vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/08/181137 / HA ZA 16-6
[A]
,
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
[B]
,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
2 De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
2.1.
Aan haar vorderingen legt [A] , samengevat, ten grondslag dat [B] in de periode van 1999 tot en met juli 2015 onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij zonder medeweten en zonder toestemming van moeder voor eigen gewin en ten behoeve van hemzelf en/of derden structureel gelden van de bankrekening van moeder heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening (€ 111.457,00), contant geld van het rekeningnummer van moeder heeft opgenomen/gepind (€ 68.528,00) en betalingen aan derden heeft verricht die niet ten goede van moeder zijn gekomen (€ 34.547,00); in totaal € 214.532,00. Daarvan wordt in rechte betaling gevorderd tot het in de akte van cessie d.d. 16 oktober 2015 gemelde bedrag van € 156.000,00. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [A] onder meer naar het als productie 1 t/m 16 bij de conclusie na comparitie tevens akte vermeerdering van eis overgelegde “Overzicht overboekingen, contante opnames en betalingen. [B] vanaf 1999 tot en met juli 2015” alsmede het overzicht per kalenderjaar met daarbij behorende bankafschriften.
2.2.
[B] betwist een en ander. In de eerste plaats betoogt [B] dat het levenstestament d.d. 4 augustus 2015, de door moeder op 8 oktober 2015 bij de notaris afgelegde verklaring en gemelde akte van cessie niet overeenstemmen met de wil van moeder en aldus sprake is van dwaling, dwang of misbruik van omstandigheden dan wel de hiervoor bedoelde verklaringen tot stand zijn gekomen onder invloed van een (geestelijke) stoornis waardoor de hieraan ten grondslag liggende rechtshandeling vernietigbaar is. Daarbij beroept [B] zich op een gesprek dat hij op 17 november 2015 heeft gehad met
[X] (afdelingsarts) en [Y] (eerste verantwoordelijke van de verzorging) van woonzorgcentrum “Groote & Voorster” te Deventer, alwaar moeder verbleef, en een schriftelijke verklaring van het Deventer Ziekenhuis d.d. 23 januari 2016.
2.3.
De rechtbank volgt [B] hierin niet. Weliswaar staat in gemelde verklaring van het ziekenhuis vermeld dat moeder op 23 januari 2016 – dus eerst nadat zij de in rechtsoverweging 2.2 bedoelde verklaringen heeft afgelegd – “toenemend verward” was en “leek te hallucineren”, maar daaruit blijkt ook dat moeder na het verdwijnen van de buikpijnklachten niet meer hallucineert en verward is en dat “cognitie lijkt als voorheen”. Het betoog faalt.
2.4.
Voorts betwist [B] dat op hem een terugbetalingsverplichting zou rusten. Daartoe verwijst hij naar de bij antwoordconclusie na comparitie tevens antwoordakte vermeerdering van eis in conventie tevens houdende akte tot wijziging van eis in reconventie overgelegde productie 15 en 16 waarin hij een “schriftelijke toelichting over de jaren 1999-2015” heeft gegeven respectievelijk per transactie heeft gereageerd. Ook beroept [B] zich op de DVD’s (beeld- en geluidsmateriaal) die hij op 4 april 2016 ter griffie heeft gedeponeerd.
2.5.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [B] gedurende de periode van 1999 tot medio 2015 over een volmacht van moeder beschikte uit hoofde waarvan hij voor en namens moeder geldopnamen mocht doen van de bankrekening van moeder. Gesteld noch gebleken is dat [B] de volmacht ook zou mogen gebruiken om rechtshandelingen (met zichzelf) aan te gaan. Het onder zich hebben van de bankpas met bijbehorende pinpas merkt de rechtbank eveneens aan als een volmacht van moeder aan [B] met (alleen) de bedoeling om daarvan namens of ten behoeve van moeder gebruik te maken.
2.6.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [A] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat [B] zonder medeweten en zonder toestemming van moeder voor eigen gewin en ten behoeve van hemzelf (en/of derden) gelden van haar bankrekening heeft opgenomen. Eerst wanneer de gelden evident niet ten behoeve van moeder zijn besteed, maar ten goede zijn gekomen van [B] (en/of derden), rust naar het oordeel van de rechtbank op [B] de onderbouwingsplicht dat dit door of in opdracht van moeder is geschied.
2.7.
Ter onderbouwing van onderhavige stellingen heeft [A] een Excelbestand met een totaaloverzicht over de periode 1999 t/m 2015 in het geding gebracht. In de als bijlage gevoegde Excelbestanden heeft [A] per kalenderjaar – met uitzondering van 2000 en 2004 – gespecificeerd op welke data de overboekingen/contante opnames/betalingen aan derden zouden hebben plaatsgevonden, waarbij de laatste kolommen verwijzen naar het (volg)nummer van de bijbehorende bankafschriften. Volgens [A] hebben alle overboekingen van de rekening van moeder naar de rekening van [B] en alle contante opnames door [B] van de rekening van moeder en alle betalingen aan derden zonder recht en/of titel plaatsgevonden en zijn deze niet ten goede van moeder gekomen. [A] stelt in dit verband dat de oorzaak van de toename van het aantal en de omvang van de contante opnames en betalingen aan derden vanaf 2008 is gelegen in de verkoop van het appartement van moeder in Amstelveen.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat [B] voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan onrechtmatige overboekingen, contante opnames en betalingen aan derden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.9.
