Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2021:11869

Rechtbank Rotterdam
02-12-2021
17-12-2021
9279803 \ CV EXPL 21-2625
Civiel recht
Verzet

Studieovereenkomst voor het behalen van een rijopleiding. Na het behalen van de rijopleiding, treedt gedaagde bij eiseres in dienst. Gedaagde wordt in zijn proeftijd ontslagen. Moet gedaagde de studiekosten terugbetalen? Cao beroepsgoederenvervoer.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-1583
VAAN-AR-Updates.nl 2021-1583

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9279803 \ CV EXPL 21-2625

uitspraak: 2 december 2021

vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[bedrijf A]

,

gevestigd te [vestigingsplaats A] ,

eiseres in conventie, gedaagde in verzet, verweerder in reconventie,

gemachtigde: mr. S. Meeuwsen,

tegen

[persoon B] ,

wonende te [woonplaats B] ,

gedaagde in conventie, eiser in verzet, eiser in reconventie,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. van Ginneken van de FNV.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [bedrijf A] ” en “ [persoon B] ”.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

  • -

    het inleidend exploot van dagvaarding van 7 april 2021, met producties;

  • -

    het verstekvonnis van 29 april 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank;

  • -

    het verzetexploot van 7 juni 2021, met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord van [bedrijf A] ;

  • -

    het vonnis van 26 augustus 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Namens [bedrijf A] is [persoon A] verschenen (financieel directeur), bijgestaan door mr. S. Meeuwsen. [persoon B] is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C.M. van Ginneken.

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

2.1.

Partijen hebben op 1 november 2018 een studieovereenkomst gesloten. In deze studieovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

1. opleiding

1.1.

De kandidaat zal deelnemen aan de rij opleiding C en E bij C, inclusief theoretische en praktische toetsen.

1.2.

De studiekosten zullen door [bedrijf A] worden voorgeschoten en hiervan zal de kandidaat een eigen bedragen betalen van 10% van de opleidingskosten, met als voorwaarde dat de gehele cursus met goed gevolg wordt afgerond en de kandidaat na behalen van de cursus minimaal 26 maanden in dienst is bij [bedrijf A] .

2. Terugbetaling opleidingskosten

2.1.

De kandidaat is verplicht de door de [bedrijf A] betaalde opleidingskosten volledig terug te betalen, indien de kandidaat:

a. onvoldoende voortgang boekt met de opleiding;

b. binnen 3 jaar na het behalen van de cursus wordt ontslagen om dringende redenen;

c. op eigen verzoek ontslag neemt binnen drie jaar na het behalen van het diploma van de opleiding waaraan [bedrijf A] , op grond van een overeenkomst betreffende het vergoeden van opleidingskosten heeft bijgedragen;

d. op eigen verzoek ontslag neemt en nog bezig is een studie te volgen.

Indien de kandidaat driemaal niet slaagt voor eenzelfde onderdeel is [bedrijf A] gerechtigd de opleiding stop te zetten en dienen alle opleidingskosten terug betaald te worden.

Op bovenstaande reden is de volgende terugbetalingsstaffel van toepassing:

o Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen één jaar na voltooiing of beëindiging van de studie/cursus: 75% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag;

o Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen één en twee jaar na voltooiing of beëindiging van de studie/cursus: 50% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag;

o Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen twee en drie jaar na voltooiing of beëindiging van de studie/cursus: 25% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag.

(…)”

2.2.

[persoon B] is met ingang van 15 april 2019 op grond van een arbeidsovereenkomst voor drie maanden in dienst getreden bij [bedrijf A] in de functie van oproepkracht cleaner.

2.3.

Per 15 juli 2019 is [persoon B] op grond van een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden in dienst getreden bij [bedrijf A] in de functie van oproepkracht algemeen medewerker.

2.4.

Per 19 augustus 2019 is de arbeidsovereenkomst van [persoon B] gewijzigd, omdat hij zijn rijopleiding had voltooid. Hij is per die datum bij [bedrijf A] in dienst getreden in de functie van chauffeur met een arbeidsduur van 40 uur per week en een proeftijd van één maand. De einddatum van de arbeidsovereenkomst (14 maart 2020) is niet gewijzigd. Tevens is in de gewijzigde arbeidsovereenkomst het volgende opgenomen:

“Wanneer medewerker het dienstverband wil beëindigen [bedrijf A] gerechtigd is de totale opleidingskosten aan medewerker door te berekenen conform de overeenkomst welke is getekend op 1 november 2018.”

