vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/607153 / HA ZA 20-1056
Vonnis van 22 december 2021
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLEEPDIENST TUINMAN B.V.,
gevestigd te Harlingen,
eiseres,
advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. TERSCHELLINGER STOOMBOOT MAATSCHAPPIJ
gevestigd te West-Terschelling,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. den Haan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Sleepdienst Tuinman en TSM genoemd worden.
2. De feiten
2.1.
Sleepdienst Tuinman drijft een sleepbedrijf. Daartoe maakt zij (onder meer) gebruik van de sleepboten ‘ [naam sleepboot 1] ’, ‘ [naam sleepboot 2] ’ en ‘ [naam sleepboot 3] ’ (hierna afzonderlijk bij naam genoemd en gezamenlijk ‘de sleepboten’ genoemd).
2.2.
TSM is een rederij die onder meer de veerdienst tussen Harlingen en Vlieland uitvoert. Eén van de schepen die daarbij wordt ingezet is de veerboot ‘ [naam veerboot] ’ (hierna: de veerboot).
2.3.
De veerboot is op 12 maart 2020 omstreeks 09:00 uur vanuit Harlingen vertrokken naar Vlieland. Aan boord bevonden zich onder meer passagiers en voertuigen (personenauto’s, vrachtauto’s en een geldtransportbus).
2.4.
Bij het vertrek uit de haven van Harlingen is de stuurboordachterzijde van de veerboot in aanraking gekomen met de kade. Daarbij is een gat ontstaan in de romp van de machinekamer aan stuurboordzijde. De machinekamer is volgelopen met water, waarna de twee voortstuwingsmotoren in de stuurboorddrijver en de elektriciteit van het schip zijn uitgevallen.
2.5.
De veerboot is de haven uitgevaren. Toen de veerboot zich buiten de haven in het Kimstergat bevond, heeft de heer [persoon A] (kapitein van de veerboot, hierna: ‘ [persoon A] ’) de heer [persoon B] (kapitein van de [naam sleepboot 1] , hierna: ‘ [persoon B] ’) gebeld. [persoon A] heeft [persoon B] verzocht om de veerboot te assisteren om de haven van Harlingen weer binnen te varen.
2.6.
De [naam sleepboot 1] heeft de veerboot naar de haven van Harlingen gesleept en afgemeerd aan de cruisesteiger. Daar zijn de passagiers van boord gegaan.
2.7.
De [naam sleepboot 3] en [naam sleepboot 2] zijn vervolgens ter plaatse gekomen. De sleepboten hebben de veerboot naar de Veerbootkade gesleept zodat de personenauto’s en vrachtauto’s van boord konden gaan.
2.8.
Daarna hebben de sleepboten de veerboot naar het dok van Damen Shiprepair (hierna: ‘het dok’) gesleept voor inspectie en reparatie van de schade aan de veerboot.
2.9.
Op de op blz. 3 hieronder geplaatste afbeelding (uit de spreekaantekeningen van Sleepdienst Tuinman) is te zien waar de cruisesteiger, de Veerbootkade en het dok zich bevinden. De (door de rechtbank toegevoegde) driehoek markeert (het zuidelijkste deel van) het Kimstergat.
2.10. (
De advocaat van) Sleepdienst Tuinman heeft TSM op 3 juni 2020 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 200.000,00 aan hulploon. TSM heeft daaraan geen gevolg gegeven.
3. Het geschil tussen partijen
3.1.
Sleepdienst Tuinman vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank TSM bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van:
-
een redelijk hulploon van € 225.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, althans ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 12 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening;
-
een bedrag van € 2.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
-
de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten indien voldoening daarvan niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt.
3.2.
Sleepdienst Tuinman legt het volgende ten grondslag aan haar vordering.
De veerboot verkeerde in gevaar in de zin van artikel 8:551 sub a BW, omdat de veerboot water maakte, de stuurboordmotoren waren uitgevallen, de boegschroef niet meer werkte, de marifoon niet functioneerde, de stroom was uitgevallen, sprake was van een forse storm en hoge golven, de veerboot afdreef richting het vaste land en onmanoeuvreerbaar was. De hulpverlening heeft een gunstig gevolg gehad omdat de veerboot veilig aan het dok is afgemeerd nadat de passagiers en voertuigen waren ontscheept. Sleepdienst Tuinman heeft recht op een hulploon van € 225.000,00.
3.3.
TSM concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Sleepdienst Tuinman, althans voor zover deze het bedrag van € 10.000,00 overstijgt, met veroordeling van Sleepdienst Tuinman in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis.
