5.2.Beoordeling van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Vast staat dat de verdachte in juli 2013 is afgereisd naar Syrië en dat hij zich aldaar samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft aangesloten bij de organisatie Ahrar al-Sham. De verdachte heeft verklaard dat hij, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in 2013 zijn uitgereisd naar Syrië. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hadden hem daartoe benaderd. Na hun aankomst bij Ahrar al-Sham hebben zij een training gevolgd, die bestond uit sporten en schieten. Niemand koos voor een ander wapen dan de AK. [naam medeverdachte 2] koos als wapen een raketwerper en kwam tijdens een missie in februari 2014 om het leven. Een missie is de strijd tegen het regime van Assad. Er zijn twee soorten missies: de Ribaat en de aanval zelf, aldus de verdachte. Ribaat betekent dat je de vijand in het oog houdt; je staat tegenover elkaar. De verdachte heeft geschoten en op Ribaat gestaan voor de strijdgroep. De verdachte heeft verklaard dat hij en [naam medeverdachte 1] een salaris ontvingen van Ahrar al-Sham. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat [naam medeverdachte 1] en hij ongeveer anderhalf jaar na hun aankomst in Syrië, gezamenlijk zijn overgestapt naar de organisatie Jund al-Aqsa. Ook bij Jund al-Aqsa waren er missies en stond men op Ribaat. Tijdens hun verblijf bij Jund al-Aqsa zijn de verdachte en [naam medeverdachte 1] geïnterviewd door een journalist. Dit interview is uitgezonden door het tv-programma Nieuwsuur op 9 oktober 2014. De verdachte heeft zichzelf en [naam medeverdachte 1] aangewezen op de hem voorgehouden foto’s van de betreffende uitzending, waarbij beiden gevechtskleding droegen met vuurwapens op de achtergrond. [naam medeverdachte 1] en hij hebben ongeveer één jaar bij Jund al-Aqsa gezeten. Na hun tijd bij Jund al-Aqsa hebben zij een woning gedeeld in Sarmin, aldus de verdachte.
In het dossier bevinden zich daarnaast door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD)op 19 april 2016 en 24 januari 2018 over respectievelijk [naam medeverdachte 1] en de verdachte uitgebrachte ambtsberichten, inhoudende dat [naam medeverdachte 1] en de verdachte zich in Syrië hebben aangesloten bij de organisatie Jund al-Aqsa en betrokken zijn bij “de gewelddadige jihadistische strijd” en dat de verdachte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te zien is in een interview in het tv-programma Nieuwsuur van 9 oktober 2014. Daarnaast zit er een ambtsbericht van de AIVD van 12 maart 2018 in het dossier waaruit volgt dat de verdachte het martelaarschap verheerlijkt. Ook uit het onderschepte WhatsApp-verkeer van de verdachte volgt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode op foto’s zichtbaar gevechtskleding draagt en voorts het heeft over het bekogelen van de “ongelovige” met “rpg’s”.
De rechtbank leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden af dat de verdachte in de ten laste gelegde periode samen met [naam medeverdachte 1] opeenvolgend geruime tijd actief lid is geweest van de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa. De voorgaande gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvormen, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisaties, het daarin een aandeel hebben en het verwezenlijken van criminele oogmerken van die organisaties dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest.
5.3.Zijn Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties?
Bij de beantwoording van de vraag of Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties zijn als bedoeld in artikel 140a Sr, overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van een op artikel 140a Sr toegesneden tenlastelegging moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie die beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van ernstige vrees van de bevolking dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.1
De rechtbank leidt uit de wijze waarop de wetgever deelneming aan een terroristische organisatie strafbaar heeft willen stellen en de daaropvolgende omschrijving van artikel 140a Sr af dat bij de beoordeling van de vraag of een organisatie een terroristisch oogmerk heeft, het aan komt op het geheel van concrete feitelijke gedragingen van de organisatie, de omvang van de beoogde gevolgen daaronder begrepen. Genoemd toetsingskader vindt bovendien steun in Europese jurisprudentie.2
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
In Syrië waren tijdens de ten laste gelegde periode diverse strijdende groeperingen actief die erop uit waren om het regime van Assad omver te werpen en een kalifaat te stichten. Anders dan de officier van justitie lijkt aan te voeren, is het enkele gegeven dat een groepering voornoemde doelen nastreeft, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad, onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr. Daarvoor is tevens vereist dat de betreffende groepering het oogmerk heeft op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk. Meer concreet: niet alleen uit het doel van een groepering, maar ook uit de wijze waarop een groepering dat doel tracht te verwezenlijken en de concrete feitelijke gedragingen die zij daartoe verricht, moet worden afgeleid of dit een terroristische organisatie is in de zin van artikel 140a Sr.
