Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan.
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2024 gezamenlijk op zitting behandeld. Hierbij waren namens eiseres de heren [naam] en [naam] en de gemachtigde aanwezig. Ook de gemachtigden van het college, vergezeld door dhr. Brouwer, geluidsdeskundige, zijn verschenen.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres exploiteert een restaurant en cocktailbar aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] (de locatie). Hiervoor heeft eiseres op 9 augustus 2021 een exploitatievergunning voor een openbare inrichting verkregen.
2.1.
Met het (primaire) besluit van 10 juni 2022 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens het overschrijden van de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en het zonder benodigde vergunning aanwezig zijn van een bouwwerk (tent) op het terras (het dwangsombesluit). Hierbij heeft het college eiseres gelast per direct ervoor te zorgen dat de inrichting voldoet aan de geldende geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen gedurende de avond- en nachtperiode, op straffe van een dwangsom van € 4.000,00 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 16.000,00.
Daarnaast heeft het college gelast het bouwwerk binnen twee weken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per week, met een maximum van € 1.500,00.
2.2.
Eiseres heeft tegen het dwangsombesluit bezwaar gemaakt.
2.3.
In de periode van 10 tot en met 20 juni 2022 heeft het college diverse geluidmetingen laten verrichten, waaruit is gebleken dat de geluidgrenswaarden van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Abm meermaals zijn overtreden.
2.4.
Met het (primaire) besluit van 6 september 2022 is het college overgegaan tot invordering van € 16.000,00 aan verbeurde dwangsommen (het invorderingsbesluit).
2.5.
Eiseres heeft tegen het invorderingsbesluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Met de beslissing op bezwaar van 15 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). Hierbij heeft het college het advies van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie overgenomen.
2.7.
Met de beslissing op bezwaar van 24 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard (bestreden besluit 2). Hierbij heeft het college het advies van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie overgenomen.
2.8.
Eiseres heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/738. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer
SHE 23/739.
2.9.
Ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom was op de locatie, voor zover relevant, het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 2020” van toepassing.
2.10.
Op 1 augustus 2022 zijn door eiseres overgelegde voorstellen voor de plaatsing van de tent besproken op een vergadering van de gemeentelijke welstandscommissie. Hierbij waren vertegenwoordigers van eiseres aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond is. Dat betekent dat bestreden besluit 1 en het daaraan voorafgegane dwangsombesluit in stand blijven. Het beroep tegen bestreden besluit 2 acht de rechtbank gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op de opgelegde last onder dwangsom het recht van toepassing zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Hoewel uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet niet expliciet volgt dat deze bepaling ook ziet op een naar aanleiding van een opgelegd sanctiebesluit later genomen invorderingsbesluit, gaat de rechtbank ervan uit dat de wetgever dit wel heeft bedoeld. Deze uitleg past naar het oordeel van de rechtbank bij de eerbiedigende werking voor lopende procedures die de wetgever aan het overgangsrecht ten grondslag heeft gelegd.
4.1.
Met het besluit van 10 juni 2022 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft op de last onder dwangsom. Datzelfde geldt, gelet op de hiervoor weergegeven uitleg van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, voor het invorderingsbesluit van 6 september 2022.
Beroepsgronden tegen bestreden besluit 1
Is bestreden besluit 1 onzorgvuldig?
5. Eiseres betoogt dat bestreden besluit 1 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is. De omgevingsvergunning voor de tent is enkel geweigerd op basis van een negatief welstandadvies en niet wegens strijd met de planregels. Met betrekking tot dat advies is door eiseres ook gevraagd om een gesprek, maar dat is er nooit gekomen. Door vervolgens een last onder dwangsom op te leggen, wordt volgens eiseres onzorgvuldig gehandeld.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van de tent weliswaar binnen de planregels past, maar dat een omgevingsvergunning pas kan worden verleend als de plaatsing van de tent voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het kader van het legalisatieonderzoek is de plaatsing van de tent voorgelegd aan de welstandscommissie. Die heeft negatief geadviseerd vanwege de omvang en vormgeving van de tent. Het college meent voorts dat er wel degelijk gesprekken tussen het college en eiseres hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het opleggen van de last.
5.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het plaatsen van de tent een omgevingsvergunning vereist is en dat eiseres hierover niet beschikt. Dat betekent dat het college in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden, omdat sprake is van een overtreding. De rechtbank acht het niet onzorgvuldig dat het college een last onder dwangsom oplegt zonder voorafgaand een gesprek tussen eiseres en de welstandscommissie af te wachten. Het college heeft dit advies gevraagd in het kader van een legalisatieonderzoek. Eiseres kan zich uitlaten over het voornemen om tot handhaven over te gaan en kan in dit verband ook reageren op de informatie die het college heeft ingewonnen. Bovendien staat het eiseres vrij om een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning. Als in dat kader een bouwplan wordt voorgelegd aan de welstandscommissie, kan eiseres ook reageren op het advies. De rechtbank merkt op dat eiseres ook gesproken heeft met de welstandscommissie en alternatieven heeft besproken. De last onder dwangsom heeft echter betrekking op de plaatsing van de tent, niet op het realiseren van eventuele alternatieven.
