst van 25 juli 2019, dit terwijl de afwijzing onmiskenbaar was gegrond op onjuiste feiten, te weten: dat [eiser] in het jaar 2018 in het geheel niet voor Stratt+ werkzaam zou zijn geweest (nul verloonde uren). Stratt+ wist dat dit niet juist was en het lag in de macht van Stratt+ een en ander te corrigeren. Door dit niet te doen is Stratt+ jegens [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de met [eiser] gemaakte afspraken. Daarmee heeft zij zich jegens haar voormalig werknemer [eiser] niet als goed werkgever gedragen. Het voorgaande klemt te meer nu [eiser] zelf geen enkele invloed kon uitoefenen op het doen van de loonaangifte, het aanvragen van het LKV en het indienen van bezwaar.

4.6

Vervolgens moet worden bezien of [eiser] als gevolg van het tekortschieten van Stratt+ schade heeft geleden. Hiervoor is nodig dat bij tijdig indienen van bezwaar tegen de definitieve beschikking van de Belastingdienst alsnog het door [eiser] gevorderde bedrag aan LKV zou zijn toegekend en uitgekeerd.

De wettelijke regeling

4.7

De desbetreffende wettelijke regeling kan samengevat als volgt worden weergegeven. In het kader van de participatie van – onder andere – ouderen op de arbeidsmarkt kunnen werkgevers sinds 2018 loonkostenvoordeel (LKV) aanvragen. Het LKV is de opvolger van de tot 2018 bestaande mobiliteitsbonus. Werkgevers dienen het verzoek voor een LKV in via de loonaangifte en dienen daarbij een kopie aan te leveren van de zogenaamde doelgroepverklaring LKV. De doelgroepverklaring LKV wordt aangevraagd door de werknemer, in dit geval bij het UWV. Artikel 2.2 van de Wet Tegemoetkoming Loondomein bepaalt wanneer een werkgever recht heeft op LKV voor een oudere werknemer. Dit is kort gezegd het geval als de werknemer (1) in de maand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking recht had op één van de in artikel 2.2 genoemde uitkeringen, (2) op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was, (3) niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest, en (4) een geldige doelgroepverklaring LKV aan de werkgever heeft verstrekt. Als uit de loonaangifte en de afgegeven doelgroepverklaring blijkt dat er recht op LKV bestaat, wordt dit bedrag aan de werkgever uitgekeerd.

Het causaal verband

4.8

De definitieve berekening vermeldt, net als de voorlopige, geen begin- en einddatum van de doelgroepverklaring en een aantal van nul verloonde uren. Anders dan door Stratt+ is betoogd, is het niet [eiser] die de doelgroepverklaring invult, maar het UWV. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het UWV deze verklaring op 4 januari 2018 heeft verzonden aan Stratt+. Dit is door Stratt+ niet betwist zodat het ervoor gehouden moet worden dat zij over alle stukken beschikte die bij de aanvraag voor het LKV meegestuurd dienden te worden. De Belastingdienst stelt vervolgens aan de hand van de door de werkgever gedane loonaangifte het aantal gewerkte uren vast. Onbetwist is dat [eiser] in 2018 in totaal 1.760 uur voor Stratt+ heeft gewerkt. Ook staat tussen partijen vast dat [eiser] voldeed aan de overige voorwaarden van artikel 2.2 WTL om voor LKV in aanmerking te komen. Bij deze stand van zaken is het vereiste causaal verband voldoende komen vast te staan. Door Stratt+ is nog als mogelijkheid geopperd dat er mogelijk LKV aan een andere werkgever van [eiser] is uitgekeerd, maar daarvan blijkt niets uit de beschikking.

De omvang van de schade

4.9

Het bedrag aan LKV bedroeg in 2018 € 3,05 bruto per uur. Gelet op het aantal van 1.760 gewerkte uren komt dit in totaal uit op een vergoeding van € 5.368,- bruto. Zoals eerder overwogen kan Stratt+ zich niet verschuilen achter de voorwaarde dat er slechts uitbetaald hoeft te worden indien er een accordering door het UWV is nu die accordering ontbreekt door haar nalaten. De gevorderde hoofdsom ligt daarmee in beginsel voor toewijzing gereed. Bij antwoord heeft Stratt+ nog gesteld dat zou zijn overeengekomen dat zij in voorkomend geval slechts de helft van het LKV-bedrag zou hoeven doorbetalen aan [eiser], maar nadat [eiser] deze nadere afspraak bij repliek gemotiveerd en onder verwijzing naar de op schrift gestelde afspraken heeft betwist, is Stratt+ hier bij dupliek niet meer op teruggekomen. Al met al heeft Stratt+ de door haar bij conclusie van antwoord gestelde afspraak tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiser] onvoldoende onderbouwd. Dit leidt ertoe dat het gehele bedrag zal worden toegewezen.

Overige onderwerpen

4.10

Door Stratt+ is nog aangevoerd dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden door niet in beroep te gaan tegen de beslissing van de Belastingdienst van

9 april 2021 (op het bezwaar dat [eiser] alsnog na het ontvangen van de beschikking daartegen had ingediend) dat [eiser] niet-ontvankelijk is nu hij geen belanghebbende is. Anders dan in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarnaar Stratt+ verwijst,1 is er in het onderhavige geval uitsluitend sprake van een afgeleid belang van [eiser] (de derde) en heeft [eiser] los van zijn contractuele relatie met Stratt+ niet ook een zelfstandig eigen belang bij dat besluit. Er is dan ook op terechte gronden geen beroep ingesteld. Het beroep op schending van de schadebeperkingsplicht stuit hierop af.

4.11

De gevorderde wettelijke verhoging komt niet voor toewijzing in aanmerking. Met het LKV-bedrag zou [eiser] in staat worden gesteld zelf een pensioenvoorziening te treffen. Aldus valt het niet onder het begrip ‘het in geld vastgestelde loon’ als bedoeld in artikel 7:625 BW.

4.12

De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

4.13

Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt dat de vraag of deze al dan niet (uiteindelijk) door de FNV worden gedragen buiten beschouwing dient te blijven omdat het vermogensschade aan de zijde van [eiser] betreft, zij het dat deze eventueel door FNV zou worden gedekt (wat volgens [eiser] overigens niet het geval is). Het door [eiser] gevorderde bedrag ter zake van buitengerechtelijke incassokosten is qua omvang lager dan het bedrag waarop hij conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak zou hebben kunnen maken. Het ter zake gevorderde bedrag van € 462,50 zal dan ook worden toegewezen en het antwoord op de vraag of in de relatie tussen [eiser] en diens gemachtigde FNV al dan niet algemene voorwaarden zijn overeengekomen kan onbeantwoord blijven.

4.14

Stratt+ wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 106,47 aan dagvaardingskosten,

€ 83,- aan vast recht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten).

5. De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt Stratt+ om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 5.368,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt Stratt+ om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 462,50;

veroordeelt Stratt+ tot betaling van de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 189,47 aan verschotten en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

745

1 CRvB 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:669

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.