Gelet op dit toetsingskader behoeft het door de verdediging aangevoerde politieke kader, waaronder de correspondentie van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 november 2018, geen nadere bespreking.
Bij de beoordeling van het doel en de concrete feitelijke gedragingen van de organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa zal de rechtbank de zich in het procesdossier bevindende rapport van 5 oktober 2018 van dr. Jolen als uitgangspunt nemen. Op grond van dit rapport stelt de rechtbank met betrekking tot Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa het volgende vast.
Ahrar al-Sham
Ahrar al-Sham is in november 2011 opgericht en heeft in haar eerste audioboodschap aangegeven dat het doel van de organisatie is, het omverwerpen van het regime van Assad en het vestigen van een islamitische staat.
Ahrar al-Sham werkt sinds 2012 samen met Jabhat al-Nusra, welke organisatie internationaal wordt aangemerkt als een terroristische organisatie en sinds mei 2013 respectievelijk mei 2014 als zodanig staat vermeld op de VN Sanctielijst en de EU Sanctielijst.3
In juli 2013 werd gemeld dat Jabhat al-Nusra en Ahrar al-Sham gezamenlijk VSL-brigades uit steden verdreven. In 2015 nam Ahrar al-Sham deel aan meerdere samenwerkingsverbanden, waaraan Jabhat al-Nusra en diens opvolger Jabhat Fatah al-Sham leiding gaven.
Bij Ahrar al-Sham is sprake van een ‘sectarian hatred’ die zij delen met bondgenoot Jabhat al-Nusra. De strijd tegen het regime van Assad werd door de groep gezien als een religieuze strijd. Dit blijkt onder andere uit de militaire acties/operaties van de groep die naast het Assad-regime, VSL brigades, Koerden en Islamitische Staat, óók tegen de Alawitische en sjiitische burgerbevolking zijn gericht. In 2016 stelt Amnesty International dat in Idlib groepen waaronder Ahrar al-Sham ‘have imposed a strict interpretation of Shari’a and imposed punitive measures on perceived infractions.’
Ahrar al-Sham heeft in de periode van 201 tot en met 2016 in verschillende delen van Syrië militaire operaties uitgevoerd, waarbij de groep veelal deel uitmaakte van (militaire) samenwerkingsverbanden waar ook Jabhat al-Nusra aan deelnam. Ahrar al-Sham is in de ten laste gelegde periode betrokken geweest bij onder andere het doden van (Alawitische) burgers, gijzeling en ontvoering van burgers, de belegering van sjiitische enclaves, martelingen van Koerden, waaronder kinderen, en het rekruteren van kinderen.
Zo was Ahrar al-Sham één van de leidende strijdgroepen die, samen met onder andere de Islamitische Staat en Jabhat al-Nusra, betrokken was bij een offensief in de provincie Latakia. Deze slag vond plaats in de periode van 4 tot 18 augustus 2013 en richtte zich op tien Alawitische dorpen. Bij de aanval op 4 augustus 2013 vielen 190 burgerdoden, allen Alawieten. Ahrar al-Sham zou zelf melding hebben gemaakt via haar website en video’s hebben gepubliceerd van deelname aan de operatie “to liberate” vier dorpen van de tien, die doelwit waren van het offensief. In tenminste drie van deze vier dorpen werden ongewapende burgers “unlawfully killed”. Ahrar al-Sham zou de operatie mede hebben gefinancierd. Ook was Ahrar al-Sham betrokken bij de gijzeling en ontvoeringvan burgers. Bij de slag om Sahil in augustus 2013 zijn burgers gegijzeld door onder andere ISIL. In september 2013 zou de controle over de gijzelaars zijn overgedragen aan Ahrar al-Sham. In haar rapport van 12 februari 2014 meldt IICISAR dat 120 van de gegijzelden in handen zouden zijn van Ahrar al-Sham.
