Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2025:711

Rechtbank Overijssel
10-02-2025
10-02-2025
84/317101-23 (P)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

De rechtbank veroordeelt een rechtspersoon tot een geldboete van € 100.000,--, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en betaling van een schadevergoeding van € 17.500,-- aan de moeder van het slachtoffer. Het verdachte bedrijf heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor als gevolg van een arbeidsongeval een nieuwe medewerker is overleden. De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer niet juist is ingelicht over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Het slachtoffer is tijdens zijn werk beklemd geraakt onder een houten pallet, met daarop een gewicht van 792 kilogram, die op hem gevallen was.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht

Meervoudige economische kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84/317101-23 (P)

Datum vonnis: 10 februari 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] B.V.

gevestigd aan de [vestigingsplaats] .

De besloten vennootschap is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ).

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 januari 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door [bestuurder] en door de raadslieden mr. P.J. Hoogendam, advocaat in

‘s-Gravenhage, en mr. J.C. Zevenberg, advocaat in Rijswijk, (beiden hierna in enkelvoud aangeduid als de raadsman) naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens de nabestaanden van het slachtoffer door [naam 1] van Slachtofferhulp Nederland voorgedragen slachtofferverklaringen.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 27 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, als werkgeefster, in strijd heeft gehandeld met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [slachtoffer] en van andere werknemers ontstond of te verwachten was.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

zij op of omstreeks 20 januari 2023, te Didam (gem. Montferland), als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij, verdachte, toen, daar, in een magazijnruimte gelegen aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, (oud, thans: artikel 1, eerste lid, van de genoemde wet) door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van genoemde wet en/of een of meer andere werknemers van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit – zakelijk weergegeven – het beladen van een gereedstaande vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets met behulp van een vorkheftruck, terwijl niet was/werd voldaan aan,

- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet

immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s – zakelijk weergegeven – behoren bij het werken met een samengestelde vorkheftruck (die werd gebruikt voor het beladen van een vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets), en/of

- art. 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet

immers had verdachte er geen zorg voor gedragen dat [slachtoffer] en/of haar overige werknemer(s), doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het beladen van een gereedstaande vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets en/of over het/de (daarbij) gebruikte arbeidsmiddel(en) (een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 met een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008) en/of de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken, en/of

- art. 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet

immers had verdachte niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s, en/of

- art. 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers had verdachte het gevaar te worden getroffen of geraakt door (onderdelen van) voorwerpen en/of producten of het gevaar bekneld te raken tussen (onderdelen van) voorwerpen en/of producten niet voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, aangezien [slachtoffer] met een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008 (voorzetstuk) ) uit een stapel [bedrijf 1] pallets, twee [bedrijf 1] pallets ophaalde,

terwijl die stapel [bedrijf 1] pallets op zodanige wijze in het magazijn was geplaatst

dat de vorken van die vorkheftruck met voorzetstuk niet geheel door het

onderste pallet konden worden gestoken, waardoor die vorkheftruck met

voorzetstuk instabiel werd beladen en/of de vorken van die vorkheftruck met

voorzetstuk te zwaar waren beladen, waardoor die pallets van die vorkheftruck

met voorzetstuk zijn gevallen en [slachtoffer] bekneld raakte onder één of meer

pallet(s), en/of

- art. 7.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers had verdachte een arbeidsmiddel, te weten een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008 (voorzetstuk), zijnde een samengestelde machine zoals bedoeld in artikel 2 onder a 4e streepje van de machinerichtlijn (EU-richtlijn 2006/42/EG) ter beschikking gesteld aan die [slachtoffer] en/of aan een of meer van die andere werknemers, terwijl dat arbeidsmiddel niet voldoet aan de van toepassing zijnde Warenwetbesluit machines, aangezien die vorkheftruck met voorzetstuk niet was voorzien van een CE-markering, en/of

- art. 7.18 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers was het hijs- en/of hefwerktuig, te weten een vorkheftruck van het fabricaat:

TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008, zwaarder belast dan de toegelaten bedrijfslast en/of dan een veilig gebruik toelaat, zijnde (ongeveer) 1.311 kilogram en/of

- art. 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers werd het hijs- en/of hefwerktuig, te weten een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008 (voorzetstuk), bediend door [slachtoffer] , zijnde een persoon die niet de specifieke deskundigheid bezit om het hijs- en/of hefwerktuig te bedienen,

terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of van een of meer andere werknemers, ontstond of te verwachten was.

3 De voorvragen

3.1

De geldigheid van de dagvaarding

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder het derde gedachtestreepje op de tenlastelegging, te weten overtreding van artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, nietig is, omdat dit onvoldoende bepaald is.

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen aangaande de nietigheid van het onder het derde gedachtestreepje op de tenlastelegging genoemde onderdeel.

De rechtbank is van oordeel dat het onder het derde gedachtestreepje op de tenlastelegging onvoldoende concreet en feitelijk is geformuleerd, waardoor het voor verdachte onvoldoende duidelijk was waartegen zij zich moest verdedigen. De rechtbank verklaart de dagvaarding wat betreft het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde nietig.

Voor het overige is de dagvaarding geldig.

