RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 9469810 CV EXPL 21-4142
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BKBD B.V.,
gevestigd in Zwolle,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.M. Wolfs,
[X]
, handelend onder de naam Beveiligingsdiensten,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. L.R. Brendel.
Partijen worden hierna BKBD en [X] genoemd.
3 De feiten: wat is er voorafgegaan aan deze zaak?
In conventie en in reconventie:
3.1.
BKBD is een onderneming die arbeidskrachten detacheert in de beveiligingsbranche. Bestuurder en enig aandeelhouder van BKBD is de heer [A] .
3.2.
[X] heeft op 15 januari 2020 een eenmanszaak, [X] Beveiligingsdiensten, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
3.3.
Op 14 maart 2020 hebben BKBD en [X] een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [X] op oproepbasis wordt ingezet als beveiliger bij opdrachtgevers van BKBD. In de overeenkomst staat, voor zover relevant voor deze zaak, het volgende:
Artikel 11 Non-concurrentiebeding
11.1
Het is Opdrachtnemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever, gedurende het bestaan van de overeenkomst van opdracht en gedurende 24 maanden na het einde van de duur van de overeenkomst van opdracht, binnen Nederland, in enigerlei vorm een onderneming/zaak die gelijke, gelijksoortige of aanverwante werkzaamheden en diensten verricht als Opdrachtgever, of die dezelfde activiteiten ontplooit als Opdrachtgever, te vestigen, te (doen) drijven, mede te doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook in of daarvoor op enigerlei wijze, direct of indirect, werkzaam te zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin, hetzij direct hetzij indirect, een aandeel van welke aard dan ook te hebben.
11.3
Opdrachtnemer heeft een goed besef waartoe zij zich verbindt en van de consequenties en beschouwt vorengaande afspraken als redelijk.
12.1
Het is Opdrachtnemer niet toegestaan om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever gedurende de uitvoering van de werkzaamheden, alsmede voor een periode van 12 (zegge: twaalf) maanden na afloop daarvan, voor de klanten van Opdrachtgever, waarvoor Opdrachtnemer in opdracht van Opdrachtgever werkzaamheden heeft uitgevoerd dan wel zakelijke voorstellen of adviezen heeft uitgebracht dan wel zakelijke contacten heeft onderhouden:
a. Werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of daarbij op welke wijze, direct of indirect betrokken te zijn die verband houden met of conflicteren met deze opdracht.
b. Zakelijke contacten te (doen) onderhouden, zakelijke voorstellen of adviezen uit te (laten) brengen die verband houden met of conflicteren met deze opdracht.
c. Direct of indirect enige overeenkomst tot het verrichten van werkzaamheden of het leveren van diensten aan te gaan of daar indirect bij betrokken te zijn die verband houden met of conflicteren met deze opdracht.
Artikel 13 Eigendom, teruggave
13.1
Alle zaken, daaronder begrepen [benoem hier welke zaken/apparaten die ter beschikking worden gesteld], welke Opdrachtnemer van of ten behoeve van Opdrachtgever gedurende het bestaan van deze overeenkomst onder zich krijgt, zijn en blijven eigendom van de Opdrachtgever. De originelen van de schriftelijke stukken dienen te allen tijde [locatie] te blijven. Het is Opdrachtnemer tevens verboden de hierboven genoemde zaken te bewerken of anderszins in al dan niet gewijzigde vorm te verveelvoudigen, behoudens schriftelijke toestemming van Opdrachtgever.
13.2
Onmiddellijk na beëindiging van de onderhavige opdrachtovereenkomst, is Opdrachtnemer verplicht alle eigendommen van Opdrachtgever bij laatstgenoemde in te leveren.
13.3
Opdrachtnemer verplicht zich de hiervoor omschreven verplichtingen onverkort op te leggen aan door haar ingeschakelde arbeidskrachten/vervangers, iedere overtreding van deze verplichtingen door deze personen zal zonder meer aan Opdrachtnemer worden toegerekend. Het in artikel 14 van deze overeenkomst vermelde boetebeding is ook van toepassing tussen partijen indien deze personen de geheimhoudingsverplichting overtreden.