2.5.

Op 19 augustus 2019 is tevens het document “Aanhangsel arbeidsovereenkomst” door partijen ondertekend. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

komen hierbij overeen dat:

 Medewerker 10% van de opleidingskosten terugbetaalt voor het behalen van rijopleiding C en CE, zoals op 1 november 2018 overeengekomen

 De totale opleidingskosten bedroegen € 9.517,28

 10% van deze kosten, zijnde € 951,73 wordt terugbetaald op de volgende wijze

o (…)

o (…)

o Per maand op het salaris € 100,- ingehouden

 Verder blijft de volgende staffel van toepassing:

 Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen één jaar na voltooiing of beëindiging van de opleiding: 100% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag;

 Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen één en twee jaar na voltooiing of beëindiging van de opleiding: 75% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag;

 Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen twee en drie jaar na voltooiing of beëindiging van de opleiding: 50% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag.

 Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen één jaar na voltooiing of beëindiging van de opleiding: 25% van het door [bedrijf A] vergoede bedrag;

(…)”

2.6.

Tijdens de proeftijd heeft [bedrijf A] de arbeidsovereenkomst met [persoon B] opgezegd en is die tot een einde gekomen.

2.7.

Bij verstekvonnis van 29 april 2021 (9148585 \ CV EXPL 21-1625) is [persoon B] door de kantonrechter te Dordrecht veroordeeld om aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 7.290,68, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.586,36 vanaf 16 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening. Tevens is [persoon B] veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit € 594,61 aan verschotten en € 311,- aan salaris voor de gemachtigde.

3. Het geschil

In conventie

3.1.

[bedrijf A] heeft in de oorspronkelijke dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te veroordelen om aan [bedrijf A] te betalen € 6.586,36 aan studiekosten en € 704,32 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.586,36 vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [persoon B] in de kosten van het geding.

3.2.

Aan haar vordering heeft [bedrijf A] het volgende ten grondslag gelegd. [bedrijf A] heeft op 1 november 2018 een studieovereenkomst gesloten met [persoon B] inzake een rijopleiding. Na afronding hiervan is [persoon B] per 19 augustus 2019 in dienst getreden als chauffeur. Vanwege het beëindigen van de arbeidsovereenkomst in zijn proeftijd moet [persoon B] zijn studiekosten terugbetalen. Van de opleidingskosten van € 9.587,28 is een bedrag van € 2.198,15 gesubsidieerd en een bedrag van € 802,77 reeds terugbetaald, zodat een bedrag resteert van € 6.586,36 dat [persoon B] aan [bedrijf A] verschuldigd is.

3.3.

[persoon B] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van 29 april 2021. Volgens [persoon B] moet de oorspronkelijke vordering van [bedrijf A] alsnog worden afgewezen. Op het verweer van [persoon B] wordt in de beoordeling ingegaan.

In reconventie:

3.4.

In reconventie heeft [persoon B] gevorderd [bedrijf A] te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, aan [persoon B] (terug) te betalen € 7.290,68 aan studiekosten en € 802,77 aan reeds ingehouden loon in verband met studiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten.

3.5.

[persoon B] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij geen studiekosten aan [bedrijf A] verschuldigd is, zodat het verstekvonnis onjuist is en [bedrijf A] ten onrechte € 802,77 op zijn loon heeft ingehouden.

3.6.

[bedrijf A] heeft zich op het standpunt gesteld dat de reconventionele vordering moet worden afgewezen. Op haar verweer wordt, voor zover relevant, hierna ingegaan.

4. De beoordeling

In conventie:

4.1.

