Procesverloop
Verweerder heeft bij aanslagbiljet met dagtekening 24 april 2019 (aanslagnummer 5507111920) aan eiser een aanslag parkeervergunning voor de periode van 1 april 2019
tot en met 31 december 2019 opgelegd van € 86,40 (de aanslag). Als vervaldatum staat
8 mei 2019 vermeld.
Op 11 juni 2019 heeft verweerder eiser een aanmaning (de aanmaning) verzonden en heeft hij € 7,- aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
Op 4 juli 2019 is aan eiser een dwangbevel (het dwangbevel) betekend waarvan de kosten
€ 42,- bedragen.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de in rekening gebrachte kosten van de aanmaning en het dwangbevel (hierna: invorderingskosten) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Nadat partijen binnen de hen gestelde termijn niet hebben verklaard op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat eiser het bedrag waarvoor hij is aangeslagen aan verweerder is verschuldigd en dat hij niet voor de vervaldatum (volledig) aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder terecht invorderings-kosten in rekening heeft gebracht.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij de aanslag en de aanmaning niet heeft ontvangen. Hij heeft een betalingsoverzicht meegezonden om aan te tonen dat hij altijd netjes betaalt.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag en de aanmaning naar het juiste adres zijn gezonden. Hij heeft printscreens van zijn registratiesysteem ODAS overgelegd en heeft betoogd dat daarmee de verzending van beide brieven aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de postkamer de brieven worden gescand en verzonden. De stukken uit het dossier zijn afkomstig van die scans. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat hij niet beschikt over een mailbericht of ander document van PostNL waaruit blijkt, dat de aanslag en de aanmaning door PostNL zijn ontvangen.
4. Eiser heeft de ontvangst van de aanslag en de aanmaning ontkend. In beginsel is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de aanslag en aanmaning op het adres van belanghebbende zijn ontvangen, dan wel dat deze belanghebbende op andere wijze hebben bereikt. Indien echter evident sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van een besluit, wordt de ontvangst daarvan genoegzaam aannemelijk geacht zonder bewijs van de verzending van dat besluit.
5. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder met de printscreens van zijn registratiesysteem ODAS de verzending van de aanslag van 24 april 2019 en de aanmaning van 11 juni 2019 aannemelijk heeft gemaakt, vindt de rechtbank van belang rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het registratiesysteem Socrates. De CRvB heeft in een uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653 geoordeeld dat de betreffende verweerder (het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam) de verzending van het besluit in die zaak niet aannemelijk heeft gemaakt omdat uit een schermprint vanuit het systeem Socrates op zichzelf niet kan worden afgeleid dat het besluit daadwerkelijk op de verzenddatum van het besluit ter verzending aan PostNL is aangeboden.
In een uitspraak van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3935, heeft de CRvB geoordeeld dat verweerder de verzending van het besluit in die zaak niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens de CRvB is met verweerders verzendadministratie Socrates geen duidelijk verband verzekerd tussen de door verweerder gestelde verzending en verzenddatum en de daadwerkelijke verzending van het document en kan de aanbieding aan het postbedrijf op individueel niveau daarmee niet worden gecontroleerd.
Inmiddels heeft de CRvB – nadat verweerder de administratie van de verzending in zijn registratiesysteem Socrates heeft uitgebreid – bijvoorbeeld in de uitspraak van
17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206, geoordeeld dat verweerder met zijn verzendregistratie-systeem de verzending aannemelijk maakt, nu een document een documentnummer krijgt, de in Socrates aangemaakte documenten van die dag in een zogenoemd zipbestand (batch) worden samengevoegd, uit een andere printscreen blijkt dat deze batch, met specifiek genoemd aantal, ook het document met het betreffende documentnummer bevat en PostNL per e-mail aan verweerder heeft bevestigd dat de batch is ontvangen.
6. De rechtbank vindt hier verder van belang rechtspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft op 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:156, geoordeeld dat de betreffende verweerder (het college van burgemeester en wethouders van Den Haag) met de prints van het door hem gebruikte registratiesysteem ODW de verzending van een bepaald besluit niet aannemelijk heeft gemaakt. In die zaak leek volgens de Afdeling de printscreen niet de verzending te betreffen en oordeelde zij verder dat verweerder met de gegeven toelichting ter zitting, waarbij is verklaard dat van de aanbieding ter postbezorging geen registratie plaatsvindt, de verzending niet aannemelijk heeft gemaakt.
7. Gelet op de hiervoor vermelde rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder met zijn registratiesysteem ODAS niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag en de aanmaning aan eiser zijn verzonden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat van de aanbieding aan de postbezorging van stukken als aanslagen en aanmaningen geen registratie plaatsvindt.
8. Het beroep is gegrond. Nu verweerder de verzending van de aanslag en van de aanmaning niet aannemelijk heeft gemaakt, houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder eiser niet heeft aangemaand en heeft verweerder ten onrechte het dwangbevel uitgevaardigd. De rechtbank vernietigt dan ook de invorderingskosten van in totaal (€ 7,- + € 42,- =) € 49,-.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.