1. Inleiding
[naam verdachte rechtspersoon] is een groothandel in aardnoten die zich onder meer bezig houdt met de handel in pinda’s. Zij wordt er in deze strafzaak van beschuldigd - kort gezegd - dat zij twee partijen pinda’s heeft verkocht met daarin een voor de gezondheid schadelijk gehalte aan aflatoxine, zonder de koper en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van dat schadelijke karakter in kennis te stellen (feit 1 van de tenlastelegging). Daarnaast wordt [naam verdachte rechtspersoon] verweten dat zij drie partijen pinda’s die bestemd waren voor de bereiding van diervoeders heeft verkocht, terwijl deze aardnoten een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatten (feit 2 van de tenlastelegging).
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 21 juli 2020. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.
In deze strafzaak zijn de onderliggende feiten niet in geschil. Kort gezegd komt het op het volgende neer. De vijf partijen pinda’s die in de tenlastelegging worden genoemd, komen uit Argentinië en de Verenigde Staten. Voordat deze pinda’s naar Nederland werden verscheept, zijn zij in het land van herkomst al met goed gevolg getest op aflatoxine. Daar zijn certificaten voor afgegeven. [naam verdachte rechtspersoon] heeft de partijen te koop aangeboden aan Unilever. Als onderdeel van het aankoopproces heeft Unilever de pinda’s (nogmaals) laten keuren op aflatoxine. Dat liet zij doen door SGS Spijkenisse. De vijf partijen pinda’s zijn door Unilever afgekeurd op basis van de uitkomsten van dat onderzoek. De afkeuring is per e-mail aan [naam verdachte rechtspersoon] bericht. Daarbij zijn wel de gemeten aflatoxinewaardes vermeld, maar de onderliggende certificaten heeft Unilever niet aan [naam verdachte rechtspersoon] verstrekt. [naam verdachte rechtspersoon] heeft de pinda’s vervolgens verkocht aan derden ( [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2] ) voor feit 1 en [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) voor feit 2). [naam verdachte rechtspersoon] heeft [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] daarbij de certificering van de pinda’s uit het land van herkomst verstrekt en geen melding gemaakt van de afkeuring door Unilever.
Wat wel in geschil is, is de betekenis die toegekend moet worden aan de feiten. Kort gezegd is het standpunt van de officier van justitie dat op grond van de bevindingen van Unilever aangenomen moet worden dat de partijen noten te veel aflatoxine bevatten en dat [naam verdachte rechtspersoon] dat wist. [naam verdachte rechtspersoon] betwist dit. Zij stelt, zeer verkort weergegeven, dat de certificering in het land van herkomst leidend is, dat niet vast staat dat de keuringen van Unilever goed zijn uitgevoerd en dat zij in ieder geval op grond van de niet met stukken onderbouwde stellingen van Unilever niet aan de oorspronkelijke certificering hoefde te twijfelen.
Zoals in § 3 van dit vonnis nader zal worden toegelicht, is het vervolgingsrecht van de officier van justitie ten aanzien van een deel van de tenlastelegging verjaard. Het betreft een deel van feit 1 in de meer subsidiaire variant en feit 2 in de impliciet subsidiaire variant.
De kern van dit vonnis betreft de bewijsbeoordeling en daarmee de vraag of de verdachte al dan niet opzettelijk in strijd met de wet heeft gehandeld, uiteengezet in § 4.
Voor feit 1 is de conclusie van de rechtbank dat het aan de schuld van de verdachte is te wijten dat zij twee partijen noten heeft verkocht die een gevaar waren voor de gezondheid en dat zij dit heeft verzwegen. Zij hebben weliswaar in strafrechtelijke zin niet opzettelijk gehandeld, maar de verdachte had niet voorbij mogen gaan aan de waarschuwingen van Unilever. Voor feit 1 in de subsidiaire variant wordt de verdachte dus veroordeeld.
De verdachte wordt vrijgesproken voor feit 2 in de impliciet primaire variant (opzettelijk handelen in strijd met de Wet dieren) omdat de rechtbank geen opzet bewezen acht. Omdat de impliciet subsidiaire variant van feit 2 (niet-opzettelijk handelen in strijd met de Wet dieren) verjaard is en er geen meer subsidiaire varianten van feit 2 zijn, betekent dit dat er geen veroordeling volgt voor feit 2.
In § 5 en § 6 worden de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken. De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete. In § 7 van dit vonnis wordt uiteengezet waarom de rechtbank kiest voor de opgelegde geldboete en de hoogte daarvan.
In algemene zin merkt de rechtbank op dat de verdediging op een groot aantal punten verweer heeft gevoerd. Daarbij is op vrijwel alle onderdelen van de tenlastelegging ingegaan. Niet alle verweren komen terug in dit vonnis. Verweren die betrekking hebben op onderdelen van de tenlastelegging waaraan de rechtbank niet toekomt, worden in dit vonnis niet besproken.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging wegens verjaring voor feit 1 meer subsidiair, voor zover dit feit ziet op de partij met lotnummer [lotnummer 1] , en voor feit 2 impliciet subsidiair;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 1, primair en feit 2, impliciet primair, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 60.000,00 (zestigduizend euro);
bepaalt dat van de geldboete een gedeelte, groot € 30.000,00 (dertigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd, die op twee jaar wordt gesteld, wederom aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2020.