3.4.
TSM voert ter onderbouwing van haar verweer (samengevat) het volgende aan.
Primair geldt dat geen sprake was van gevaar in de zin van artikel 8:551 sub a BW. De veerboot kon nog zelfstandig manoeuvreren en is op eigen kracht de haven uitgevaren naar het Kimstergat. De veerboot is een catamaran. In de drijvers bevindt zich een motorruimte met twee voortstuwingsmotoren en een dubbele roerbediening. Beide drijvers hebben twee boegschroeven. De veerboot is gecompartimenteerd; als één compartiment volstroomt met water, blijven de andere compartimenten droog en blijft de veerboot drijven. De veerboot had zelf terug kunnen varen naar de haven. Sleepdienst Tuinman heeft een reguliere sleepdienst verricht, zoals zij vaker doet bij veerboten die de haven van Harlingen binnenvaren. Voor zover wel sprake was van gevaar, geldt dat dit was geweken op het moment dat de veerboot was afgemeerd aan de cruisesteiger. De inzet van de andere twee sleepboten was niet nodig geweest.
Subsidiair betwist TSM dat de hulpverlening succesvol was omdat het handelen van de sleepboten geen van reguliere sleepassistentie bij veel wind te onderscheiden gunstig gevolg heeft gehad en geen waarde heeft gered.
Meer subsidiair stelt TSM zich op het standpunt dat het hulploon hooguit € 10.000,00 à € 20.000,00 kan bedragen.
4. De beoordeling
Hulpverlening met gunstig gevolg?
4.1.
Van hulpverlening is sprake bij iedere daad of werkzaamheid die is verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak (artikel 8:551 sub a BW). Gevaar is aanwezig wanneer een reële dreiging van het oplopen van schade bestaat en het schip zich door eigen kracht, zonder hulp van buiten, niet uit de gevaarlijke situatie kan redden. Ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar kan voldoende zijn om het bestaan van gevaar aan te nemen (HR 9 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1985, (Frio Alaska)). De vraag of er gevaar bestond, moet worden beoordeeld naar het moment waarop met de dienstverlening is begonnen. De hulpverlening duurt voort zolang sprake is van gevaar (HR 12 juni 1981, ECLI:NL:PHR:
1981:AG4207 (Zwaardvis)).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de sleepboot van Sleepdienst Tuinman de veerboot op verzoek van [persoon A] , namens TSM, heeft geassisteerd om de haven van Harlingen weer in te varen en aan te meren. Zij twisten over de vraag of de veerboot in gevaar verkeerde.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de veerboot in gevaar verkeerde op het moment dat de assistentie van de [naam sleepboot 1] in het Kimstergat aanving.
4.4.
Vast staat dat de veerboot op dat moment een aanzienlijk gat aan stuurboordachter-zijde had, dat de machinekamer volliep met water, dat de stuurboordmotoren waren uitgevallen, dat de boegschroef niet meer werkte, dat de veerboot enigszins scheef in het water lag, dat de elektriciteit van het schip was uitgevallen en dat de marifoon niet werkte. Ook staat vast dat gevaar er niet in bestond dat de veerboot zou zinken; door haar constructie (zoals weergegeven onder 3.4) bestond dat risico niet.
4.5.
Door het uitvallen van de stuurboordmotoren en de boegschroef was de veerboot echter per definitie minder manoeuvreerbaar dan wanneer zij had beschikt over de motoren en de boegschroef aan stuurboordzijde. Dat wordt op zichzelf niet weersproken door TSM, maar zij voert – onder verwijzing naar de verklaringen van [persoon A] en stuurman [persoon C] – aan dat de veerboot nog voldoende zelfstandig kon manoeuvreren.
Om zichzelf op eigen kracht uit deze situatie te redden, had de veerboot zelf de haven van Harlingen weer in moeten varen en daar moeten afmeren. De veerboot kon niet volstaan met enkel het bereiken van de haven(ingang).
Wat de situatie buitengaats (in het Kimstergat) betreft: hoewel partijen van mening verschillen over de windkracht – Sleepdienst Tuinman stelt dat sprake was van windkracht 10, TSM voert aan dat sprake was van windkracht 7, is in het feitenrelaas van Port of Harlingen te lezen ‘Op dat moment geeft de windmeter een gemiddelde windkracht 10bf (West), met zo nu en dan uitschieters naar 11bf aan’. Daarmee staat vast dat er op zijn minst een stevige aanlandige wind stond. Gelet op deze wind en het feit dat de veerboot verminderd manoeuvreerbaar was, bestond het risico dat de veerboot haar plaats in het Kimstergat niet zou kunnen houden en zou kunnen afdrijven naar de kade. Dat zou tot verdere schade aan de veerboot hebben kunnen leiden. Aan TSM kan worden toegegeven dat dit gevaar niet zeer acuut lijkt te zijn geweest, maar het was er wel, en daarbij past dat [persoon A] de situatie niet op zijn beloop heeft gelaten maar assistentie heeft verzocht.