3.2

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie

niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het genoemde onder het vierde gedachtestreepje op de tenlastelegging, te weten overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Naar de mening van de verdediging betreft het genoemde onder het vierde gedachtestreepje op de tenlastelegging een bundeling van de overige verwijten die verdachte in de tenlastelegging worden gemaakt. Dit resulteert in de situatie dat sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 68 Sr, omdat artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit een geheel eigen belang heeft, dat gaat over de inrichting van de arbeidsplaats.

De rechtbank overweegt dat het beginsel ‘ne bis in idem’, zoals omschreven in art. 68 Sr, garandeert dat een verdachte niet een tweede keer kan worden vervolgd voor een feit waarvoor hij al is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. Een geslaagd beroep op dit beginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid in de vervolging. Nu verdachte niet eerder is vervolgd voor dit feit kan het beroep van verdachte op ‘ne bis in idem’ naar het oordeel van de rechtbank reeds om deze reden niet slagen en is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het genoemde onder het vierde gedachtestreepje op de tenlastelegging.

De officier van justitie is ook overigens ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

3.3

De overige voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. De bewijsoverwegingen 1

4.1

Inleiding

Op 20 januari 2023 vond er een arbeidsongeval plaats in een magazijn van verdachte aan de [adres] .2 [slachtoffer] was in dat magazijn werkzaam als vorkheftruck-chauffeur. Hij kwam tijdens zijn werk onder een pallet met daarop dozen vol schroeven terecht, die van een vorkheftruck viel. Het ambulancepersoneel constateerde bij aankomst dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval was overleden.3

4.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gesteld dat behoudens het onder het derde ten laste gelegde gedachtestreepje dat ziet op artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet, het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft, overeenkomstig zijn pleitnota, vrijspraak bepleit.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

Het bedrijf van verdachte

Op 6 september 1995 is verdachte opgericht. Op 23 juni 2014 werd verdachte overgenomen door [bedrijf 2] B.V. en werd [bestuurder] bestuurder/algemeen directeur.4

Verdachte houdt zich bezig met de productie en verkoop van industriële deuren.5 In het magazijn waar het ongeval plaatsvond worden [bedrijf 1] pallets, genoemd naar de Chinese leverancier, met daarop dozen met kleine onderdelen neergezet, waarna de pallets met een vorkheftruck of een reachtruck in stellingen of in een trailer moeten worden geplaatst.

De rechtbank is van oordeel dat het magazijn, waar het arbeidsongeval plaatsvond, kan worden aangemerkt als een arbeidsplaats in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

De arbeidsverhouding tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer]

was uitzendkracht. In eerste instantie bij [bedrijf 3] en later bij [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). Vanaf 2 januari 2023 werd hij via [bedrijf 4] ingeleend door verdachte.6

Die arbeidsverhouding brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verdachte moet worden aangemerkt als een werkgever en [slachtoffer] als een werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Vanaf 16 januari 2023 werkte [slachtoffer] in het magazijn van verdachte aan de [adres] .7 Hij hield zich bezig met het plaatsen van goederen in stellingen of in trailers met een vorkheftruck.8

[slachtoffer] was afkomstig uit [land van herkomst] . Hij sprak geen Nederlands of Duits, maar wel Engels.9[slachtoffer] werd ingewerkt door zijn directe collega [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Die verklaarde: “Ik kan wel Engels, maar ik kan niet een heel verhaal [houden]. Daarom liet ik het ook zien. Als het met taal niet lukt, laat ik het gewoon zien.”10

De vorkheftruck

De vorkheftruck waarmee het ongeval plaatsvond, was een vorkheftruck van het merk Toyota (model 7FBMF25), geproduceerd in 2006, met daarop een voorzetstuk van Meyer (type 6-104K), geproduceerd in 2008.11 Het gaat dus om een samengestelde vorkheftruck. De vorken van de originele vorkheftruck zonder voorzetstuk hebben een lengte van 1.100 millimeter.12 De vorken van het voorzetstuk waarmee de vorkheftruck op 20 januari 2023 was uitgerust, hebben een lengte van 1.600 millimeter.13

De rechtbank is van oordeel dat deze vorkheftruck met het voorstuk (dus de samengestelde vorkheftruck) aangemerkt moet worden als een arbeidsmiddel in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

De omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond

Het ongeval vond plaats in voornoemd magazijn aan de [adres] . Op de

ochtend van het ongeval stonden meerdere rijen [bedrijf 1] pallets tegen elkaar aan en achter elkaar opgestapeld om in een gereedstaande trailer te worden geplaatst. [bedrijf 1] pallets hebben een afmeting van ongeveer 120 bij 80 centimeter.14 Door de wijze van plaatsing van de pallets was het onmogelijk om met de samengestelde vorkheftruck, met vorken van 1.600 millimeter, de pallets van de eerste rij helemaal tegen de zogenoemde hiel van het vorkenbord aan te plaatsen, zoals in verband met de balans van de lading en de veiligheid is vereist, zonder daarbij de vorken deels onder de tweede rij pallets te schuiven. Een directe collega van [slachtoffer] , [naam 3] , verklaarde daarover: “Ik denk dat deze te dichtbij elkaar stonden en hij niet ver genoeg de pallet in gereden is”.15