14.1
In geval van overtreding door Opdrachtnemer van het vastgestelde onder de artikelen 8, 10, 11, 12 en 13 verbeurt Opdrachtnemer aan Opdrachtgever een direct opeisbare, niet voor matiging vatbare boete van € 5.500,00 (zegge: vijfduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) voor iedere dag of een deel daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de Opdrachtgever om in plaats van de boete de daadwerkelijk geleden schade als gevolg van de overtreding op Opdrachtnemer te verhalen.
3.4.
Op 12 juni 2020 heeft [X] aan BKBD laten weten te gaan stoppen met zijn werkzaamheden voor BKBD.
3.5.
Op 29 juni 2020 is de vergunning van BKBD voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden verlopen. De aanvraag voor een nieuwe vergunning is afgewezen.
3.6.
[X] is bij brief van 24 augustus 2020 door de korpschef van de politie Oost-Nederland verzocht zijn legitimatie Wpbr (Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) in te leveren bij BKBD of bij de afdeling Korpscheftaken van de politie, omdat BKBD geen vergunning meer had voor het in stand houden van een beveiligingsbedrijf.
5 De beoordeling
In conventie:
5.1.
In deze zaak staat vast dat [X] op basis van een overeenkomst met BKBD door BKBD bij derden is ingezet als beveiliger. Partijen zijn het niet eens over de vorm waarin die overeenkomst is gegoten. Volgens BKBD is sprake van een overeenkomst van opdracht. [X] is echter van mening dat weliswaar een overeenkomst van opdracht is gesloten, maar dat alles erop wijst dat in werkelijkheid sprake is van een arbeidsovereenkomst. In ieder geval is de overeenkomst tussen partijen geëindigd op 12 juni 2020 door de opzegging van [X] . Volgens BKBD is [X] kort daarna gaan werken voor opdrachtgevers van BKBD, zoals [B] . BKBD heeft daarom aanspraak gemaakt op boetes op grond van het relatiebeding en het non-concurrentiebeding. Daarnaast wil BKBD dat [X] een boete betaalt wegens het overtreden van het eigendom/teruggavebeding en dat hij een vergoeding betaalt voor het niet in acht nemen van de opzegtermijn. BKBD heeft beslag gelegd op de woning van [X] . Volgens [X] is het beslag onrechtmatig; hij wil door middel van zijn reconventionele vordering bewerkstelligen dat het beslag wordt opgeheven en dat BKBD aansprakelijk wordt gehouden voor de schade. Verder wil [X] dat BKBD de laatste twee aan haar toegezonden facturen nog betaalt. De kantonrechter zal de vorderingen van beide partijen hierna afzonderlijk bespreken.
Boetes op grond van het relatiebeding en het non-concurrentiebeding (€ 206.000)
5.2.
BKBD vordert betaling van [X] van een bedrag van totaal € 206.000 als gevolg van het gestelde overtreden van het relatiebeding en het non-concurrentiebeding. De kantonrechter wijst deze vorderingen af, omdat deze bedingen op grond van artikel 9a van de Waadi nietig zijn, zoals [X] terecht heeft aangevoerd. De kantonrechter licht het oordeel hierna toe.
5.3.
De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is ingevoerd ter implementatie van de Uitzendrichtlijn (richtlijn 2008/104/EG).1 Deze richtlijn is van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau, die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht van genoemde ondernemingen tijdelijk te werken.2 De Uitzendrichtlijn heeft onder meer tot doel de bescherming van uitzendkrachten te garanderen.3 In artikel 9a lid 1 van de Waadi is bepaald dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt geen belemmeringen in de weg legt voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. In lid 2 van artikel 9a van de Waadi is opgenomen dat elk beding in strijd met het eerste lid nietig is, met uitzondering van een beding op grond waarvan door degene aan wie de arbeidskracht ter beschikking is gesteld een redelijke vergoeding verschuldigd is aan degene die de arbeidskracht ter beschikking heeft gesteld voor de door deze verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding van de desbetreffende arbeidskracht. Artikel 9a van de Waadi staat bekend als het belemmeringsverbod en is ingevoerd ter implementatie van artikel 6 lid 2 van de Uitzendrichtlijn.