Wat de situatie in de haven betreft: niet in geschil is dat er binnen de haven van Harlingen weinig ruimte bestaat om te manoeuvreren, dat het een drukke haven is en dat de verminderd manoeuvreerbare veerboot zonder werkende marifoon als het ware blind de haven in had moeten varen. Dat is risicovol, reeds omdat de veerboot het dan in een drukke haven had moeten doen zonder deugdelijk communicatiemiddel om contact te houden met andere schepen en met de havenautoriteit. Het invaren van de haven onder die omstandigheden zou afdoen aan de veiligheid van de scheepvaart in de haven en kans geven zowel op verdere beschadiging van de veerboot (fysiek gevaar) als op beschadiging door de veerboot van schepen of andere eigendommen van derden met alle daaruit voortvloeiende financiële risico’s voor TSM van dien (niet-fysiek gevaar). Dat de veerboot zelfstandig bleef drijven en enigszins zelf kon manoeuvreren binnen de haven (gedurende de korte tijd dat de sleepverbinding tussen de [naam sleepboot 1] en de veerboot in de haven was losgegaan) betekent – gelet op voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien – niet dat de situatie vrij was van gevaar. Immers kan ook een geringe mate van (fysiek) gevaar voldoende zijn om gevaar in de zin van artikel 8:551 sub a BW aan te nemen. TSM heeft, in het licht hiervan, onvoldoende betwist dat er sprake was van gevaar. Om die reden bestaat ook geen aanleiding voor (het door haar aangeboden) deskundigenbewijs.
4.6.
Het recht op hulploon bestaat als met gunstig gevolg hulp is verleend aan het in gevaar verkerende schip (artikel 8:561 lid 1 BW). Van gunstig gevolg is sprake als aan het einde van de hulpverlening het in gevaar verkerende schip of de zaken zijn gered of tot hun redding is bijgedragen. Daarvan is in dit geval sprake. Zonder de assistentie van de [naam sleepboot 1] bestond risico op verdere schade aan de veerboot en voorts de kans dat zij in de haven met een ander schip of obstakel in aanraking zou komen. Dankzij de assistentie van de [naam sleepboot 1] is de veerboot veilig afgemeerd in de haven en konden haar passagiers en de aan boord vervoerde voertuigen veilig ontschepen.
Gebruikelijke uitvoering van een overeenkomst?
4.7.
TSM heeft nog aangevoerd dat tussen partijen een samenwerking met betrekking tot sleepassistentie bestaat en dat de diensten van Sleepdienst Tuinman niet verder gingen dan een reguliere sleepdienst bij het invaren van de haven van Harlingen. Daarmee beroept zij zich op artikel 8:568 lid 3 BW, op grond waarvan geldt dat geen betaling is verschuldigd tenzij de verleende diensten verder gaan dan wat redelijkerwijs kan worden aangemerkt als een gebruikelijke uitvoering van een overeenkomst die was gesloten voordat het gevaar ontstond.
4.8.
Het recht op hulploon bestaat alleen als de verleende diensten verder gaan dan wat redelijkerwijs kan worden aangemerkt als een gebruikelijke uitvoering van een overeenkomst (bijvoorbeeld een sleep- of loodsovereenkomst) die was gesloten voordat het gevaar ontstond. Het criterium is of degene, die de dienst aan het in gevaar verkerende schip heeft verleend, een prestatie heeft verricht die de gebruikelijke uitvoering van die overeenkomst te boven ging en door partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet was voorzien (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1995/96, 24 799, nr. 3, p. 8).
4.9.
Sleepdienst Tuinman heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht en onderbouwd dat en waarom de inspanningen van de [naam sleepboot 1] verder gingen dan de gebruikelijke sleepassistentie.