De [bedrijf 1] pallets waren bovendien tot vier hoog opgestapeld. De (mindere) kwaliteit van de [bedrijf 1] pallets maakte voorts dat deze niet loodrecht op elkaar stonden en dat sommige pallets, als gevolg van de zware last erop, enigszins doorbogen.16 Een medewerker van de avondploeg, [naam 4] , had de avond voor het ongeval de pallets op deze manier neergezet. Hij verklaarde daarover: “Dan heb ik ze 4 hoog gezet (…) Qua ruimtebesparing gebeurt dit vaker”.17Kwaliteitsmanager [naam 5] benoemde het risico van ruimtegebrek als zodanig tijdens haar verhoor. Zij verklaarde: “Het risico voor het magazijn daar is denk ik ruimte. (…) Dat ik dan misschien toch wel met producten op hoogte bepaalde handelingen ga doen die je beter niet kan doen. Dat zou een risico kunnen zijn”.18

[naam 6] (hierna: [naam 6] ), meewerkend voorman, heeft over het stapelen van vier lagen [bedrijf 1] pallets verklaard: “Dit mag niet” en “Als ik er bij zou zijn, zou ik zeggen: 2 hoog” en “Hoe hoger je gaat, hoe wankeler het wordt”.19

Op de ochtend van het ongeval heeft [naam 2] , [slachtoffer] in zijn beste Engels uitgelegd en voorgedaan hoe hij met de samengestelde vorkheftruck twee [bedrijf 1] pallets tegelijk van een stapel van vier [bedrijf 1] pallets kon heffen.20 Daarna ging [naam 2] naar een andere ruimte om een pakbon op te halen. Na een paar minuten hoorde hij [slachtoffer] roepen en toen hij naar hem toe ging, zag [naam 2] dat er twee zware pallets schuin op de lepels van een heftruck stonden en dat [slachtoffer] met zijn volle lichaamsgewicht de pallets probeerde tegen te houden. Toen [naam 2] de pallets wilde laten zakken om [slachtoffer] te helpen, vielen deze van de vorken van de heftruck af en kwam één van de pallets met lading op [slachtoffer] terecht.21 Het totaalgewicht van de twee pallets bedroeg 1.311 kilogram.22

[slachtoffer] liep als gevolg van het ongeval waarschijnlijk een schedelbasisfractuur op en overleed ter plaatse door positionele asfyxie (ademnood).23

De overtreden bepalingen

Verdachte wordt verweten handelingen te hebben verricht of te hebben nagelaten in strijd

met de bij of krachtens artikel 32 Arbowet gestelde voorschriften, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer(s) ontstond of te verwachten was. De specifieke overtredingen die verdachte worden verweten zijn onder gedachtestreepjes in de tenlastelegging opgenomen.

- Artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet (eerste gedachtestreepje)

Om een doeltreffend arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, moet de werkgever goed inzicht hebben in de gevaren die zich in zijn bedrijf kunnen voordoen. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever in een Risico- inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Op die wijze kan een werkgever prioriteiten stellen en planmatig de gesignaleerde gevaren voorkomen of beperken.

Verdachte heeft in 2019 een RI&E laten opstellen door [naam 7] van Prisma Arbozorg.24

In de RI&E zijn geen specifieke risico’s opgenomen behorende bij het werken met een samengestelde heftruck met verlengde vorken van 1600 millimeter die gebruikt werd voor zwaar beladen en kwetsbare [bedrijf 1] pallets van maximaal 1200 millimeter die vier hoog werden opgestapeld en zo werden neergezet dat de pallets door deze vorkheftruck niet, althans niet zonder meerdere handelingen te verrichten, tegen de hiel van de vorken aan gezet konden worden. Dit alles bracht voorzienbare risico’s met zich mee.

De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de RI&E niet volledig was omdat deze voorzienbare risico’s daarin niet waren opgenomen en dat verdachte zich derhalve niet heeft gehouden aan het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Arbowet.

- Artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet (tweede gedachtestreepje)

Op grond van artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet moet de werkgever ervoor zorgen dat werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen die erop zijn gericht deze risico’s te voorkomen of te beperken.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

Uit het procesdossier komt naar voren dat meerdere werknemers van verdachte niet op de hoogte waren van het juiste maximale gewicht dat met de samengestelde vorkheftruck, met het oog op de veiligheid, getild mocht worden. Zowel meewerkend voorman [naam 6] als [naam 2] verklaarden dat de vorkheftruck 2,5 ton kon heffen.25 Het nominaal hefvermogen van de originele heftruck, dus zonder voorzetstuk, was inderdaad 2.500 kilogram. Dat was terug te vinden op typeplaat op de heftruck, waarop ook een lastdiagram zichtbaar was.26De restcapaciteit van de heftruck was echter veranderd door het gewicht van het voorzetstuk en de langere vorken. De typeplaat had daarop aangepast moeten worden.27 Dat is niet gebeurd, zodat voor werknemers niet duidelijk was wat het maximale hefvermogen van de samengestelde vorkheftruck was.

Het inwerken van nieuwe medewerkers vond voorts voornamelijk plaats in de praktijk. Er waren geen op schrift gestelde werkinstructies, afgezien van de algemene veiligheids-instructie.28 In de RI&E van 2019 was ten aanzien daarvan als advies opgenomen:“Zorg voor een duidelijk voorlichtingsplan als het gaat om risico’s waar medewerkers mee te maken krijgen en over voorgelicht en onderricht moet worden”.29 Het risico was geclassificeerd als prioriteit ‘1’ wat inhield dat er een grote kans op ongevallen bestond en dat actie op korte termijn (binnen 2019 en één jaar) noodzakelijk was. Verdachte heeft dit advies niet opgevolgd, gelet op de volgende vaststelling in het plan van aanpak bij de RI&E uit 2022, waarin staat: “voorlichting en instructie wordt niet structureel (met herhaling) gegeven, denk aan bv uitleg over (…) omgaan met machines/machineveiligheid en instructies(…)”.30

Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte heeft nagelaten [slachtoffer] te informeren over zijn werkzaamheden en de risico’s in een taal die hij begreep.