Partijen zijn het erover eens dat [bedrijf A] de rijopleiding C en CE van [persoon B] heeft betaald en over de kosten van de opleiding destijds in de studieovereenkomst van 1 november 2018 afspraken zijn gemaakt. [bedrijf A] heeft [persoon B] een baangarantie geboden wat ertoe heeft geleid dat [persoon B] na het behalen van zijn rijbewijs per 19 augustus 2019 in dienst is getreden bij [bedrijf A] als chauffeur. Deze arbeidsovereenkomst is door [bedrijf A] echter in de proeftijd opgezegd, omdat [persoon B] volgens [bedrijf A] teveel schade veroorzaakte. Partijen zijn het erover eens, althans door [persoon B] is onvoldoende betwist, dat [persoon B] hierdoor op grond van de studieovereenkomst van 1 november 2018 verplicht is om het door [bedrijf A] betaalde deel van zijn studiekosten terug te betalen.

4.2.

[persoon B] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de artikelen 43 en 45 van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2019 (hierna: de cao) van toepassing zijn op de studieovereenkomst. In deze artikelen staat dat als scholing wordt gevolgd in opdracht van de werkgever en/of op grond van een aan de functie verbonden wettelijke verplichting, de kosten hiervan voor de werkgever dienen te komen en een studiekostenregeling alleen ziet op de situatie dat een werknemer zelf ontslag neemt. Volgens [persoon B] is hij vanwege de toepassing van de cao niet verplicht om de studiekosten terug te betalen, omdat hij niet zelf ontslag heeft genomen. [bedrijf A] heeft echter gemotiveerd betwist dat de cao van toepassing is.

4.3.

Hierover wordt als volgt overwogen. De cao is van toepassing op de werknemers die bij [bedrijf A] in dienst zijn, dat is tussen partijen niet in geschil. [persoon B] was echter nog geen werknemer toen hij de studieovereenkomst op 1 november 2018 sloot met [bedrijf A] . [persoon B] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat met het ingaan van zijn eerste arbeidsovereenkomst bij [bedrijf A] op 15 april 2019 de cao alsnog van toepassing is verklaard op de studieovereenkomst van 1 november 2018, omdat nergens uit volgt dat dit tussen partijen is overeengekomen. Ook heeft de algemeen verbindend verklaring van de cao op 15 februari 2019 geen terugwerkende kracht, zodat dit er niet toe kan leiden dat de cao alsnog van toepassing is op de studieovereenkomst.

Voorts kan [persoon B] niet gevolgd worden in zijn stelling dat met het ingaan van zijn arbeidsovereenkomst als chauffeur op 19 augustus 2019 er met [bedrijf A] een aangepaste of nieuwe studieovereenkomst is gesloten, namelijk het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst, en dat op die nieuwe studieovereenkomst de cao wel van toepassing is. Er was immers geen sprake van een nieuwe studieovereenkomst; op 19 augustus 2019 was ‘de studie’ al voltooid. Als het aanhangsel inhoudelijk wordt bekeken dan kan deze niet anders worden uitgelegd dan dat hierin de terugbetalingsafspraken van de reeds afgeronde rijopleiding nog een keer worden herhaald en vastgelegd, zodat dit niet kan worden aangemerkt als een nieuwe studieovereenkomst. Daarnaast is in de gewijzigde arbeidsovereenkomst van 19 augustus 2019 met betrekking tot de betaling van de opleidingskosten bij het beëindigen van het dienstverband door [persoon B] ook verwezen naar de overeenkomst van 1 november 2018, wat er op duidt dat deze overeenkomst nog steeds geldig was en geen sprake is geweest van een nieuwe studieovereenkomst.

Een en ander betekent dat [persoon B] niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de cao van toepassing is op de studieovereenkomst van 1 november 2018, zodat dit geen reden is waarom hij de studiekosten niet aan [bedrijf A] hoeft terug te betalen.

4.4.

Tijdens de mondelinge behandeling is door [persoon B] naar voren gebracht dat [bedrijf A] met deze constructie (het eerst afsluiten van een studieovereenkomst en daarna pas het aanbieden van een arbeidsovereenkomst) de cao wil omzeilen. In deze stelling kan [persoon B] niet gevolgd worden. Zoals hiervoor al is overwogen is de cao van toepassing op werknemers en moet [bedrijf A] als haar werknemers in haar opdracht een studie/opleiding moeten volgen de kosten daarvan betalen. In dit geval is echter sprake van een andere situatie. [persoon B] was ten tijde van het aangaan van de studieovereenkomst nog geen werknemer van [bedrijf A] en het stond hem daarom vrij om zelf de keuze te maken om de opleiding te gaan volgen. Doordat het de vrijwillige keuze was van [persoon B] en er nog geen arbeidsovereenkomst was, is geen sprake van eenzelfde soort situatie als in artikel 43 van de cao. Dat je een rijbewijs nodig hebt om als chauffeur te werken en dit daarom een wettelijke verplichting is, zoals door [persoon B] ter zitting naar voren is gebracht, maakt het voorgaande ook niet anders. Het is nog steeds de eigen keuze geweest van [persoon B] om de rijopleiding te volgen; hij had er ook voor kunnen kiezen om een ander soort baan te zoeken waarvoor een rijbewijs C en CE niet vereist is.

4.5.

[persoon B] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat hij de studiekosten terug moet betalen, omdat [bedrijf A] in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap door hem direct zonder begeleiding de weg op te sturen met als gevolg dat hij teveel schade veroorzaakte. Volgens [persoon B] wordt hij, doordat de arbeidsovereenkomst al geëindigd is, dubbel gestraft als hij de studiekosten moet terugbetalen. [persoon B] kan in dit standpunt evenmin gevolgd worden. [bedrijf A] kan niet worden verweten dat [persoon B] schade heeft gereden als gevolg van een visuele beperking en voor [persoon B] een toekomst als chauffeur er kennelijk niet in zit. Dat dit buitengewoon teleurstellend en vervelend is voor [persoon B] , zal iedereen begrijpen, hij kan niets met de genoten opleiding, maar ook [bedrijf A] heeft geen profijt van de door haar gedane investering in [persoon B] . Deze situatie is vergelijkbaar met de situatie waarin het [persoon B] niet lukt om de rijopleiding met goed gevolg af te ronden. Op grond van de studieovereenkomst zouden de studiekosten in die situatie ook voor [persoon B] komen en zou er geen arbeidsovereenkomst zijn aangeboden. Alles bij elkaar genomen kan niet geoordeeld worden dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan het terugbetalen van de studiekosten door [persoon B] .

4.6.

Gelet op het voorgaande zijn er geen redenen waarom [persoon B] de studiekosten ondanks de studieovereenkomst van 1 november 2018 niet aan [bedrijf A] hoeft terug te betalen. Nu de hoogte van de oorspronkelijke vordering door [persoon B] niet is betwist, zal [persoon B] worden veroordeeld om de studiekosten ten bedrage van € 6.586,36 aan [bedrijf A] te betalen. De hierover gevorderde wettelijke rente is als onbetwist en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.

4.7.

De door [bedrijf A] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 704,32 komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat in de aanmaningsbrief van 25 november 2019 een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is aangezegd dan op grond van het in deze procedure toegewezen bedrag aan hoofdsom is toegestaan conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [persoon B] is derhalve niet op de juiste wijze als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW aangemaand, zodat de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.

4.8.

Gelet op wat hiervoor is overwogen kan het verstekvonnis van 29 april 2021 niet in stand blijven. Dat vonnis wordt dan ook vernietigd, waarna de kantonrechter opnieuw recht zal doen. Omdat [persoon B] in conventie de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is, wordt hij veroordeeld om de proceskosten van [bedrijf A] in de verstek- en verzetprocedure te betalen.

In reconventie:

4.9.

Uit wat hiervoor in conventie is overwogen volgt dat er geen grond is om de reconventionele vordering toe te wijzen, zodat deze wordt afgewezen. Vanwege de sterke samenhang tussen de conventionele en reconventionele vordering, worden de proceskosten in reconventie tussen partijen gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten van de reconventionele vordering draagt.

5. De beslissing

De kantonrechter:

in conventie :

vernietigt het op 29 april 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis met het zaaknummer 9148585 \ CV EXPL 21-1625 en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [persoon B] om aan [bedrijf A] te betalen € 6.586,36, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;

veroordeelt [persoon B] in de kosten van de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 87,61 aan dagvaardingskosten en € 933,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten à € 311,- per punt);

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie:

wijst de vordering af;

compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

31688

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.