Opgemerkt wordt nog dat ook het Bundesgerichtshof te Karlsruhe (Duitsland) Ahrar al-Sham als terroristische organisatie heeft aangemerkt.4
Jund al-Aqsa
Jund al-Aqsa is een jihadistisch bataljon en is op 20 juli 2017 op de VN- en EU-Sanctielijst geplaatst. In 2014 werkte de groep samen met andere rebellen, waaronder Ahrar al-Sham. Jund al-Aqsa werkt bij militaire operaties samen met onder andere Jabhat al-Nusra en diens opvolger Jabhat Fatah al-Sham. In juni 2014 zouden de groepen gezamenlijk een aanval hebben uitgevoerd op een hotel in Idlib. In oktober 2014 werkte Jund al-Aqsa wederom samen met Jabhat al-Nusra, ditmaal bij de verovering van enkele dorpen in Idlib.
In december 2014 veroverde Jabhat al-Nusra samen met Jund al-Aqsa en Ahrar al-Sham twee belangrijke legerbases in Idlib. In maart 2015 werd Jaysh al-Fath opgericht, een coalitie van strijdgroepen, waar het onder leiding van Jabhat-al Nusra in de daaropvolgende maanden grote successen heeft behaald tegen het Syrische regeringsleger. Naast Ahrar al-Sham maakt ook Jund al-Aqsa deel uit van deze coalitie.
Het doel van Jund al-Aqsa is het vestigen van een staat gebaseerd op dezelfde ideologie als IS. Jund al-Aqsa ziet de strijd in het land als één tegen sjiieten, een sektarische strijd. Jund al-Aqsa neemt deel aan gevechten/gewapende offensieven en voert (veelal) aan het begin van deze offensieven, waaronder onder andere in de provincie Idlib (in 2015), ook zelfmoordaanslagen uit. Deze aanslagen worden door de organisaties aangeduid als martelaarsoperaties. Jund al-Aqsa wordt daarnaast in meerdere bronnen genoemd als betrokken bij het doden van burgers in de plaats Ma’an in 2013 en 2014, alsmede bij de executie van Iraanse soldaten in 2016.
Beoordeling
Vast staat dat Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa strijdgroepen zijn die (onder andere) tot doel hebben het omverwerpen van het regime van Assad en daartoe samenwerken met terroristische organisaties zoals Jabhat al-Nusra. De rechtbank leidt uit de in het rapport omschreven feitelijke gedragingen van deze strijdgroepen af dat zij (ook) in de ten laste gelegde periode het oogmerk hadden hun ideologie te realiseren door middel van meerdere van de in artikel 83 Sr genoemde en in de tenlastelegging nader omschreven terroristische misdrijven, waaronder moord, doodslag en het plegen van aanslagen. Dit oogmerk levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een terroristisch oogmerk op als bedoeld in artikel 83a Sr.
Uit het vorenstaande volgt dat Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa terroristische organisaties zijn als bedoeld in artikel 140a Sr en dat zij dat ook al waren in de periode dat de verdachte zich had aangesloten bij deze organisaties. De verdachte is door uit te reizen naar Syrië en zich daar opeenvolgend aan te sluiten bij Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa tot het samenwerkingsverband van die organisaties gaan behoren en heeft gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisaties. Deze feiten en omstandigheden maken dat de verdachte in de ten laste gelegde periode kan worden beschouwd als lid en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisaties Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa.
De rechtbank verklaart bewezen het onderdeel “medeplegen” nu de verdachte en [naam medeverdachte 1] als het ware als ‘buddies’ gezamenlijk dienst hebben genomen bij de hiervoor genoemde terroristische organisaties en ze tot op grote hoogte inwisselbare rollen lijken te hebben vervuld.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2013 tot en met 3 januari 2018 tezamen en in vereniging met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] opeenvolgend deelgenomen heeft aan terroristische organisaties, te weten Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa.
Partiële vrijspraak
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte zich heeft aangesloten bij andere organisaties dan Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa. De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde deelname aan de terroristische organisaties IS, ISIS, ISIL, AQ, HTS en Jabhat Fateh al-Sham.