Alle werknemers van verdachte moesten, bij aanvang van het dienstverband, een algemene veiligheidsinstructie ondertekenen. Dat formulier was beschikbaar in het Nederlands en in het Duits. [slachtoffer] kwam uit [land van herkomst] en was zowel de Nederlandse taal als de Duitse taal onvoldoende machtig. Het door hem getekende formulier met veiligheidsvoorschriften was echter Nederlandstalig.31 Het staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet vast dat [slachtoffer] de informatie op het algemene veiligheidsformulier heeft begrepen. Vanwege de taalbarrière was [naam 2] , naar het oordeel van de rechtbank, bovendien niet in staat om [slachtoffer] goed in te werken en te wijzen op de risico’s. [naam 2] heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer] heeft laten zien hoe hij het moest doen, omdat zijn Engels niet supergoed is en dat nieuwe medewerkers worden ingewerkt door een voorman die de taal spreekt. De rechtbank stelt vast dat dat in het geval van [slachtoffer] niet is gebeurd.

De rechtbank is, gezien het vorenstaande, van oordeel dat [slachtoffer] door verdachte niet doeltreffend is ingelicht over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Verdachte heeft zich daardoor niet gehouden aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet.

- Artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vierde gedachtestreepje)

Op grond van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit moet de werkgever het gevaar dat werknemers getroffen of geraakt worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan of het gevaar daartussen bekneld te raken voorkomen en, als dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperken.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

De [bedrijf 1] pallets waren op de dag van het ongeval vier hoog opgestapeld en de rijen pallets stonden dicht op elkaar vanwege ruimtegebrek. De gestapelde [bedrijf 1] pallets stonden instabiel en het was onmogelijk om met de samengestelde vorkheftruck de bovenste twee pallets van de eerste rij helemaal op de vorken en tegen het vorkenbord te plaatsen, zonder dat een deel van de vorken onder de tweede rij pallets zouden schuiven.

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het magazijn ten tijde van het ongeval zodanig was ingericht dat [slachtoffer] en andere werknemers hun werkzaamheden met de samengestelde vorkheftruck niet veilig konden uitvoeren. Daarmee is niet voldaan aan artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

- Artikel 7.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vijfde gedachtestreepje)

Op grond van het bepaalde in artikel 7.2, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, moet een arbeidsmiddel zijn voorzien van een CE-markering, vergezeld van een

EG-verklaring van overeenstemming, en moet het arbeidsmiddel overeenkomstig de daarbij behorende gebruiksvoorschriften worden gebruikt.

De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

Zowel de vorkheftruck als het voorzetstuk waren voorzien van een CE-markering. De samengestelde vorkheftruck was echter niet voorzien van een eigen CE-markering terwijl dat, gelet op het feit dat het een arbeidsmiddel was, wel had gemoeten.32

Bij overname van het bedrijf in 2014 heeft verdachte een aantal machines ook overgenomen, waaronder ook de samengestelde vorkheftruck. In de RI&E van 2019 was opgenomen dat de Technische Dienst destijds bezig was met een machine RI&E en dat de status daarvan niet bekend was. Als advies was daarbij opgenomen: “Maak een actueel overzicht van alle arbeidsmiddelen (als dit door de TD gedaan wordt, voer hier dan periodiek overleg over) waarbij de volgende zaken gedocumenteerd worden:

  • -

    Aard, type en bouwjaar

  • -

    EG verklaring van overeenstemming (CE-markering)

  • -

    (…)

  • -

    Werkinstructies”

  • -

    (…). 33

Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte bij overname van het bedrijf en in de jaren daarna geen, althans onvoldoende, zicht had op de CE-markeringen van de in het bedrijf aanwezige machines, waardoor ook onduidelijk was welke gebruiksvoorschriften op de samengestelde vorkheftruck van toepassing waren.

De rechtbank is, gezien het vorenstaande, van oordeel dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in artikel 7.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

- Artikel 7.18 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zesde gedachtestreepje)

Op grond van het bepaalde in artikel 7.18, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit mag een hijs- of hefwerktuig niet zwaarder worden belast dan de toegelaten bedrijfslast of een veilig gebruik toelaat.

De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.

De pallets die [slachtoffer] met de vorkheftruck wilde heffen, wogen gezamenlijk 1.311 kilogram. Anders dan de medewerkers veronderstelden, was het feitelijk hefvermogen van de heftruck, vanwege de het aangebrachte voorzetstuk, lager dan 2,5 ton. Dat feitelijk hefvermogen werd nog lager, naarmate de last meer voorop de vorken werd geplaatst. Als [slachtoffer] de pallets helemaal op de vorken had kunnen rijden, tegen het vorkenbord aan, had de samengestelde vorkheftruck deze last veilig kunnen heffen. Echter, vanwege het feit dat hij de pallets niet helemaal op de vorken had, verminderde het feitelijk hefvermogen van de samengestelde vorkheftruck tot 1.000 kilogram bij een lastzwaartepunt van 1.600 millimeter.34 De vorkheftruck was daardoor te zwaar beladen, waardoor het risico op een instabiele lading groter werd.

