De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken:
Gelet op het vonnis van deze rechtbank d.d. 8 april 2015 waarbij:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R.M. Trade B.V., ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 51872293, gevestigd en kantoorhoudende te 7542 HZ Enschede, Krooshooplanden 14,
in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van het lid van deze rechtbank mr. M.C. Bosch tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. E.H. Hoeksma, advocaat te Enschede, tot curator.
Het procesverloop
Bij op 14 april 2015 ter griffie ingekomen verzetschrift, met bijlagen, is mr. Ebel Hans Hoeksma in verzet gekomen tegen het op 8 april 2015 uitgesproken faillissement.
De mondelinge behandeling van voormeld verzetschrift heeft plaatsgevonden op 22 april 2015, waarna de rechtbank bij beschikking van 11 mei 2015 de navolgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft voorgelegd:
Kan de curator q.q. worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 10 lid 1 Faillissementswet?
Kan de curator q.q. gelet op zijn neutrale en onafhankelijke rol in verzet komen tegen een faillissementsvonnis waarbij hij constateert dat er geen actief is of actief valt te verwachten?
Vervolgens is iedere verdere beslissing aangehouden.
Een afschrift van de beschikking van de rechtbank van 11 mei 2015 wordt aan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier herhaald en ingelast.
Bij beslissing van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3636) heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen beantwoord.
Vervolgens is de mondelinge behandeling van het verzet voortgezet op woensdag 13 januari 2016, alwaar zijn verschenen:
-
mr. E.H. Hoeksma, opposant en curator in voormeld faillissement;
-
de heer [X] , geopposeerde en bestuurder van gefailleerde.
Het verzet en de beoordeling daarvan
Ter terechtzitting van 13 januari 2016 heeft de curator zijn bij de behandeling van 22 april 2015 ingenomen stellingen gehandhaafd. In aanvulling daarop is mr. Hoeksma van mening dat de antwoorden van de Hoge Raad van 18 december 2015 zijn stellingen onderschrijven. Mr. Hoeksma is dan ook – uit eigen hoofde – als belanghebbende in de zin van artikel 10 lid 1 Faillissementswet aan te merken en om die reden kan hij verzet doen tegen de faillietverklaring. Het verzet dient nog steeds gegrond te worden verklaard en het vonnis van 8 april 2015, waarbij R.M. Trade B.V. in staat van faillissement is verklaard, dient te worden vernietigd. Na onderzoek is hem immers gebleken dat de boedel (nagenoeg) geen baten bevat en baten zijn ook niet te verkrijgen of anderszins te verwachten. Het laten voortduren van het faillissement heeft dan ook geen zin. Verder dient de heer [X] als aanvrager van het faillissement in de kosten van deze procedure en de faillissementskosten te worden veroordeeld nu hij misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om eigen aangifte van het faillissement te doen. Het was hem immers bekend dat er geen baten waren dan wel te verwachten.
Desgevraagd heeft de heer [X] ter terechtzitting van 13 januari 2016 verklaard zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat mr. Hoeksma op grond van de beslissing van de Hoge Raad van 18 december 2015 in zijn verzet kan worden ontvangen. Hij kan immers worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 10 lid 1 Faillissementswet.
Nu mr. Hoeksma in zijn verzet kan worden ontvangen komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzetschrift en in die beoordeling komt de rechtbank tot de conclusie dat er aanleiding is om het op 8 april 2015 uitgesproken faillissement van R.M. Trade B.V. te vernietigen. Gelet op hetgeen door mr. Hoeksma naar voren is gebracht is immers voldoende vast komen te staan dat de boedel van R.M. Trade B.V. geen baten bevat en dat er geen baten zijn te verkrijgen of anderszins te verwachten. Het heeft voor de schuldeisers geen enkele zin om het faillissement te laten voortduren. Het stelsel van de Faillissementswet beoogt immers verdeling door de curator van het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers (HR 22 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC883) en van enig (toekomstig) vermogen is de curator niet gebleken. In de lijn van de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2015 had (het bestuur van) R.M. Trade B.V. dan ook de weg van artikel 2:19 BW moeten bewandelen.
Voorts heeft mr. Hoeksma verzocht om de heer [X] als aanvrager van het faillissement van R.M. Trade B.V. te veroordelen in de kosten van deze procedure en de faillissementskosten. Hoewel hierover in de prejudiciële vraag van 11 mei 2015 niets aan de Hoge Raad is voorgelegd, heeft de Hoge Raad in de rechtsoverweging 4.7.1 overwogen dat indien sprake is van een boedel die (nagenoeg) geen activa omvat en er geen enkele aanleiding bestaat voor de verwachting dat in het faillissement activa kunnen worden gegenereerd, aangenomen kan worden dat (het bestuur van) de rechtspersoon de bevoegdheid aangifte tot faillietverklaring te doen – en daarmee de aan te stellen curator te belasten met werkzaamheden die tot beëindiging van het bestaan van de rechtspersoon moeten leiden zonder dat de curator voor zijn werkzaamheden een vergoeding tegemoet kan zien – heeft misbruikt. De verzochte kostenveroordeling zou naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing vatbaar kunnen zijn indien geconcludeerd kan worden dat de bestuurder dienaangaande verwijten kunnen worden gemaakt. R.M. Trade B.V. heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om haar eigen faillissement aan te vragen. De Hoge Raad heeft echter ook overwogen, dat het belang van de curator bij het doen van verzet niet is gelegen in de mogelijkheid dat de faillissementskosten en zijn salaris door de rechter ten laste worden gebracht van de bestuurder van de rechtspersoon, aangezien niet de bestuurder, maar de rechtspersoon zelf degene is die de faillietverklaring heeft aangevraagd, als bedoeld in artikel 15 lid 3 Fw. In de onderhavige situatie heeft de rechtspersoon – zoals overigens bij iedere eigen aangifte tot faillietverklaring van een rechtspersoon – haar eigen faillissement aangevraagd en het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015 biedt in deze situatie, zonder dat bijkomende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit blijkt dat de bestuurder een verwijt kan worden gemaakt, geen ruimte om de bestuurder van de vennootschap in persoon in de kosten te veroordelen. De verzochte kostenveroordeling zal dan ook worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank als volgt beslissen.
Gelet op de artikelen 1, 4, 6, 10 en 15 van de Faillissementswet;
RECHTDOENDE:
Vernietigt het vonnis van deze rechtbank d.d. 8 april 2015 en de daarbij uitgesproken faillietverklaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R.M. Trade B.V..
Wijst af het verzoek strekkende tot veroordeling van de heer [X] in de kosten van de onderhavige procedure en de faillissementskosten.
Aldus gewezen te Almelo 10 februari 2016 door mr. Verhoeven, voorzitter, mrs. Van der Veer en Zweers, rechters, in tegenwoordigheid van Cassese, griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: