Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOVE:2025:33

Rechtbank Overijssel
08-01-2025
13-01-2025
ak_22_1124
Bestuursrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Terugvordering van ruim € 260.000. Verzwegen werkzaamheden tijdens het ontvangen van WAO-uitkering. Geen dringende redenen om af te zien van een terugvordering ondanks de melding van het verrichten van vrijwilligerswerk.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 22/1124


uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen


[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,

gemachtigde: E.H. van den Brink.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van de uitbetaling van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 1 augustus 2014 tot 1 november 2021 en de hieruit voortvloeiende terugvordering van bruto € 260.244,21. Met het bestreden besluit van 31 mei 2022 op de bezwaren van eiser is het UWV bij de primaire besluiten van 2 november 2021 en 9 november 2021 gebleven.

De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de dochter van eiser en de gemachtigde van het UWV. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de verdere behandeling aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) naar aanleiding van de conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock1.

Op 18 april 2024 heeft de CRvB uitspraak gedaan2. De rechtbank heeft het UWV verzocht te reageren op de uitspraak. Dit heeft het UWV op 22 mei 2024 gedaan. Namens eiser is op 19 juni 2024 gereageerd.

Op 9 december 2024 heeft de rechtbank het beroep opnieuw ter zitting behandeld. In de uitnodiging voor de zitting heeft de rechtbank partijen bericht dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd. Op de zitting zijn verschenen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten

1.1.

Aan eiser is met ingang van 27 februari 2007 een uitkering op grond van de WAO toegekend, vanaf 29 januari 2011 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 -100%.

1.2.

Op 21 maart 2017 heeft eiser door middel van een online formulier aan het UWV doorgegeven dat hij met ingang van 1 maart 2017 voor acht uur per week vrijwilligerswerk is gaan doen.

1.3.

In een ongedateerde ‘Melding vermoedelijke overtreding’ is het volgende opgenomen:

“Vanuit het informatieplein IJsselland komt informatie naar voren dat klant de feitelijke bestuurder zou zijn van [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] . Deze BV staat op naam van zijn vrouw. het vermoeden is dat het alleen op papier op haar naam staat. Klant heeft zes voertuigen op naam, waaronder een nieuwe VW Tiguan uit 2019.”

1.4.

Deze melding vormde in het voorjaar van 2020 voor het UWV de aanleiding voor een nieuw onderzoek naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van de afdeling handhaving van 21 september 2021 (themaonderzoek).

Het rapport maakt onder meer melding van het volgende:

  • -

    Volgens de Belastingdienst is [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) per 30 juli 2014 op het woonadres van eiser gevestigd. De echtgenote van eiser [naam 1] is directeur en 100% aandeelhouder. In 2019 heeft de echtgenote naast haar inkomen nog een winst(dividend) uitkering gehad van € 180.000,-.

  • -

    Volgens informatie van gemeente [gemeente] onderhoudt eiser vanaf november 2014 namens [bedrijf 1] e-mailcontacten met de gemeente, treedt hij op als begeleider op diverse contactmomenten tussen gemeente en cliënten en is hij telefonisch benaderbaar voor vragen over cliënten;

  • -

    Gemeente [gemeente] heeft alsvoorbeeld een overzicht meegestuurd met daarop diverse contactmomenten met eiser;

  • -

    De echtgenote van eiser is niet bekend de bij gemeente [gemeente] als directrice of medewerkster van [bedrijf 1] ;

  • -

    In een bijgevoegde brief van het CIZ wordt aangegeven dat eiser bekend staat als de heer [naam 2] en coördinator en hulpverlener/begeleider is van een cliënt;

  • -

    Van de curator ontving het UWV informatie van de failliete [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ). Tussen deze onderneming en [bedrijf 1] is een zogenaamde Hoofd- en onderaannemingsovereenkomst getekend. Eiser heeft deze op 14 augustus 2014 getekend in opdracht van [naam 2] , directeur. Als medewerker wordt genoemd [eiser] . Er is een functieprofiel/takenpakket voor zijn werkzaamheden als medewerker van [bedrijf 1] aanwezig die dateert van 27 augustus 2014;

- Eiser is vanaf oktober 2014 bekend als begeleider van klanten van het UWV. Hij

komt in gesprekken met het UWV naar voren als begeleider namens [bedrijf 2] of van [bedrijf 1] . Hij voert namens klanten van het UWV gesprekken met onder andere arbeidsdeskundigen en voert daarnaast gesprekken over bijvoorbeeld re-integratiemogelijkheden en wetswijzigingen.