De rechtbank acht op grond van voorgaande overwegingen bewezen dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in artikel 7.18, tweede lid, van het Arbeidsomstandigheden-besluit.

- Artikel 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zevende gedachtestreepje)

Op grond van het bepaalde in artikel 7.18, derde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit moet een hijs- of hefwerktuig worden bediend door personen die daartoe een specifieke deskundigheid bezitten.

De rechtbank overweegt dat gelet op de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] niet de specifieke deskundigheid bezat om een vorkheftruck te bedienen. De enkele omstandigheid dat hij niet in het bezit was van een vorkheftruckcertificaat is daarvoor onvoldoende, zeker daar waar namens verdachte is gesteld dat [slachtoffer] de nodige ervaring had opgedaan in een ander magazijn waar hij werkte met een vorkheftruck. Hij was in het bezit van een certificaat om veilig te kunnen rijden op een reachtruck en op een E.P.T. De veiligheidsregels waren hem dan ook bekend. Voorts had hij in eerdere functies, zowel bij verdachte als bij het bedrijf [bedrijf 5] , waar hij werkte voordat hij in dienst trad bij verdachte, ervaring opgedaan met het bedienen van trucks. Over de periode bij [bedrijf 5] heeft de getuige [getuige] , veiligheidskundige, verklaard dat zijn zoon met [slachtoffer] had samengewerkt en dat die hem een goede truckchauffeur vond.

De rechtbank komt niet tot bewezenverklaring van het onder het zevende gedachtestreepje tenlastegelegde en zal verdachte dan ook vrijspreken van dat onderdeel.

Toerekening aan verdachte

Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon.

Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

De rechtbank overweegt dat het door haar werknemers laten besturen van een (samengestelde) vorkheftruck en het vervoeren van (zwaar) beladen pallets passen binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte en haar dienstig zijn. Verdachte heeft er onvoldoende voor gezorgd dat haar werknemers onder veilige omstandigheden met de samengestelde vorkheftruck konden werken, terwijl het in haar macht lag om afdoende veiligheids-maatregelen te treffen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hiervoor beschreven nalaten plaatsvond in de sfeer van de rechtspersoon en kan worden toegerekend aan verdachte.

Opzet

In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedragingen, in dit geval telkens een nalaten, en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.

Uit het bovenstaande volgt dat verdachte niet heeft voldaan aan de zorgplichten, zoals die voortvloeien uit de Arbowet en het Arbobesluit, en aldus op het gebied van het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers tekort is geschoten. In het nalaten van het treffen van benodigde maatregelen, ligt het opzet op dat nalaten besloten. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.

Levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid

De rechtbank overweegt dat het werken met een vorkheftruck en zware lasten evident gevaar met zich brengt. In dit geval was de samengestelde vorkheftruck niet geschikt om twee [bedrijf 1] pallets met zware lasten tegelijk op te pakken, gelet op de wijze waarop deze pallets in het magazijn stonden. De [bedrijf 1] pallets waren instabiel en vier hoog opgestapeld, wat gevaar op omvallen van de zwaar beladen pallets meebrengt. Ook konden de pallets, gelet op de langere vorken van de samengestelde heftruck, niet (in één keer) juist op de vorkheftruck worden geplaatst, waardoor de last sneller in onbalans kon raken. Om voornoemde gevaren te voorkomen, hadden maatregelen moeten worden getroffen ter waarborging van de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Dat heeft verdachte onvoldoende gedaan, nu zij de risico’s van het werken met de samengestelde vorkheftruck en het stapelen van instabiele pallets niet heeft onderkend en niet heeft beschreven in haar RI&E. Er waren daarnaast ook geen op schrift gestelde werkinstructies beschikbaar, afgezien van de algemene veiligheidsinstructie. Ook waren werknemers niet op de hoogte van de juiste gebruikersvoorschriften van de samengestelde vorkheftruck, waardoor niet bekend was dat het hefvermogen van de heftruck lager was dan wat op de lasttabel stond beschreven.

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de lasttabel en daarmee ook voor de correcte CE-markering berust bij de partij die de heftruck heeft geleverd en niet bij verdachte. Verdachte mocht er vanuit gaan dat de samengestelde vorkheftruck veilig was. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat zelfs in de meest recente RI&E van oktober 2023, die door een extern bedrijf werd uitgevoerd, geen specifieke aanpassingen zijn geadviseerd met betrekking tot de werkzaamheden in het magazijn, dus ook niet ten aanzien van het werken met een samengestelde vorkheftruck en de [bedrijf 1] pallets.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze omstandigheden verdachte niet disculperen, omdat verdachte primair verantwoordelijk was voor de veiligheid van de werknemers, het hanteren van veilige werkprocessen en het ter beschikking stellen van veilige arbeidsmiddelen waarmee de voorgeschreven werkzaamheden konden worden uitgevoerd.

Naar het oordeel van de rechtbank maken de voornoemde omstandigheden dat door de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en andere werknemers ontstond of te verwachten was, en dat verdachte dit redelijkerwijs moest weten.

