Naar [gedaagde 1] en Strikt hebben betoogd kan bij de uitleg van artikel 7.2 echter niet voorbij worden gegaan aan de onderhandelingen die hun gemachtigden hebben gevoerd voorafgaand aan de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst. In het bijzonder kan volgens hen niet voorbij worden gegaan aan de e-mailwisseling van 27, 28, 29 en 30 december 2022, zoals deze hiervoor onder 2.9. tot en met 2.12. is weergegeven. Daaruit blijkt volgens hen dat het de bedoeling van partijen is geweest de gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen uit het concurrentiebeding óók te laten gelden voor het relatiebeding in die zin dat [gedaagde 1] zich bij Strikt niet bezig zou mogen houden met huisvesting, vervoer en EU-medewerkers met betrekking tot de 93 relaties op de relatielijst, maar dat hij overigens wél werkzaam zou mogen zijn ten behoeve van die relaties.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter kan uit die e-mailwisseling, in het bijzonder
uit de e-mail van 28 december 2022 van mr. Atar, weliswaar worden afgeleid dat bij Interwel
toen inderdaad de bereidheid bestond [gedaagde 1] op die door [gedaagde 1] en Strikt gestelde wijze
gedeeltelijk van zijn verplichtingen uit het relatiebeding te ontheffen, maar vaststaat dat
partijen toen niet alleen onderhandelden over de eventuele beperking van het concurrentie-
en relatiebeding, maar ook over volgens [gedaagde 1] nog niet betaald salaris, de uitbetaling van de
bonus over 2022 en de inlevering van de bedrijfseigendommen. En ook staat vast dat mr. Atar
bij haar e-mail van 30 december 2022 heeft laten weten dat als partijen voor 16.30 uur
dezelfde dag geen overeenstemming zouden bereiken, het voorstel van Interwel om met
wederzijds goedvinden uit elkaar te gaan niet meer zou gelden en dat dan ook de vrijstelling
om bij Strikt in dienst te gaan niet meer zou gelden, terwijl tenslotte vaststaat dat die geëiste
overeenstemming vervolgens niet bereikt is. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat
toen mr. Wezelman op 2 januari 2023 telefonisch contact opnam met mr. Atar met de vraag
of Interwel nog bereid was tot het treffen van een beëindigingsovereenkomst, [gedaagde 1] en Strikt
er niet zonder meer vanuit mochten gaan dat er in elk geval al overeenstemming bestond over
de beperking van het relatiebeding in die zin dat Interwel er mee akkoord ging dat [gedaagde 1] bij
Strikt werkzaam zou mogen zijn voor relaties van Interwel zo lang dat maar niet huisvesting,
vervoer en EU-medewerkers betrof. Mr. Wezelman heeft ter zitting dan wel verklaard dat hij
bij het telefonisch overleg dat hij op 2 januari 2023 had met mr. Atar aan mr Atar heeft
meegedeeld dat partijen het al eens waren over de gedeeltelijke ontheffing van de
verplichtingen uit het concurrentie- en relatiebeding en dat alleen nog over het salaris, de
bonus, en de datum van uitdiensttreding nog tot overeenstemming gekomen moest worden,
maar dat heeft mr. Atar betwist en blijkt nergens uit. Toen mr. Wezelman op 2 januari 2023
voor het eerst de concept beëindigingsovereenkomst met de relatielijst met de daarop staande
93 relaties ontving, zou van hem dan wel [gedaagde 1] dan ook verwacht hebben mogen worden dat
zij bij mr. Atar het daarin vermelde artikel 7.2., waarin, gelet op de bewoordingen ervan,
alleen een gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen uit het concurrentiebeding was
opgenomen en niet van de verplichtingen uit het relatiebeding, onder de aandacht gebracht
zouden hebben en dat zij in elk gevraagd zouden hebben hoe de tekst van dat artikel zich
verhield tot de bij hun toen kennelijk bestaande veronderstelling dat [gedaagde 1] ook gedeeltelijk
ontheven zou worden van zijn verplichtingen uit het relatiebeding. Dat hebben zij echter niet
gedaan. Net zoals zij dat ook later niet gedaan hebben nadat mr. Wezelman op 3 januari 2023
voor de tweede keer de (door Interwel aangepaste en getekende) beëindigingsovereenkomst
kreeg toegestuurd. Dat mocht te meer verwacht worden nu weliswaar vaststaat dat Interwel
via mr. Atar op 28 december 2022 had laten weten dat Interwel bereid was voor wat betreft
het relatiebeding [gedaagde 1] tegemoet te komen, maar Interwel daarvóór (bij de e-mail van 21
november 2022 van [naam 1] en de brief van mr. Atar van 22 december 2022), nog had laten
blijken dat, anders dan het concurrentiebeding, aan het relatiebeding niet te tornen viel. Bij
het uitblijven van enige reactie van mr. Wezelman en [gedaagde 1] op het voorgestelde artikel 7.2 in
de concept beëindigingsovereenkomst (behoudens een voor de beoordeling van het geschil
verder niet relevante tekstuele aanpassing door mr. Wezelman), mr. Wezelman namens [gedaagde 1]
liet weten aan mr. Atar dat [gedaagde 1] akkoord ging met de concept beëindigingsovereenkomst en
hij ook namens Strikt liet weten dat deze het voorgestelde artikel 7.2. zou naleven, mocht
Interwel er redelijkerwijze vanuit gaan dat [gedaagde 1] en Strikt met de voorgestelde formulering van
artikel 7.2 in de concept beëindigingsovereenkomst instemden. Nu die formulering geen
ruimte laat voor een andere uitleg, mocht en mag Interwel er redelijkerwijze van uitgaan dat
dit artikel aldus moet worden uitgelegd dat daarin [gedaagde 1] slechts gedeeltelijk ontheven wordt
van zijn verplichtingen uit het concurrentiebeding, maar dat het relatiebeding onverkort geldt
voor de relaties, die staan opgenomen op de relatielijst en dat voor wat betreft die relaties de
gedeeltelijke ontheffing uit het concurrentiebeding dus niet geldt. Dat op die lijst van 93
relaties 18 relaties staan die volgens [gedaagde 1] en Strikt ook relaties zijn van Strikt , waarmee Strikt
al jarenlang zaken doet, zodat die uitleg volgens [gedaagde 1] en Strikt niet logisch is, omdat Strikt bij
die uitleg ook geen Nederlandse medewerkers meer zou mogen detacheren bij die eigen
relaties, doet aan dit voorlopige oordeel onvoldoende af. Bovendien heeft Interwel
gemotiveerd betwist dat op die relatielijst 18 relaties staan die ook een relatie zijn van Strikt .