- Uit onderzoek van de bankgegevens blijkt dat eiser tussen 5 januari 2016

en 25 mei 2020 € 27.693,10 aan inkomsten van cliënten heeft ontvangen op zijn

privérekening. De omschrijvingen hierbij vermelden dat dit inkomsten voor huur,

zakgeld of terugbetaling van een lening zijn.

- Eiser ontvangt tussen 15 februari 2016 en 25 mei 2020 € 25.937,72 aan inkomsten

van [bedrijf 1] . De omschrijvingen hierbij vermelden dat dit voor leefgeld van cliënten is en tegemoetkoming in reiskosten.

- Uit aangeleverde informatie door Stichting Bebon en administratiekantoor Deco

administraties blijkt dat eiser zich, in ieder geval vanaf april 2017, bezig

houdt met facturatie, personele aangelegenheden en salarissen van werknemers van

[bedrijf 1] .

Het UWV heeft daarna de besluiten genomen die zijn genoemd in de inleiding van deze uitspraak.


Het standpunt het UWV.

2.1.

Volgens het UWV heeft eiser van 1 augustus 2014 tot 1 november 2021 voor zijn uitkering relevante werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] zonder dit te hebben gemeld. Eiser heeft weliswaar op 21 maart 2017 doorgegeven hij vanaf 1 maart 2017 acht uur per week vrijwilligerswerk deed, maar pas achteraf is gebleken dat het ging omvangrijke activiteiten met waarde in het economisch verkeer in het bedrijf van zijn echtgenote. Gelet op de geschatte loonwaarde van zijn werkzaamheden leidt toepassing van artikel 44 van de WAO ertoe dat eisers uitkering over de gehele periode in het geheel niet tot uitbetaling komt. De als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde uitkering wordt van eiser teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 260.244,21 bruto.

Het standpunt van eiser

2.2.

Eiser heeft zich primair -samengevat weergegeven- op het standpunt gesteld dat hij vanaf 1 maart 2017 alleen als vrijwilliger actief is geweest. Vanwege het gemis aan sociale contacten is hij dit vrijwilligerswerk bij [bedrijf 1] gaan doen en dit heeft hij bij het UWV gemeld. Vanwege ernstige gezondheidsproblematiek ontvangt hij een WAO-uitkering en hij is zeker niet in staat om anders dan op vrijwillige basis gedurende maximaal acht uur per week te werken. Zijn partner [naam 1] had de dagelijkse leiding bij [bedrijf 1] en stuurde het personeel aan. Hij had niet de feitelijke leiding en bemoeide zich niet met personeelszaken. Hij werkte zeker niet evenveel als of meer dan zijn partner.

2.3.

Al zijn vrijwillige activiteiten konden in maximaal acht uur per week worden verricht. De werkzaamheden die eiser voor de salarisadministratie verrichtte, vergden slechts enkele tientallen minuten per maand, wat volgens eiser blijkt uit de uiterst korte mailberichten aan Deco. Verder heeft hij voor enkele cliënten van [bedrijf 1] beperkt contact gehad met de gemeente [gemeente] , onder andere via e-mail, wat enkele tot hooguit een tiental minuten duurde. Ook is hij een enkele keer met een klant van [bedrijf 1] meegegaan naar een gesprek bij het UWV, zodat de klant niet alleen hoefde te gaan. Hij deed hetzelfde ook wel voor vrienden en kennissen, los van [bedrijf 1] .

2.4.

Op 21 maart 2017 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat hij met ingang van 1 maart 2017 acht uur per week vrijwilligerswerk is gaan doen. Over de aard en omvang van die werkzaamheden heeft het UWV vervolgens niet doorgevraagd, wat volgens eiser schending van het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel betekent. Hij is bovendien geschaad in zijn verdediging omdat het UWV verwijst naar verklaringen van gesprekken bij het UWV zonder de namen van de betreffende klanten te noemen. Datzelfde geldt voor de contacten die eiser zou hebben gehad met de gemeente. De verklaring van de ex-medewerker van [bedrijf 1] is niet ondertekend en kan daarom ook niet als bewijs dienen. Eiser beroept zich daarnaast op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft immers doorgegeven dat hij acht uur per week vrijwilligerswerk ging verrichten en kon dus redelijkerwijs niet begrijpen dat hij ten onrechte WAO uitkering heeft ontvangen.