5.4.
Beoordeeld moet worden of [X] onder het beschermingsbereik van artikel 9a van de Waadi valt. Ook al heeft [X] een overeenkomst van opdracht gesloten met BKBD en heeft hij zijn werkzaamheden op ZZP-basis verricht, dan nog valt hij onder het beschermingsbereik van artikel 9a van de Waadi. Dat volgt uit de arresten Ruhrlandklinik van het Hof van Justitie van 17 november 2016 en het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017.4
5.5.
In het arrest Ruhrlandklinik heeft het Hof van Justitie bepaald dat de Uitzendrichtlijn niet alleen van toepassing is op werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met een uitzendbureau, maar ook op werknemers die een ‘arbeidsverhouding’ hebben met een dergelijk bureau. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt. Daarbij zijn de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenals de aard van de rechtsbetrekking tussen deze twee personen, niet doorslaggevend. De Uitzendrichtlijn is dus niet beperkt tot werknemers die op grond van een arbeidsovereenkomst zijn verbonden met het uitzendbureau.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen BKBD en [X] sprake is van een arbeidsverhouding, zoals in de hiervoor genoemde zin. [X] is door BKBD gedurende een bepaalde tijd (drie maanden) ingezet bij verschillende inlenende organisaties voor het verrichten van arbeid (beveiligingswerkzaamheden) in ruil voor een financiële vergoeding. BKBD heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat de leiding en het toezicht werden uitgeoefend door de inlenende partij. Die stelling staat er niet aan in de weg dat sprake is van een arbeidsverhouding tussen BKBD en [X] . De Waadi en dus ook het belemmeringsverbod zijn nu juist van toepassing indien de medewerker tijdens de terbeschikkingstelling onder leiding en toezicht van de derde (de inlener) heeft gewerkt.5
5.7.
Nu sprake is van een arbeidsverhouding tussen BKBD en [X] , valt [X] in beginsel onder de beschermingssfeer van de Uitzendrichtlijn. Vervolgens rijst de vraag of ook artikel 9a van de Waadi van toepassing is. [X] is na het einde van zijn arbeidsverhouding met BKBD immers niet in dienst getreden bij een relatie van BKBD, maar heeft zijn werkzaamheden op ZZP-basis verricht, eventueel door tussenkomst van andere uitzendorganisaties, zoals [D] . De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 november 2016 bepaald dat uit artikel 6 lid 2 van de Uitzendrichtlijn volgt dat het belemmeringsverbod in de richtlijn niet alleen betrekking heeft op het sluiten van een arbeidsovereenkomst, maar ook op het tot stand komen van een arbeidsverhouding. Artikel 9a van de Waadi moet dan ook zo worden uitgelegd dat er geen belemmeringen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding in de weg mogen worden gelegd, waarbij het begrip ‘arbeidsverhouding’ moet worden uitgelegd in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie over de Uitzendrichtlijn. De ZZP-constructie, op grond waarvan [X] voor andere opdrachtgevers, waaronder (indirect) [B] , is gaan werken, moet eveneens worden aangemerkt als arbeidsverhouding. In die verhouding is namelijk ook sprake van het gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding leveren van prestaties in ruil voor een vergoeding. Dat betekent dat artikel 9a van de Waadi van toepassing is.
5.8.