Nietigheidsverweer
Nu de rechtbank beide organisaties kwalificeert als terroristische organisaties in de zin van artikel 140a Sr, behoeft het nietigheidsverweer van de raadsman geen bespreking.
5.4.Beoordeling van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Beoordeling
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in artikel 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijven naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat gelet op de wetsgeschiedenis de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96 lid 2 Sr.
Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht.5
Aan de verdachte is, in het kader van de strafbaarstelling van artikel 96 lid 2 Sr, een aantal gedragingen ten laste gelegd die strekken tot het opzettelijk met het (terroristisch) oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van het plegen van brandstichting en/of teweegbrengen van een ontploffing, doodslag en/of moord. Deze gedragingen zijn feitelijk omschreven onder A tot en met G.
Onderdelen A,B en C
Nu niet bewezen kan worden dat het oogmerk van de verdachte en/of [naam medeverdachte 1] op het plegen van terroristische misdrijven al aanwezig was op het moment dat zij zich in Nederland en in Turkije bevonden (dus vóór en op het moment van uitreizen), wordt de verdachte vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Onderdelen D, E, F en G
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de periode waarin de verdachte zich in Syrië bevond, (jihadistische) strijdgroepen in Syrië om hun doel te bereiken dagelijks dood en verderf zaaiden onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. Het geweld dat deze groepen gebruikten, had mede de uitdrukkelijke bedoeling grote delen van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Deelname aan de gewelddadige strijd betekende in de praktijk (direct of indirecte) deelname aan gevechtshandelingen, het doden van mensen, brandstichten en het teweegbrengen van ontploffingen (eveneens) met het doel tegenstanders te doden en (het risico) burgers te doden. Het deelnemen aan de gewapende (jihad)strijd in Syrië aan de zijde van Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa kan, mede gelet op het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de rechtbank derhalve worden gekwalificeerd als het met terroristisch oogmerk voorbereiden en/of bevorderen van brandstichting, teweegbrengen van ontploffingen, moord en doodslag.
Bewezen kan worden dat de verdachte en/of [naam medeverdachte 1] de onder D, E, F en G opgenomen handelingen hebben verricht. Deze handelingen, en gewogen het hiervoor vermelde met betrekking tot de handelingen van de verdachte, leiden - in onderling verband en samenhang bezien - tot de conclusie dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] , toen zij eenmaal in Syrië in de bases van Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa verbleven en zich aldus bij de gewapende (jihad)strijd hadden aangesloten, het oogmerk hadden de ten laste gelegde delicten brandstichting en/of ontploffingen teweegbrengen en/of moord en/of doodslag - alle met terroristisch oogmerk -, voor te bereiden of te bevorderen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] de onder D, E, F en G opgenomen handelingen hebben verricht, zoals bewezenverklaard. Zij hebben zich daarmee tezamen en in vereniging gelegenheid en middelen verschaft tot het plegen van de in de artikelen 157 juncto 288(a) en 289(a) Sr genoemde misdrijven met een terroristisch oogmerk, in alle betekenissen die in artikel 83a Sr zijn omschreven.
5.5.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder de eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met 3 januari 2018, Syrië tezamen en in vereniging met een ander heeft deelgenomen aan de terroristische organisaties Ahrar al-Sham enJund al-Aqsa, welke organisaties tot oogmerk hebben het
plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),(te)
begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a
en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
hij
op tijdstippen in de periode van 1 juli 2013 tot en met
3 januari 2018, in Syrië tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals
bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- gelegenheid en middelen tot het plegen van het misdrijf aan
zichzelf of aan anderen heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot
het plegen van het misdrijf
immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
D. zich gevoegd bij Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa strijders,E. met één of meer mededader(s) (in Syrië deelgenomen aan ideologische en/of
gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij een
Jihadistische strijdgroepzoals Ahrar al-Sham en
F. in Syrië deelgenomen aan en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd
gevoerd door de terroristische organisatie Ahrar al-Sham en Jund al-Aqsa en
G. in Syrië (vuur)wapens en/of explosieven en/of camouflagekleding geschikt voorde gewapende Jihadstrijdvoorhanden gehad in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting
en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een
terroristisch oogmerk,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.