Het betoog slaagt niet.
Is bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd?
6. Eiseres betoogt daarnaast dat bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd is. In bestreden besluit 1 wordt namelijk ten onrechte overwogen dat het overnemen van een welstandsadvies geen nadere motivering behoeft. Dit klemt temeer, omdat eiseres in haar bezwaar expliciet heeft aangegeven het niet eens te zijn met de inhoud van het welstandsadvies. Ook heeft het college ten onrechte overwogen dat een gevraagde omgevingsvergunning bij een negatief welstandsadvies moet worden geweigerd. Dat is volgens eiseres niet waar en in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.
Daar komt bij dat in bestreden besluit 1 wordt verwezen naar de “Welstandsnota Haaren”. Volgens eiseres is discutabel of de daarin opgenomen criteria met betrekking tot overkappingen op onderhavig geval van toepassing zijn. Het gaat in dit geval namelijk om een horecagelegenheid en niet om een burgerwoning.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat, op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), het advies van de welstandscommissie mag worden overgenomen zonder nadere toelichting. Dat is anders indien een tegenadvies wordt overgelegd dan wel wanneer wordt aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de criteria uit de welstandsnota. Dat heeft eiseres niet gedaan. Daarom heeft het college van het welstandsadvies uit mogen gaan.
Wat artikel 2.10 van de Wabo betreft, stelt het college zich op het standpunt dat dit een bevoegdheid van het college betreft, op grond waarvan in afwijking van het advies van de welstandscommissie alsnog een omgevingsvergunning moet worden verleend. Het college heeft geen redenen om gemotiveerd van het advies van de welstandscommissie af te wijken. Een aanvraag om een omgevingsvergunning zal daarom worden geweigerd.
Het college ziet niet in waarom de “Welstandsnota Haaren” niet van toepassing zou zijn. Nergens in de welstandsnota is vermeld dat de criteria uitsluitend bedoeld zijn voor burgerwoningen.
6.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust en niet bij een commissie, mag het college wel een advies van die commissie volgen, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dat niet gedaan. De rechtbank merkt daarbij bovendien op dat in dit geval sprake is van een welstandsadvies in het kader van een legalisatieonderzoek en niet van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd waarom het college niet is afgeweken van het advies. De rechtbank ziet verder niet in waarom de “Welstandsnota Haaren” niet van toepassing zou zijn op horecagelegenheden. Deze zijn niet in de welstandsnota uitgesloten. Dat heeft eiseres ook niet betwist heeft.
Het betoog slaagt niet.
Is bestreden besluit 1 onevenredig?
7. Eiseres betoogt voorts dat bestreden besluit 1 onevenredig is. Er is sprake van een lang bestaande situatie, eiseres was bereid tot overleg en zij had gevraagd om een gesprek met de welstandscommissie en er zijn legalisatiemogelijkheden. Eiseres geeft daarbij aan dat op dit moment nog een procedure loopt om tot een omgevingsvergunning te komen.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat handhaving niet onevenredig is. In het geval van een overtreding zal het college in beginsel handhavend op moeten treden. Dit is slechts anders als sprake is van concreet zicht op legalisatie of wanneer handhaving onevenredig zou zijn en daarvan is volgens het college geen sprake. Dat eiseres een belang heeft bij het behoud van de tent weegt minder zwaar dan het algemeen belang van handhaving en de belangen van omwonenden. Daarbij acht het college van belang dat het een illegaal bouwwerk betreft van maar liefst 215 vierkante meter, welke zichtbaar is vanaf de openbare weg, en er klachten van omwonenden zijn ontvangen. Ook acht het college relevant dat het gaat om het verwijderen van een tent, wat minder verstrekkend is dan het afbreken van bijvoorbeeld een gemetseld bouwwerk.
7.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 20222 volgt dat bij beantwoording van de vraag of een besluit evenredig is, moet worden beoordeeld of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken, en of de maatregel evenwichtig en niet onredelijk bezwarend is voor de belanghebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van een last onder dwangsom voor het zonder vereiste omgevingsvergunning aanwezig hebben van een bouwwerk (tent) een geschikt en noodzakelijk middel om te komen tot beëindiging van de overtreding. Ook is geen sprake van onredelijk bezwarende gevolgen voor eiseres. De rechtbank betrekt daarbij dat het verwijderen van een tent relatief eenvoudig en niet verstrekkend is. Verder mag het college de diverse overlastmeldingen met betrekking tot de tent bij de afweging betrekken. Dat de tent reeds geruime tijd aanwezig was, acht de rechtbank evenmin een reden om aan te nemen dat handhaving onevenredig is. Dat betekent immers ook dat eiseres juist langere tijd gebruik heeft kunnen maken van een illegaal aanwezig bouwwerk. De rechtbank gaat ook niet mee in het betoog van eiseres dat handhaving onevenredig is. Er bestaat geen concreet zicht op legalisering, enkel omdat eiseres bereid was tot overleg. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen.
