Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOBR:2025:168

Rechtbank Oost-Brabant
09-01-2025
15-01-2025
C/01/407633 / FT RK 24/572
Insolventierecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling; geen minnelijk akkoord aangeboden; schuldenlast niet dusdanig onduidelijk of complex dat een minnelijk traject achterwege had kunnen blijven.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht

rekestnummer: C/01/407633 / FT RK 24/572

uitspraakdatum: 9 januari 2025

afwijzing toepassing schuldsanering

In de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [adres] ,

[woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoekster.

1 Procesverloop

1.1.

Verzoekster heeft op 26 augustus 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Per brief van 3 september 2024 is verzoekster er op gewezen dat haar verzoek niet volledig is en is verzoekster in de gelegenheid gesteld om het verzoek met de benodigde stukken aan te vullen. Op 3 oktober 2024 heeft de rechtbank aanvullende stukken ontvangen. Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 12 december 2024. Daarbij is verzoekster gehoord, alsmede mevrouw A.A.H.E. Verhees (beschermingsbewindvoerder), mevrouw [naam schulddienstverlener] (gemeente Eindhoven) en mevrouw [naam schulddienstverlener] (gemeente Eindhoven).

2 Beoordeling

de feiten

2.1.

Uit de verklaring ex artikel 285 lid 1 Fw is gebleken dat de schuldbemiddelingsinstantie, te weten Dienst WZI Eindhoven, de crediteuren namens verzoekster geen aanbod heeft gedaan, omdat andere omstandigheden bij verzoekster het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Uit de toelichting bij deze verklaring blijkt voorts nog het volgende. Verzoekster weet niet precies waar zij allemaal schulden heeft. Er is een stabilisatietraject gestart. Tijdens dit traject heeft verzoekster een beschermingsbewindvoerder gezocht om haar te begeleiden bij het achterhalen van de schuldeisers. Daarnaast heeft zij hulp nodig bij het regelen van haar financiën. De beschermingsbewindvoerder, mevrouw A.A.H.E. Verhees, is benoemd sinds 24 januari 2024 en heeft een voorlopige crediteurenlijst opgesteld. Mevrouw Verhees geeft aan uitgebreid gesproken te hebben met verzoekster om helderheid te krijgen over haar verleden. Het blijkt echter erg lastig om duidelijkheid te krijgen. Verzoekster kan zich niet goed verwoorden en kan zich niet meer alles herinneren. Verzoekster is getrouwd geweest in gemeenschap van goederen. Haar man was gokverslaafd en gebruikte inkomsten uit zijn bedrijf voor zijn gokverslaving. Hun koopwoning is hierdoor in 2008 verkocht door de bank met een restschuld. Verzoekster was mede-eigenaar van de onderneming. De man is in 2009 overleden. De onderneming is uitgeschreven in de KvK per 19 oktober 2010. Er zou sprake zijn geweest van fraude (tot in 2009) door de onderneming. Er is in totaal 12 jaar geprocedeerd. Verzoekster is uiteindelijk niet aangeklaagd voor fraude. Ze kreeg zelf ook geen vergoeding, terwijl ze mogelijk slachtoffer zou zijn geworden van deze fraudekwestie. Er is sprake van een complex verleden en er blijft onduidelijkheid omtrent de mogelijke schuldeisers. De totale schuldenlast is om die reden niet vast te stellen en wordt er een beroep gedaan op de wettelijke schuldsaneringsregeling.

de verklaringen

2.2.

Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij veel medische en psychische problemen heeft en veel ondersteuning krijgt vanuit hulpverleners, zoals psychiaters, een psycholoog en de praktijkondersteuner van de huisarts. Verzoekster geeft aan niet meer het huis uit te gaan, waardoor de hulpverlening bij haar thuis plaatsvindt of telefonisch. Voorts verklaart verzoekster ter zitting dat zij al vroeg in haar leven te maken heeft gehad met deurwaarders en ook verslaafd is geweest, waardoor haar eigen woning verkocht moest worden. Sinds 2015 woont verzoekster in bij haar vader. De brieven die van schuldeisers binnen kwamen, heeft verzoekster ongeopend in een lade opgeborgen. Verzoekster heeft voorts aangegeven dat er geen stukken meer zijn van de administratie van voor 2015, die liggen in de loods bij haar overleden man, aldus verzoekster. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting aangegeven dat alle brieven uit de lade bij verzoekster inmiddels zijn bekeken en er geen nieuwe brieven meer zijn bijgekomen. Tot slot heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat het een complexe zaak betreft en dat het gaat om hele grote bedragen uit de periode voor het overlijden van haar man. Samen met de gemeente zijn we tot de conclusie gekomen dat we niet zeker kunnen vaststellen dat dit nu alle schuldeisers zijn, aldus de beschermingsbewindvoerder.

de overwegingen

2.3.

Artikel 285 Fw schrijft voor dat bij een verzoek tot toelating een met redenen omklede verklaring wordt overgelegd dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke regeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden verzoekster beschikt (artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw). Dit vereiste is dwingendrechtelijk voorgeschreven (zie ook conclusie A-G Wuisman in ECLI:PHR:2013:BZ9955, randnr. 2.3).

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeente Eindhoven geen minnelijk akkoord heeft aangeboden aan de schuldeisers van verzoekster. Daarbij heeft de gemeente aangegeven dat het door de complexiteit van de zaak niet met 100% zekerheid is vast te stellen dat alle schuldeisers inmiddels bekend zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat er sinds 2015 nog nieuwe (onbekend) schulden zijn ontstaan of dat zich nog nieuwe schuldeisers uit de periode van voor 2015 gaan melden, mede gelet op de verjaringstermijnen van vorderingen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Sinds 2015 woont verzoekster bij haar vader en doet ze haar eigen administratie (totdat in januari 2024 een beschermingsbewindvoerder is benoemd). Verzoekster leeft naar eigen zeggen erg bescheiden qua geld en de administratie liep in feite via automatische incasso. Alle brieven die zij sinds 2015 heeft ontvangen, heeft zij in een lade gelegd. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat zij alle brieven van de schuldeisers van verzoekster uit die lade inmiddels heeft bekeken en zij op dit moment geen nieuwe brieven meer doorgestuurd krijgt. De beschermingsbewindvoerder heeft ook op zitting aangegeven dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat zich nog schuldeisers gaan melden. Gelet op het voorgaande is het dan ook niet aannemelijk dat er schulden na 2015 zijn ontstaan, anders dan de schulden die reeds op de schuldenlijst zijn opgenomen. Op de schuldenlijst staan enkel schulden met een ontstaansdatum vanaf november 2010. Dat er nog schulden zijn uit de periode van het huwelijk (2009 en eerder) of de onderneming (2010 en eerder), anders dan de restschuld van de door de bank verkochte woning van verzoekster (die een ontstaansdatum van november 2010 kent volgens de schuldenlijst), is eveneens niet aannemelijk. De onderneming van de overleden man van verzoekster, waar verzoekster mede-eigenaar van was, is per 19 oktober 2010 opgeheven. Verzoekster is niet vervolgd voor (mogelijke) fraude door die onderneming. Er is dus geen sprake van een veroordelend vonnis, waar mogelijk de verjaringstermijn nog voor zou lopen. Dat er nog andere vorderingen zouden voortvloeien uit de periode van 2010 en eerder is niet gebleken en hier zijn ook geen concrete aanwijzingen voor. Gelet op de verjaringstermijnen en het feit dat het nu 14 jaar later is, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat er nog schuldeisers uit die periode zich zullen gaan melden. Duidelijk is dat zij dit in ieder geval niet hebben gedaan sinds 2015. Kortom, de schuldenlast is volgens de rechtbank niet dusdanig onduidelijk of complex dat een minnelijk traject achterwege had kunnen blijven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gemeente Eindhoven alsnog op basis van de huidige crediteurenlijst een minnelijke traject moet doorlopen.

2.4.

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient, gelet op het voorgaande, te worden afgewezen.

3 Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.

Gewezen door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

9 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.1

1 De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.