Het toevoegen van cursusmateriaal en horen van de zoon van [getuige] als getuige

Ter terechtzitting heeft de raadsman de rechtbank verzocht om te bepalen dat cursusmateriaal van veiligheidskundige [getuige] , waaruit zou blijken dat [slachtoffer] is geleerd bij een instabiele lading niet uit te stappen, wordt toegevoegd aan het dossier. Verder is verzocht om de zoon van voornoemde [getuige] als getuige te horen. Deze zoon heeft samengewerkt met [slachtoffer] en zou kunnen verklaren over de (specifieke) deskundigheid van [slachtoffer] .

De rechtbank heeft de beslissing op deze verzoeken aangehouden en beslist thans als volgt.

Het verzoek om de zoon van [getuige] als getuige te horen wordt afgewezen, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het verwijt dat [slachtoffer] niet de specifieke deskundigheid bezat om de vorkheftruck te bedienen (zevende gedachtestreepje, overtreding van artikel 7.18 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Het toevoegen van cursusmateriaal acht de rechtbank evenmin noodzakelijk in het kader van het beantwoorden van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] niet uit de vorkheftruck had moeten stappen en had moeten proberen de onstabiele lading tegen te houden.

4.5

De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 20 januari 2023, te Didam (gem. Montferland), als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk handelingen heeft verricht of heeft nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft zij, verdachte, toen, daar, in een magazijnruimte gelegen aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, (oud, thans: artikel 1, eerste lid, van de genoemde wet) door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van genoemde wet, en een of meer andere werknemers van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit – zakelijk weergegeven – het beladen van een gereedstaande vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets met behulp van een vorkheftruck, terwijl niet was voldaan aan,

- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet

immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan

aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s – zakelijk weergegeven – behoren bij het werken met een samengestelde vorkheftruck (die werd gebruikt voor het beladen van een vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets), en

- art. 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet

immers had verdachte er geen zorg voor gedragen dat [slachtoffer] en haar overige werknemer(s), doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het beladen van een gereedstaande vrachtwagen met [bedrijf 1] pallets en over het (daarbij) gebruikte arbeidsmiddel (een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 met een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008) en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken, en

- art. 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers had verdachte het gevaar te worden getroffen of geraakt door (onderdelen van) voorwerpen en/of producten of het gevaar bekneld te raken tussen (onderdelen van) voorwerpen en/of producten niet voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, aangezien

[slachtoffer] met een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008 (voorzetstuk) uit een stapel [bedrijf 1] pallets, twee [bedrijf 1] pallets ophaalde, terwijl die stapel [bedrijf 1] pallets op zodanige wijze in het magazijn was geplaatst dat de vorken van die vorkheftruck met voorzetstuk niet geheel door het onderste pallet konden worden gestoken, waardoor die vorkheftruck met voorzetstuk instabiel werd beladen en/of de vorken van die vorkheftruck met

voorzetstuk te zwaar waren beladen, waardoor die pallets van die vorkheftruck

met voorzetstuk zijn gevallen en [slachtoffer] bekneld raakte onder één of meer

pallet(s), en

- art. 7.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers had verdachte een arbeidsmiddel, te weten een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008 (voorzetstuk), zijnde een samengestelde machine zoals bedoeld in artikel 2 onder a 4e streepje van de machinerichtlijn (EU-richtlijn 2006/42/EG) ter beschikking gesteld aan die [slachtoffer] en aan een of meer van die andere werknemers, terwijl dat arbeidsmiddel niet voldoet aan de van toepassing zijnde Warenwetbesluit machines, aangezien die vorkheftruck met voorzetstuk niet was voorzien van een CE-markering, en

- art. 7.18 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

immers was het hijs- en/of hefwerktuig, te weten een vorkheftruck van het fabricaat: TOYOTA, model: 7BMF25, productiejaar: 2006 die was voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk van het fabricaat: MEYER, type: 6-104K, bouwjaar: 2008, zwaarder belast dan de toegelaten bedrijfslast en/of dan een veilig gebruik toelaat, zijnde (ongeveer) 1.311 kilogram,

terwijl daardoor, naar verdachte redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en van andere werknemers, ontstond of te verwachten was.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:

het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete van € 140.000,--, waarvan € 40.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

7.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, niet uitgelaten over de strafmaat.

7.3

De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Op 20 januari 2023 heeft in een bedrijfspand van verdachte aan de [adres] een ernstig arbeidsongeval plaatsgevonden. Het slachtoffer [slachtoffer] (destijds 36 jaren oud) is tijdens zijn werk beklemd geraakt onder een houten pallet, met daarop een gewicht van 792 kilogram, die op hem gevallen was. Als gevolg daarvan kon hij niet meer ademhalen en is hij overleden.

Verdachte is als werkgeefster verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers. Zij heeft in dit geval verzuimd ervoor te zorgen dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten.

Hoewel uit het procesdossier en ter terechtzitting duidelijk is geworden dat verdachte de veiligheid van haar werknemers serieus neemt en daaraan ook aandacht besteed, kan haar, kort gezegd, verweten worden dat zij de risico’s van het werken met een samengestelde vorkheftruck en instabiele hoog opgestapelde, zwaar beladen pallets onvoldoende heeft onderkend en daardoor heeft nagelaten adequate maatregelen te nemen om de risico’s te beperken en om de werknemers op doelmatige wijze voor te lichten over deze risico’s. Deze nalatigheid heeft ertoe geleid dat het bewezen verklaarde bedrijfsongeval heeft kunnen plaatsvinden, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.