Nu artikel 9a van de Waadi van toepassing is, moet worden beoordeeld in hoeverre het non-concurrentiebeding en het relatiebeding (artikelen 11 en 12 van de overeenkomst van opdracht) in strijd zijn met het bepaalde in artikel 9a van de Waadi. De kantonrechter is van oordeel dat het non-concurrentiebeding en het relatiebeding moeten worden aangemerkt als belemmeringen in de zin van artikel 9a van de Waadi. Uit het relatiebeding volgt – kort gezegd – dat [X] gedurende 12 maanden niet werkzaam mag zijn of contacten mag onderhouden met relaties (opdrachtgevers) van BKBD. Het non-concurrentiebeding heeft nog een verdergaande strekking en verbiedt [X] om tijdens en gedurende 24 maanden na het einde van de opdrachtovereenkomst ook maar enige werkzaamheid of dienst te verrichten die gelijksoortig is met de activiteiten van BKBD. BKBD heeft weliswaar aangevoerd dat het haar met name te doen is om haar relaties te beschermen en dat de bedingen ook zo moeten worden begrepen, maar de strekking van het non-concurrentiebeding gaat verder dan het beschermen van relaties van BKBD. In ieder geval vloeit uit beide bedingen onmiskenbaar voort dat [X] niet in dienst mag treden of werkzaamheden mag uitvoeren voor de inlenende bedrijven waaraan hij eerder door BKBD ter beschikking is gesteld. Dat is een belemmering als bedoeld in artikel 9a van de Waadi. Aangezien een dergelijke belemmering niet is toegestaan, zijn de bedingen nietig op grond van artikel 9a lid 2 van de Waadi. Dat betekent dat BKBD niet met succes een beroep kan doen op deze bedingen, ook niet ten aanzien van derden die geen klant zijn van BKBD. [X] is dan ook niet de boete verschuldigd geraakt uit artikel 14. De vorderingen van BKBD op dit punt worden afgewezen.
5.9.
Gelet op de strijdigheid met artikel 9a van de Waadi, bestaat er geen aanleiding meer om [X] op de voet van artikel 22 Rv te bevelen om al zijn facturen en overeenkomsten over te leggen die betrekking hebben op haar eventuele relatie met [B] , [C] en [D] .
Schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn (€ 2.188,89)
5.10.
BKBD heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding, omdat [X] de opzegtermijn van één maand niet in acht heeft genomen. BKBD is voor de berekening van haar schadevordering ervan uitgegaan dat zij [X] op maandbasis voor gemiddeld 160 uur kon detacheren tegen een tarief van € 24,00 per uur exclusief btw. Dat komt neer op een maandomzet van € 4.646,40 inclusief btw. Op dit bedrag heeft BKBD de nog onbetaald gelaten facturen van [X] van € 2.457,51 inclusief btw in mindering gebracht, zodat € 2.188,89 resteert.
5.11.
[X] heeft aangevoerd dat het onduidelijk is op welke grondslag BKBD schadevergoeding vordert. Mocht al een schadevergoeding worden toegekend, dan dient de periode te worden beperkt tot 29 juni 2020, omdat op die dag de beveiligingsvergunning van BKBD is ingetrokken en BKBD [X] sowieso niet meer kon inzetten als beveiliger. Verder heeft [X] nog aangevoerd dat BKBD met haar vordering (een gefixeerde schadevergoeding) een beroep lijkt te doen op artikel 7:672 lid 11 BW, waarmee BKBD lijkt te erkennen dat eigenlijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dat geval is BKBD overigens te laat met haar vordering, omdat hiervoor een vervaltermijn geldt van twee maanden.
5.12.