Tussen partijen staat vast dat de door [A] overgelegde en op naam van moeder gestelde bankafschriften naar [B] gingen.
[B] heeft onder meer schriftelijk toegelicht – en inhoudelijk per “verdachte” transactie gereageerd – dat moeder gedurende de periode van medio 1999 tot 2008 (grotendeels) bij haar zus in Engeland verbleef, dat de vermelding van “Uw kasopname” op de bankafschriften betekent dat moeder die opname zelf heeft verricht en naar eigen inzicht heeft gebruikt, dat moeder zelf telefonisch of via een Euro-Overschrijving geld naar zijn rekening heeft overgemaakt, dat daarvan rekeningen van moeder zijn betaald en dat hij daarvoor soms (brandstof)vergoedingen kreeg voor bewezen diensten. Ook heeft [B] toegelicht dat moeder een aantal keer (forse) giften/schenkingen aan haar drie kinderen, zus en de partner van [B] heeft gedaan, dat hij en anderen regelmatig met moeder op stap is geweest en dat moeder vanaf 2011 de wegenbelasting voor [A] heeft betaald, alsmede de kosten van aanpassing van de auto van [A] . Voorts heeft [B] erop gewezen dat moeder eind 2007 ziek uit Engeland is teruggekeerd en dat zij daarna niet meer zelfstandig kon lopen, waarna het appartement in Amstelveen is verkocht, dat daarvoor in de plaats eerst een appartement in Deventer is gekocht en later een benedenwoning en dat moeder uiteindelijk in augustus 2012 is verhuisd naar het woonzorgcentrum. Volgens [B] heeft moeder daarvoor aanzienlijke verhuis- en inrichtingskosten moeten maken. [B] stelt verder dat moeder op 6 augustus 2012 een testament heeft laten opmaken waarin hij tot executeur is benoemd. Daarnaast was hij vanaf dat moment belast met het verrichten van hand- en spandiensten, niet zijnde financieel beheer, ten behoeve van de administratie van moeder. Ook wijst [B] erop dat moeder hulp in de huishouding had, een pedicure en een kapper aan huis kreeg.
2.10.
Gelet op de toelichting van [B] geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de op de bankafschriften aangekruiste transacties wel degelijk ten behoeve van en/of in opdracht van moeder kunnen zijn verricht.
Indachtig het voorgaande – in het bijzonder de hoofdregel van bewijslastverdeling als weergegeven in rechtsoverweging 2.6 – is de rechtbank van oordeel dat [A] haar stelling dat [B] de in rechtsoverweging 2.1 genoemde bedragen zonder medeweten en zonder toestemming van moeder voor eigen gewin en ten behoeve van hemzelf en/of derden van de bankrekening heeft opgenomen, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [B] , onvoldoende heeft onderbouwd.
2.11.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de enkele volmachtverlening [B] niet verplicht tot het doen van rekening en verantwoording, hetgeen overigens ook niet is gevorderd (vgl. rechtsoverweging 4.3.2 van het tussenvonnis van 26 april 2017). Datzelfde geldt voor de bankpas die ook [B] met toestemming van moeder gebruikte. Dat wordt slechts anders indien moeder bij leven [B] ter verantwoording heeft geroepen over de wijze waarop met de volmacht en de bankpas is omgegaan of indien bijvoorbeeld sprake is van misbruik van omstandigheden door de gevolmachtigde (vgl. HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167), hetgeen onvoldoende gebleken is. Van [B] kon naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gevergd dat hij zijn stelling dat hij de door hem opgenomen gelden aan moeder heeft verstrekt of heeft aangewend ten behoeve van moeder nog nader onderbouwt (bijvoorbeeld met bonnen en facturen), naast hetgeen hij reeds heeft gedaan bij antwoordconclusie na comparitie tevens antwoordakte vermeerdering van eis in conventie tevens houdende akte tot wijziging van eis in reconventie. Het is immers binnen familieverhoudingen niet gebruikelijk om een administratie (kasboek) bij te houden (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3935 met een verwijzing naar HR 29 april 1994, NJ 1995/561).
2.12.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat de vorderingen van [A] moeten worden afgewezen.
2.13.
Nu de vorderingen in conventie worden afgewezen, zal de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat het ten laste van [B] gelegde beslag – op een aan [B] in eigendom toebehorend appartementsrecht en onder de ABN AMRO Bank NV – onrechtmatig is en dat [A] aansprakelijk is voor alle deswege geleden en te lijden schade, worden toegewezen.
2.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen – zowel in conventie als in reconventie – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.