De jongste en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, danwel alleen, (meermalen) een partij (voor de menselijke consumptie bestemde) (aard)noten (onbehandeld) heeft verkocht of doen verkopen en te koop aangeboden of te koop heeft doen aanbieden en/of afgeleverd of doen afleveren (aan [naam bedrijf 2]
),te weten:
-een partij genummerd [lotnummer 1] en/of
-een partij genummerd [lotnummer 2]
waarvan zij en/of haar mededaders (telkens) wisten dat die partij een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatte en aldus voor de gezondheid schadelijk was, terwijl zij en/of haar mededaders (telkens) dat schadelijke karakter heeft/hebben verzwegen (voor [naam bedrijf 2] );
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
dat op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat (meermalen) een partij (voor de menselijke consumptie bestemde) (aard)noten, welke partij (telkens) een te hoog gehalte aan aflatoxine bevatte en aldus voor de gezondheid schadelijk was, (onbehandeld) is verkocht of te koop is aangeboden en/of is afgeleverd (aan [naam bedrijf 2] ), te weten:
-een partij genummerd [lotnummer 1] en/of
-een partij genummerd [lotnummer 2]
zonder de koper of verkrijger met dat schadelijke karakter bekend was;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, danwel alleen, (meerdere malen) (een partij) (aard)noten die bestemd was/waren voor rechtstreekse menselijke consumptie en/of om te worden gebruikt als ingrediënt in levensmiddelen, te weten:
- een partij genummerd [lotnummer 1] en/of
- een partij genummerd [lotnummer 2]
voorhanden heeft gehad of doen hebben en/of in voorraad heeft gehad of doen hebben en/of te koop heeft aangeboden of doen aanbieden en/of heeft verkocht of doen verkopen en/of heeft afgeleverd of doen afleveren aan [naam bedrijf 2] en aldus in de handel heeft gebracht, terwijl het gehalte aan verontreiniging met aflatoxine van die (partij) noten
telkens het in de bijlage van de Verordening (EG) 1881/2006 vastgestelde maximumgehalte van respectievelijk 2.0 microgram/kg voor aflatoxine B1 en/of 4.0 microgram/kg voor het totale gehalte aan aflatoxine overschreed
dat zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 juni 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meerdere malen) als (exploitant van) een onderneming die actief was in de distributie van (aard)noten (zijnde levensmiddelen), (telkens) een partij (aard)noten voorhanden had met het oog op de verkoop (en aldus telkens die partij in de handel had gebracht als bedoeld in artikel 19 jo artikel 3 onder 8 van de Verordening (EU) 178/02), te weten:
- een partij genummerd [lotnummer 1] en/of
- een partij genummerd [lotnummer 2] ,
en terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van mening was/waren en/of redenen had(den) aan te nemen dat die partij (telkens) schadelijk voor de menselijke gezondheid kon zijn omdat deze partij een (te hoog) gehalte aan aflatoxine bevatte, (telkens) niet de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis had gesteld en/of niet de bevoegde autoriteiten in kennis heeft gesteld van de maatregelen die zij had genomen om risico's voor de eindgebruiker voor die beide partijen te voorkomen;
2 .
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot 1 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, dan wel alleen, (meermalen) in strijd met artikel 3.2 van het Besluit Diervoeders 2012, opzettelijk een handeling als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet Dieren heeft verricht die ertoe strekte diervoeders te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben die niet zuiver, deugdelijk of van gebruikelijke handelskwaliteit waren en/of die een gevaar opleverden voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien niet correct gebruikt en/of die de dierlijke productie ongunstig konden beïnvloeden, door (meermalen) (een partij) (aard)noten (als product) bestemd/bedoeld voor het voederen van dieren en/of ten behoeve van de bereiding van diervoeders, die het in de bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan de ongewenste stof aflatoxine (telkens) overschreed/overschreden (en aldus niet voldeed aan de in artikel 3 van de genoemde Richtlijn diergestelde eisen), te verhandelen of te doen verhandelen en/of in de EU-Gemeenschap in het verkeer te brengen of te doen brengen en/of te doen gebruiken,
immers, heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) , in of omstreeks de maand juli 2016 een partij (aard)noten met lotnummer [lotnummer 3] en een partij (aard)noten met lotnummer [lotnummer 4]
en/of in of omstreeks de maand oktober 2016 een partij (aard)noten met lotnummer [lotnummer 5]
verkocht en /of (af)geleverd als diervoeder of als product bedoeld voor het voeren aan dieren aan [naam bedrijf 3] , terwijl die partijen elk meer dan het in bijlage I bij Richtlijn nr.
2002/32/EG vastgestelde gehalte (0,02 mg/kg (ppm) aan aflatoxine BI bevatten;