De kantonrechter wijst de vordering af. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van BKBD dat zij zich beroept op artikel 5 lid 1 van de overeenkomst van opdracht, waaruit volgt dat beide partijen de overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand kunnen opzeggen. [X] heeft zich niet aan deze opzegtermijn gehouden door de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen op 12 juni 2020. In beginsel is sprake van een tekortkoming in de nakoming aan de kant van [X] en heeft BKBD recht op schadevergoeding. BKBD moet die schadevergoeding, gelet op het verweer van [X] daartegen, wel goed onderbouwen en daar heeft zij niet aan voldaan. In de eerste plaats staat vast dat de beveiligingsvergunning van BKBD op 29 juni 2020 is ingetrokken. In artikel 2 lid 1 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning van de Minister van Justitie en Veiligheid beveiligingswerkzaamheden of recherchewerkzaamheden te verrichten of aan te bieden. BKBD heeft weliswaar gesteld dat zij haar medewerkers/ZZP’ers kan inzetten bij andere bedrijven en hen op de vergunning van dat bedrijf kan laten werken, maar die stelling is uitdrukkelijk door [X] betwist en door BKBD op geen enkele wijze onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom aan die stelling voorbij. Dat betekent dat [X] al niet schadeplichtig kan worden gehouden voor de periode na 29 juni 2020. In de tweede plaats heeft BKBD ook de schadevergoeding over de periode van 12 tot 29 juni 2020 niet deugdelijk onderbouwd. Zij heeft gesteld dat zij [X] gedurende een bepaald aantal uren had kunnen inzetten, maar gelet op de gestelde vrijblijvendheid van de opdrachtovereenkomst, lag het op de weg van BKBD om nader te concretiseren dat zij [X] ook daadwerkelijk gedurende dat aantal uren had ingezet. Ten derde maakt BKBD aanspraak op een vergoeding van € 24,00 per uur, terwijl zij – bij inzet van [X] – uiteraard ook een vergoeding aan [X] had moeten betalen. Haar schade kan dan ook niet gelijk worden gesteld met € 24,00 per uur. Alles bijeen genomen is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en dat daarom geen toewijzing van de vordering kan plaatsvinden.
Boete op grond van het eigendom/teruggavebeding (€ 11.500)
5.13.
BKBD heeft gevorderd dat [X] wordt veroordeeld tot betaling van een boete van € 11.500, omdat [X] een aantal bedrijfseigendommen nog niet heeft teruggegeven aan BKBD. [X] heeft erkend dat hij nog enige goederen onder zich houdt en hij heeft aangegeven dat hij bereid is om die goederen terug te geven, zodra BKBD de openstaande facturen van [X] betaalt. [X] heeft zich dus beroepen op opschorting van zijn teruggaveverplichting.
5.14.
BKBD heeft erkend dat zij de twee facturen van [X] ten bedrage van € 2.457,51 inclusief btw nog moet betalen. Zij heeft die facturen niet betaald, omdat zij het gefactureerde bedrag heeft verrekend met haar schadevordering wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Die vordering is afgewezen, zodat verrekening ook niet mogelijk is en BKBD alsnog tot betaling zal moeten overgaan. Omdat [X] de facturen niet betaald heeft gekregen, heeft hij zich terecht beroepen op opschorting van zijn teruggaveverplichting. [X] is dan ook niet de boete verschuldigd wegens het niet inleveren van de bedrijfseigendommen. [X] zal overigens wel tot afgifte van de spullen dienen over te gaan, zodra BKBD de facturen van [X] heeft voldaan.
Buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en beslagkosten
5.15.
De vorderingen van BKBD zijn volledig afgewezen. Dat betekent dat er ook geen plaats is voor toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten. Die vorderingen worden ook afgewezen.
5.16.
BKBD is de partij die in het ongelijk is gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten worden aan de kant van [X] begroot op € 1.994,00 voor salaris gemachtigde (twee punten × tarief € 997,00), te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten. De nakosten worden begroot op € 124,00.
5.17.
In reconventie heeft [X] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat BKBD onrechtmatig beslag heeft gelegd op de woning van [X] en dat BKBD aansprakelijk is voor de geleden schade, nader op te maken bij staat. Daarnaast wenst [X] dat BKBD wordt verplicht het beslag op te heffen. Tot slot vordert [X] dat BKBD de twee openstaande facturen betaalt ten bedrage van € 2.457,51.
Aansprakelijkheid voor het gelegde beslag
5.18.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad rust op de beslaglegger een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is.6 In conventie zijn alle vorderingen van BKBD afgewezen. Dat brengt mee dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat BKBD aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. De gevraagde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen en BKBD zal worden veroordeeld tot het opheffen van het gelegde beslag en het opgeheven houden daarvan.
Verwijzing naar de schadestaatprocedure
5.19.