Niet in geschil is dat Sleepdienst Tuinman uit hoofde van een raamovereenkomst geregeld sleepwerkzaamheden verricht voor TSM. Voor het uitvaren van de veerboot op de bewuste ochtend was echter geen assistentie voorzien of verzocht. De [naam sleepboot 1] stond juist op het punt om een andere veerboot te gaan assisteren. In zoverre was geen sprake van sleepassistentie aan de ‘ [naam veerboot] ’ in het kader van de gebruikelijke uitvoering van de raamovereenkomst. Het ging juist om assistentie die onvoorzien werd verzocht nadat de veerboot beschadigd was geraakt en naar de haven wilde terugkeren.
Sleepdienst Tuinman heeft voorts toegelicht - en TSM heeft niet concreet betwist - dat gebruikelijke assistentie uit hoofde van de raamovereenkomst inhoudt dat zij een veerboot binnen de haven op sleeptouw neemt en naar de plek van afmeren begeleidt, en dat zij op 12 maart 2020 meer dan dat heeft gedaan. Zij betoogt dat ook in dit opzicht meer en anders is gepresteerd dan in de raamovereenkomst voorzien.
De veerboot bevond zich bij aanvang van de assistentie buiten de haven in het Kimstergat, zodat in dit geval buitengaats is vastgemaakt. Omdat de [naam sleepboot 1] een verminderd manoeuvreerbaar schip assisteerde, moesten haar bemanningsleden meer waakzaam en alert zijn dan wanneer zij te maken hadden gehad met een goed manoeuvreerbaar schip. Ook om die reden overstegen de inspanningen van de [naam sleepboot 1] op 12 maart 2020 de inspanningen die zij onder normale omstandigheden had moeten leveren. Hoewel in zijn algemeenheid wel kan worden aangenomen dat veerboten onder slechtere weersomstandigheden vaker onvoorzien de assistentie inroepen van een sleepboot, kan zodanig geval niet met onderhavig geval worden gelijkgesteld.
Om deze redenen faalt het beroep van TSM op artikel 8:568 lid 3 BW.
De omvang van het hulploon
4.10.
Nu partijen geen overeenkomst hebben gesloten waarin het hulploon is overeengekomen, zal de rechtbank de omvang daarvan vaststellen (artikel 8:563 lid 1 BW), daarbij rekening houdend met de volgende criteria op grond van artikel 8:563 lid 2 BW:
-
de geredde waarde van het schip en de andere goederen;
-
de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het voorkomen of beperken van schade aan het milieu;
-
de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;
-
e aard en ernst van het gevaar;
-
de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
-
de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
-
het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico’s;
-
de snelheid van de verleende diensten;
-
de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting;
-
de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
4.11.
Aan voormelde criteria wordt hierna getoetst.
4.11.1.
Sub a: de geredde waarde van de veerboot (€ 3.900.000,00) en van de voertuigen die zich aan boord bevonden (€ 20.000,00) staat niet tussen partijen ter discussie, zodat uitgegaan kan worden van een geredde waarde van € 3.920.000,00.
4.11.2.
Sub b: van inspanningen van de sleepboten bij het voorkomen of beperken van milieuschade – zoals Sleepdienst Tuinman stelt – is geen sprake omdat het water (inclusief de zich daarin bevindende olie) na het aanmeren van de veerboot bij de cruisesteiger uit de machinekamer met toestemming van Rijkswaterstaat direct in het zeewater werd gepompt.
4.11.3.
Sub c: partijen verschillen van mening over de mate van succes van de hulpverlening. Hiervoor onder 4.6 is geoordeeld dat de hulpverlening een gunstig gevolg heeft gehad doordat verdere fysieke schade aan de veerboot is voorkomen terwijl naar redelijke verwachting aanzienlijke aansprakelijkheidsrisico’s zijn afgewend. Met TSM is de rechtbank eens dat een deel van de schade (aan de machinekamers) al geleden was en niet door de hulpverlening is of had kunnen worden voorkomen. Dat wil echter niet zeggen dat de hulpverlening geen gunstige uitslag had. In tegendeel, gesteld noch gebleken is dat de geredde waarde geringer is dan de bij aanvang van de hulpverlening (nog) te redden waarde, terwijl evenmin kan worden gezegd dat de geredde waarde niet in redelijke verhouding stond tot de hulpverleningsinspanningen.
4.11.4.
Sub d: zoals hiervoor onder 4.5 geoordeeld, bestond er een reële maar niet zeer acute dreiging van het oplopen van verdere schade en mitsdien van fysiek gevaar, terwijl alvorens de veerboot veilig zou zijn afgemeerd ook het risico op beschadiging van andere schepen of obstakels moest worden afgewend (niet-fysiek gevaar).
4.11.5.