2.5.

Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat hij maximaal acht uur werk per week heeft verricht vanaf 1 maart 2017, conform zijn opgave van 21 maart 2017, en tegen het loon van een medewerker van het zorgcentrum. De terugvordering moet volgens eiser in dat geval beperkt blijven op grond van de zesmaanden jurisprudentie. Hij heeft immers op 21 maart 2017 gemeld dat hij ging werken, zonder dat het UWV hier iets mee heeft gedaan. Als het UWV vond dat de melding niet volstond had het op de weg van het UWV gelegen om eiser om meer informatie te vragen.

De beoordeling

Anticumulatie van eisers uitkering

3.1.

Voor de weergave van het toepasselijke wettelijke kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.

3.2.

Het bestreden besluit is een belastend besluit, wat betekent dat het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren3. Dit brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO is voldaan. Als op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser werkzaamheden heeft verricht die op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO van invloed zijn op de uitbetaling van zijn uitkering, ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken4.

3.3.

Het UWV heeft voor de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser in de beoordelingsperiode werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf 1] heeft verricht die in het economisch verkeer als loonvormende arbeid kunnen worden aangemerkt. De gegevens die uit het onderzoek van het UWV naar voren zijn gekomen (weergegeven in rechtsoverweging 1.5 van deze uitspraak) zijn toereikend voor deze conclusie. Uit de stukken volgt dat eiser vanaf de start van het bedrijf in juli 2014 actief was. Hij heeft meerdere klanten begeleid, zowel bij het UWV als bij de gemeente, soms onder zijn eigen naam en soms onder die van zijn echtgenote. Hij stond bij de gemeente te boek als de contactpersoon die bij vragen altijd te benaderen was. Daarnaast verrichtte hij administratieve taken ten behoeve van [bedrijf 1] en heeft hij ook overeenkomsten getekend uit naam van [bedrijf 1] . Gelet op de aard van de werkzaamheden waren deze onmiskenbaar van economische betekenis voor het bedrijf van zijn echtgenote. Aan deze werkzaamheden kan in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling daarom loonwaarde worden toegeschreven, ook in de situatie dat eiser voor zijn werkzaamheden niet is betaald. De rechtbank vindt het namelijk aannemelijk dat eiser wel van de positieve resultaten van [bedrijf 1] heeft geprofiteerd en dus dat gesproken kan worden van indirecte verrijking door eiser5.

3.4.

Eiser had moeten begrijpen dat zijn activiteiten konden worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid en dat hij het UWV hierover volledig had moeten informeren. Eisers melding van 21 maart 2017, waarop hij verklaarde dat hij vanaf 1 maart 2017 acht uur per week vrijwilligerswerk deed, merkt de rechtbank in het licht van de genoemde feiten niet aan als een reële en naar waarheid verrichte melding. Eiser heeft niet doorgegeven dat hij voor het zorgcentrum van zijn echtgenote aan de slag was, wat hij daar precies deed en vanaf wanneer. Als het bewuste formulier geen ruimte bood voor al deze informatie, zoals eiser heeft betoogd, had hij ervoor moeten kiezen het UWV op een andere manier volledig op de hoogte te brengen. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser de gehele periode in geding gehandeld heeft in strijd met de op hem rustende inlichtingenplicht (artikel 80 van de WAO).

3.5.

Volgens vaste rechtspraak is aanvaardbaar dat een schatting gemaakt wordt van de omvang van die werkzaamheden als een uitkeringsgerechtigde heeft nagelaten daarvan opgave te doen6. Het risico dat die schatting ten nadele van betrokkene uitvalt, komt voor diens rekening en risico, mits voldoende en zorgvuldig onderzoek is verricht om tot een vaststelling te komen die de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert.

3.6.