[X] heeft verzocht om de schade niet in deze procedure te begroten, maar om de zaak voor het vaststellen van de schade te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Volgens BKBD is er geen aanleiding om de vaststelling van de schade naar de schadestaatprocedure te verwijzen, omdat [X] niet heeft gesteld welke schade hij heeft geleden.
5.20.
Door middel van het indienen van nadere producties en de toelichting daarop ter zitting is duidelijk geworden dat [X] zich op het standpunt stelt dat schade is geleden doordat hij de overwaarde van zijn woning niet kan opnemen voor de aankoop van een vakantiewoning dan wel voor de verbouwing van zijn woning, omdat daar zwam is geconstateerd. BKBD heeft ter zitting kunnen reageren op deze stellingen, maar heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat zij nog de gelegenheid wenst te krijgen om hier schriftelijk op te mogen reageren, omdat zij vanwege de indieningsdatum van deze stukken niet meer heeft kunnen nagaan in hoeverre deze stellingen van [X] , met name inzake de zwamproblematiek, juist zijn.
5.21.
De kantonrechter stelt voorop dat voor toewijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure niet vereist is dat aannemelijk is dat enige schade is geleden. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is.7 Gelet op de toelichting en onderbouwing is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er mogelijk schade is geleden, bijvoorbeeld door het later kunnen aanschaffen van een vakantiewoning en de in de tussentijd gestegen prijzen, dan wel door het later dan nodig kunnen aanpakken van de zwamproblematiek in de woning. BKBD moet in staat worden geacht om ter zitting op die (on)mogelijkheid te reageren, maar heeft dat nagelaten. De kantonrechter acht het niet nodig dat BKBD nog de gelegenheid krijgt om na te gaan in hoeverre de stellingen van [X] dat hij die schade ook echt heeft geleden juist zijn. De vraag of daadwerkelijk schade is geleden, komt aan de orde in de schadestaatprocedure. De stelplicht en bewijslast ter zake van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op [X] als benadeelde. Of inderdaad sprake is van zwamproblematiek in de woning en in hoeverre het beslag op de woning tot schade heeft geleden, dient te worden beoordeeld in de schadestaatprocedure. Het eventuele verweer van BKBD daartegen dient dan ook in die procedure aan de orde te komen. De kantonrechter wijst de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure dan ook toe.
Openstaande facturen ten bedrage van € 2.457,51
5.22.
BKBD heeft nog twee facturen van [X] onbetaald gelaten. Dat zij die facturen nog moet voldoen, is door haar erkend. De kantonrechter zal deze vordering dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. [X] heeft geen ingangsdatum genoemd voor de wettelijke rente. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf het moment van het indienen van de eis in reconventie, 11 augustus 2021.
5.23.
BKBD is de partij die in het ongelijk is gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de kant van [X] begroot op € 93,50 voor salaris gemachtigde. Dat bestaat uit een halve salarispunt (tegen het tarief € 187,00) voor de eis in reconventie. Voor de mondelinge behandeling is reeds een punt toegekend in de procedure in conventie. De nakosten zijn ook in de conventie meegenomen.
6 De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt BKBD in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van [X] vastgesteld op € 1.994,00 voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW voor het geval niet binnen veertien dagen na heden aan deze veroordeling is voldaan, en te vermeerderen met de nakosten van € 124,00;
6.3.
verklaart voor recht dat BKBD onrechtmatig beslag heeft gelegd op de woning van [X] en dat BKBD aansprakelijk is voor de schade die [X] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
6.4.
veroordeelt BKBD om aan [X] een bedrag van € 2.457,51 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, gerekend vanaf 11 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt BKBD om binnen 48 uur na betekening van het vonnis het conservatoire beslag op de woning van [X] , gelegen aan [het adres] in [woonplaats] , op te heffen en opgeheven te houden;
6.6.
veroordeelt BKBD in de kosten van de procedure, tot en met vandaag aan de kant van [X] vastgesteld op € 93,50 voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW voor het geval niet binnen veertien dagen na heden aan deze veroordeling is voldaan;
in conventie en in reconventie:
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022. (SvW)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(SL(O)