Sub e: partijen verschillen voorts van mening over de vakkundigheid en de inspanningen van de [naam sleepboot 1] . Vast staat dat de sleepverbinding tussen de veerboot en de [naam sleepboot 1] in de haven even onderbroken is geweest. Partijen hebben een verschillende visie op de oorzaak daarvan. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de sleepverbinding door ondeskundig handelen van de bemanning van de [naam sleepboot 1] is verbroken. Dit voorval heeft het gunstig resultaat niet beïnvloed. Verder geldt dat, zoals is geoordeeld onder 4.9, de inspanningen van de [naam sleepboot 1] verder zijn gegaan dan reguliere sleepassistentie en heeft de bemanning van de [naam sleepboot 1] verhoogde alertheid en waakzaamheid moeten betrachten tijdens het assisteren van de verminderd manoeuvreerbare veerboot.
4.11.6.
Sub f: Sleepdienst Tuinman heeft kosten voor een sleeptros van € 472,50 opgevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat verder sprake is van geleden verliezen. De rechtbank stelt de duur van de hulpverlening vast op de door TSM aangevoerde 45 minuten in plaats van de door Sleepdienst Tuinman gestelde vijf uur. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1981 (ECLI:NL:PHR:1981:AG4207, (Zwaardvis)) duurt de hulpverlening voort zolang sprake is van gevaar. TSM stelt terecht dat het gevaar – de situatie dat de verminderd manoeuvreerbare veerboot niet zelfstandig veilig de haven van Harlingen kon binnenvaren en kon aanmeren – is geweken toen de veerboot werd aangemeerd bij de cruisesteiger. Dat de veerboot zich daarna moest verplaatsen naar en moest aanmeren bij de Veerbootkade en vervolgens naar het dok, zijn handelingen die buiten de gevaarsituatie hebben plaatsgevonden. De assistentie van de [naam sleepboot 3] en [naam sleepboot 2] geeft dus geen recht op (een hoger) hulploon.
4.11.7.
Sub g: over het risico van aansprakelijkheid heeft Sleepdienst Tuinman niets gesteld, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.11.8.
Sub h: partijen verschillen van mening over de snelheid waarmee de [naam sleepboot 1] ter plaatse was. In het midden kan blijven of de [naam sleepboot 1] binnen 5 à 10 minuten ter plaatse was (zoals Sleepdienst Tuinman stelt) of met 15 minuten (zoals TSM aanvoert). Ook als de [naam sleepboot 1] met 15 minuten ter plaatse was, is dat welbeschouwd snel en binnen bekwame tijd na de oproep van [persoon A] . Te meer omdat er geen risico bestond dat de veerboot zou zinken in het Kimstergat.
4.11.9.
Sub i: Sleepdienst Tuinman stelt en TSM betwist dat de [naam sleepboot 1] beschikt over een speciale uitrusting voor hulpverlening. Onvoldoende weersproken is echter dat de [naam sleepboot 1] een sleepboot is die geschikt is voor hulpverlening en die ook beschikt over verdere daartoe dienende uitrusting zoals pompen, slangen en aggregaten.
4.11.10.
Sub j: TSM voert ook nog aan dat niets erop wijst dat de sleepboten speciaal met het oog op hulpverlening paraat worden gehouden. Vast staat dat de [naam sleepboot 1] inderdaad veelal overeengekomen sleepdiensten verricht en niet hoofdzakelijk voor hulpverlening beschikbaar wordt gehouden.
4.12.
Rekening houdend met de criteria van artikel 8:563 lid 2 BW en de hiervoor vermelde omstandigheden, acht de rechtbank een hulploon van € 35.000,00 in dit geval redelijk. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
De gevorderde wettelijke rente is op zichzelf niet betwist en wordt toegewezen.
4.14.
Tegenover de betwisting van TSM dat er naast een korte e-mail geen andere buitengerechtelijke werkzaamheden namens Sleepdienst Tuinman zijn verricht, heeft Sleepdienst Tuinman onvoldoende onderbouwd welke buitengerechtelijke werkzaamheden meer namens haar zijn verricht dan het versturen van de korte sommatie op 3 juni 2020. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
4.15.
TSM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Sleepdienst Tuinman bedragen:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 1.442,00 (2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 5.660,99.
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt TSM om aan Sleepdienst Tuinman te betalen een bedrag van € 35.000,00 (zegge: vijfendertigduizend euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 12 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt TSM in de proceskosten, aan de zijde van Sleepdienst Tuinman tot op heden begroot op € 5.660,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt TSM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021.
[3266/1885]