Omdat betrouwbare schriftelijke gegevens over de omvang van het genoten inkomen ontbreken heeft het UWV bij de toepassing van artikel 44 van de WAO de inkomsten uit arbeid geschat. Aan eiser is hetzelfde inkomen toegerekend als zijn echtgenote volgens de stukken in de jaren 2014-2021 per maand daadwerkelijk van [bedrijf 1] heeft ontvangen. Dit is een acceptabele schatting, waarbij de rechtbank van belang vindt dat de winstcijfers van [bedrijf 1] voor deze toerekening aan eiser voldoende ruimte boden. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij maximaal acht uur per week actief is geweest, maar geen ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit dat blijkt. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat eiserzich voor cliënten van [bedrijf 1] bij instanties heeft opgeworpen als contactpersoon, zonder een restrictie in dagen of tijdstippen op te geven. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding eiser te volgen in zijn stelling dat hem slechts het (lagere) loon van een medewerker van een zorgcentrum toekwam. Uit het dossier komt immers het beeld naar voren dat eiser zich presenteerde als de vertegenwoordiger van [bedrijf 1] . Dit rechtvaardigt op zijn minst een loon dat gelijk is aan dat van zijn echtgenote. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het UWV de geschatte inkomsten terecht in mindering heeft gebracht op eisers WAO-uitkering, wat ertoe leidt dat zijn WAO-uitkering over de gehele periode niet wordt uitbetaald.

De terugvordering en dringende redenen

3.7.

Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO is het UWV verplicht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van eiser terug te vorderen. Namens eiser is naar voren gebracht dat het UWV na de melding van 21 maart 2017 nalatig is geweest. De rechtbank begrijpt dit betoog als een beroep op dringende redenen als bedoeld in artikel 57, zesde lid van de WAO, naar analogie van de uitleg van dit begrip in de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten door de CRvB in de uitspraak van 18 april 20247. In deze uitspraak oordeelde de CRvB dat dringende redenen een open norm betreft waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.

3.8.

Het UWV heeft zich in de brief van 22 mei 2024 en op de zitting op het standpunt gesteld dat er geen dringende reden is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Voor het UWV is daarbij met name van belang dat door eisers toedoen teveel uitkering is verstrekt, terwijl het hem duidelijk was welke informatie hij had moeten verstrekken.

3.9.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV in dit geval niet vanwege een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering hoefde af te zien. Als uitgangspunt bij de belangenafweging in dit kader dient dat de wetgever met de invoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Wet BMTI) heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld. Daarnaast is de oorzaak van de terugvordering in deze zaak gelegen in het verzwijgen van de juiste aard en omvang van de activiteiten die eiser al vanaf 2014 ontplooide. Eiser heeft met het melden van ‘vrijwilligerswerk gedurende acht uur per week vanaf 1 maart 2017’ op 21 maart 2017 geen open kaart gespeeld. Er is geen reden om in dit geval aan te nemen dat de schending van de inlichtingenplicht is veroorzaakt door een onoplettendheid of door een situatie waarin eiser geen verwijt kan worden gemaakt. Dat het UWV alerter had kunnen reageren op de melding dat eiser vrijwilligerswerk deed en ook het onderzoek af en toe enige tijd heeft stilgelegen waardoor dit anderhalf jaar heeft geduurd, doet hier niet aan af, gelet op het aandeel van eiser in het ontstaan van de vordering.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter,

mr. H.W.H. Oude Aarninkhof en mr. M. Eikelenboom, leden, in aanwezigheid van

mr. F. Ernens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO, voor zover van belang, wordt, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of

b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.


Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.


Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de WAO, voor zover van belang, herziet verweerder een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering of trekt hij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering of indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan verweerder, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.

In artikel 57, eerste lid, van de WAO is bepaald dat de uitkering, die onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.In het zesde lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

In artikel 80, eerste lid, van de WAO is, voor zover van belang, bepaald dat degene, die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan verweerder, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door verweerder kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

1 ECLI:NL:CRVB:2023:2086

2 ECLI:NL:CRVB:2024:726

3 Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:188

4 ECLI:NL:CRVB:2018:1520

5 Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7034

6 Bijvoorbeeld CRvB 11 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1931 en 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1831.

7 ECLI:NL:CRVB:2024:726

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.