De impact van het ongeval op het leven de nabestaanden van [slachtoffer] is groot, zoals is gebleken tijdens de ter zitting namens de nabestaanden voorgelezen slachtofferverklaringen. De rechtbank realiseert zich dat aan de nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht, doordat verdachte niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die zij ten opzichte van haar werknemers had, en dat een strafoplegging dit leed niet kan wegnemen.

Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank mede acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van

21 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Uit het strafdossier en ter terechtzitting is evenwel gebleken dat in het verleden vijf meldingsplichtige ongevallen hebben plaatsvonden bij verdachte. De meldingen van die ongevallen hebben niet geleid tot boetes. Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat verdachte, naar aanleiding van die eerdere ongevallen, haar werknemers mondeling heeft gewezen op de risico’s van, onder andere, het werken met een vorkheftruck. Verdachte heeft echter nagelaten om, naar aanleiding van die ongevallen, wijzigingen in het veiligheidsbeleid en/of in de voorgeschreven werkwijze door te voeren.

De rechtbank is van oordeel dat de inspanningen van verdachte om ongevallen te voorkomen daarmee onvoldoende waren en rekent haar dat aan.

Tot slot houdt de rechtbank rekening met rechterlijke uitspraken die in vergelijkbare zaken zijn gedaan.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat een geldboete van € 100.000,--, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk, passend en geboden is.

Het voorwaardelijk strafdeel heeft als doel om verdachte ertoe te bewegen om de veiligheid van haar werknemers tot prioriteit te (blijven) verheffen. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren.

8 De schade van benadeelden

8.1

De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.1

De vordering van [naam 8]

(de moeder van het slachtoffer), vertegenwoordigd door [naam 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert, ter vergoeding van immateriële schade, een bedrag van € 20.000,-- aan affectieschade.

8.1.2.

De vorderingen van [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]

[naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] (de zussen en broer van het slachtoffer), vertegenwoordigd door [naam 1] , hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen, ter vergoeding van immateriële schade, elk een bedrag van € 17.500,-- aan affectieschade.

8.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de moeder, de zussen en de broer van [slachtoffer] geheel toewijsbaar zijn.

8.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde partijen moeten worden afgewezen.

Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde partijen in de vorderingen

niet-ontvankelijk zijn, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Gezien het ontbreken van die onderbouwing kan niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een familierelatie bestaat met de heer [slachtoffer] en, als dat zo zou zijn, welke specifieke relatie dit dan betreft.

Ten aanzien van de vorderingen van de zussen en broer van [slachtoffer] stelt de verdediging voorts, mocht worden aangenomen dat zij inderdaad de zussen en broer van [slachtoffer] zijn, dat zij niet in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade, omdat niet is gebleken van een nauwe familierelatie.

8.4

Het oordeel van de rechtbank

8.4.1

Affectieschade

Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van een overleden slachtoffer mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, is overleden. Ouders, partners en kinderen van het slachtoffer alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband, zoals bij pleegkinderen het geval zal zijn, kunnen aanspraak maken k op affectieschade. De hoogte van de bedragen waarop men aanspraak kan maken, is geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.

In artikel 6:108, vierde lid, sub g, BW is een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Broers en zussen zijn dus in principe door de wetgever van de regeling uitgesloten, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals in voornoemd voorbeeld beschreven.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de identiteit van de benadeelde partijen en stelt vast dat de vorderingen zijn ingediend door nabestaanden van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ten gevolge van het bewezen verklaarde strafbare feit overleden. De rechtbank zal hieronder de ingediende vorderingen bespreken.

8.4.2

Ten aanzien van [naam 8]

8.4.2.1 De vordering

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [naam 8] .

De rechtbank overweegt dat [naam 8] – de moeder van [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [naam 8] als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De rechtbank stelt vast het toe te kennen schadebedrag, gelet op het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade, € 17.500,– bedraagt (het betreft in dit geval een meerderjarig, niet thuiswonend kind, dat door een misdrijf is overleden).

De rechtbank zal het door de [naam 8] gevorderde bedrag toewijzen tot een bedrag van

€ 17.500,-- en zal haar voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

8.4.2.2 De wettelijke rente

De rechtbank zal het toegewezen schadebedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente, vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten

20 januari 2023.

8.4.2.3 De schadevergoedingsmaatregel

[naam 8] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens [naam 8] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

8.4.3

Ten aanzien van [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]

Uitgangspunt in de wet is dat broers en zussen in beginsel geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Wel kunnen zij vallen onder de hardheidsclausule, opgenomen in sub g van lid 4 van artikel 6:108 BW. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een nauwe, persoonlijke relatie, die zodanig is dat deze als uitzonderlijk kan worden beschouwd en dat deze een normale familieverhouding overstijgt.

Dat in het onderhavige geval sprake is van een warme en waardevolle familieband staat buiten kijf. In de slachtofferverklaringen van de zussen en de broer van [slachtoffer] is te lezen dat zij in hecht gezinsverband zijn opgegroeid met [slachtoffer] en dat zijn overlijden de zussen en broer veel leed heeft berokkend. Echter, de rechtbank is van oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een nauwe, persoonlijke relatie, die zodanig is dat deze als uitzonderlijk kan worden beschouwd en dat deze een normale familieverhouding overstijgt en hen om die reden een beroep toekomt op de hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, onder g, BW.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] in de vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 51 Sr en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10 De beslissing

De rechtbank:

geldigheid dagvaarding

  • -

    verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde;

  • -

    verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;

ontvankelijkheid officier van justitie

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;

beslissing omtrent het toevoegen van cursusmateriaal en horen van een getuige

- wijst af het verzoek om cursusmateriaal aan het dossier toe te voegen en om de zoon van

[getuige] als getuige te horen;

bewezenverklaring

- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;

strafbaarheid verdachte

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 100.000,-- (zegge: honderdduizend euro);

- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintig-duizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:

- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

schadevergoeding [naam 8]

- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 8] toe tot een bedrag van € 17.500,-- (bestaande uit immateriële schade);

- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 8] van een bedrag van € 17.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2023);

- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,-- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

20 januari 2023 ten behoeve van de benadeelde;

- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 8] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

schadevergoedingen [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12]

- bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;

- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie van 16 november 2023 met nummer 2301349, genaamd ‘Athene’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

2 Het proces-verbaal van bevindingen eerste onderzoek locatie d.d. 20 januari 2023 (verbalisant [verbalisant] ) van 1 februari 2023, pagina 228 (AMB-001-03).

3 Algemeen dossier, pagina 11.

4 Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 20 januari 2023, pagina’s 417 en 418 (DOC-003-01).

5 Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 januari 2025 en het proces-verbaal van verhoor van vertegenwoordiger van verdachte [verdachte] B.V. van 22 juni 2023, pagina 44 (V-001-01).

6 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek arbeidsrelatie tussen werkgeven en werknemer van 17 maart 2023, pagina’s 233 en 234 (AMB-002-01) en een geschrift, zijnde een uitzendbevestiging van 2 januari 2023, pagina’s 248 tot en met 430 (DOC-005-01).

7 Het proces-verbaal van verdenking [verdachte] B.V., pagina 37 (V-001-3).

8 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 20 januari 2023, pagina 407 (DOC-002-01).

9 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 20 januari 2023, pagina 109 (G-002-01).

10 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 14 februari 2023, pagina 88 (G-001-02).

11 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar het bij het ongeval betrokken samengestelde heftruck van 17 augustus 2023, pagina 249 (AMB-002-04).

12 Het proces-verbaal van bevindingen Verslag bezoek [bedrijf 6] B.V. inzake bij ongeval betrokken heftruck van 29 juni 2023, pagina 281 (AMB-002-07).

13 Het proces-verbaal van bevindingen eerste onderzoek locatie ongeval d.d. 20-01-2023 van 16 februari 2023, pagina 224 (AMB-001-02).

14 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] van 22 juni 2023, pagina’s 179 en 180 (G-006-01).

15 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 14 februari 2023, pagina 110 (G-002-01)

16 Het proces-verbaal van bevindingen eerste onderzoek locatie ongeval d.d. 20-01-2023 van 30 maart 2023, pagina 223 (AMB-001-02).

17 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] van 12 juni 2023, pagina 134 (G-003-01).

18 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] van 12 juni 2023, pagina 202 (G-007-01).

19 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] van 12 juni 2023, pagina 185 (G-006-01).

20 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 20 januari 2023, pagina 69 (G-001-01).

21 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 20 januari 2023, pagina 407 (DOC-002-01).

22 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar de bij het ongeval betrokken samengestelde heftruck van 17 augustus 2023, pagina 250 (AMB-002-04).

23 Een geschrift, zijnde een door forensisch arts S.M. Tjon Tjauw Liem opgemaakt schouwverslag van 20 januari 2023, pagina 410 (DOC-002-02).

24 Een geschrift, zijnde een RI&E van Prima Arbozorg, met bijlagen, van 12 december 2019, pagina’s 446 tot en met 460 (DOC-005-06).

25 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] van 12 juni 2023, pagina 182 (G-006-01) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] van 20 januari 2023, pagina 73 (G-001-01).

26 Het proces-verbaal van bevindingen eerste onderzoek locatie ongeval d.d. 20-01-2023 van 16 februari 2023, pagina’s 224 en 225 (AMB-001-02).

27 Het proces-verbaal van bevindingen Verslag bezoek [bedrijf 6] B.V. inzake bij ongeval betrokken heftruck 29 juni 2023, pagina 277 (AMB-002-07).

28 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek voorlichting, onderricht en toezicht van 9 november 2023, pagina 254 en 255 (AMB-002-05).

29 Een geschrift, zijnde een RI&E van Prima Arbozorg, met bijlagen, van 12 december 2019, pagina’s 452 en 458 (DOC-005-06).

30 Een geschrift, zijnde plan van aanpak van [verdachte] B.V. van 2022, pagina 532 (DOC-005-13).

31 Een geschrift, zijnde een Veiligheidsinstructie Arbo algemeen van 23 september 2022, pagina’s 520 en 521 (DOC-005-12).

32 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar de bij het ongeval betrokken samengestelde heftruck van 17 augustus 2023, pagina 250 (AMB-002-04).

33 Een geschrift, zijnde een RI&E van Prima Arbozorg, met bijlagen, van 12 december 2019, pagina 451 (DOC-005-06).

34 Het proces-verbaal van bevindingen Verslag bezoek [bedrijf 6] B.V. inzake bij ongeval betrokken heftruck 29 juni 2023, pagina 288 (AMB-002-07).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.