Is bestreden besluit 1 in strijd met het handhavingsbeleid en/of het gelijkheidsbeginsel?
8. Eiseres betoogt dat de last onder dwangsom voor zover deze ziet op het overschrijden van de geluidniveaus evident in strijd is met het gelijkheids-, zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Er is op ongemotiveerde, onredelijke en onevenredige wijze afgeweken van het handhavingsbeleid. Het college heeft zich volgens eiseres ten onrechte blind gestaard op enkele klachten van omwonenden.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en op het ongemotiveerd afwijken van het handhavingsbeleid onvoldoende onderbouwd is. Zij heeft geen gelijke gevallen aangewezen noch heeft zij uiteengezet op welke punten sprake is van afwijking van het handhavingsbeleid.
Het betoog slaagt niet.
Beroepsgronden tegen bestreden besluit 2
Zijn de geluidmetingen deugdelijk verricht?
9. Eiseres betwist dat sprake is van overschrijding van de geluidnormen, omdat de geluidmeetrapporten tekortkomingen bevatten. Eiseres noemt de volgende gebreken:
- -
Er is sprake van onbemande geluidmetingen, waardoor deze makkelijk door derden kunnen zijn beïnvloed;
- -
De geluidmeters plaatsen op het perceel van bezwaarmakers is niet objectief;
- -
Er is ten onrechte geen rekening gehouden met verkeerslawaai;
- -
Er hoort niet van een algemene normering uit te worden gegaan, maar er moet middels een maatwerkvoorschrift voor maatwerk worden gegaan;
- -
Onduidelijk is of de geluidspecialist een beëdigd/erkend geluidspecialist is;
- -
Eiseres betwist de toeslag voor muziekgeluid, omdat onduidelijk is welk specifiek muziekgeluid van haar afkomstig is en er moet rekening worden gehouden met het feit dat niet al het geluid afkomstig is van de locatie;
- -
Het stemgeluid van bezoekers is niet op de juiste wijze in het meetrapport meegenomen;
- -
Het geluid van aankomend en vertrekkend publiek wordt ten onrechte meegenomen;
- -
In het rapport ontbreken gevelcorrectiefactoren.
Eiseres voert aan dat zij dit ook al in de bezwaarfase heeft ingebracht, maar dat hier ten onrechte niet op is ingegaan. Daarom is volgens eiseres ook sprake van een motiveringsgebrek in bestreden besluit 2.
9.1.
Het college bestrijdt dat de geluidmetingen en -rapporten gebreken bevatten en bestrijdt dat sprake is van een motiveringsgebrek.
9.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Anders dan eiseres betoogt, is het op grond van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 (de Handleiding) toegestaan om onbemande geluidmetingen te verrichten. De geluidmeters moeten daarbij juist op de gevel van het geluidgevoelig object worden geplaatst om inzicht te krijgen in het geluidniveau op die gevel. Het verkeerslawaai is, anders dan eiseres betoogt, ook in de geluidmeting meegenomen. Dhr. Brouwer heeft ter zitting nader uitgelegd dat de pieken in de metingen de voorbijrijdende auto’s zijn en dat deze pieken worden weggefilterd. Het piekgeluid in verband met aankomende en vertrekkende bezoekers moet ingevolge artikel 2.18, derde lid, onder a, van het Abm buiten beschouwing worden gelaten. In dit geval is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gemeten en is geconstateerd dat de hiervoor geldende grenswaarden werden overschreden. Bovendien blijkt uit de rapporten duidelijk dat de muziek hoorbaar was. Daarmee resteert het muziekgeluid afkomstig van de inrichting van eiseres. Dit betoog van eiseres is dan ook feitelijk onjuist evenals haar stelling dat gevelcorrectiefactoren ontbreken. Uit de tabellen 1 tot en met 4, vierde kolom, uit het geluidrapport van 27 juni 2022 blijkt dat een gevelcorrectiefactor van -3 dB (en een meteocorrectie) is toegepast. Daargelaten of de geluidspecialist beëdigd is of niet, verplicht de Handleiding niet dat een geluidspecialist beëdigd moet zijn. Ook dat betoog gaat daarom niet op. Anders dan eiseres betoogt, heeft het college ook terecht aan de algemene normering uit het Abm getoetst. Eiseres beschikt immers niet over een vergunning met maatwerkvoorschriften. Bij de metingen is het stemgeluid van bezoekers terecht meegenomen. Het was een verwarmd en overdekt terras en het geluid van bezoekers van dit terras hoeft niet buiten beschouwing te worden gelaten op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Abm.
De rechtbank hecht er voorts waarde aan te benoemen dat het forse overschrijdingen betreft van 19 en 27 dB(A).
Op hetgeen eiseres hierover naar voren heeft gebracht, is het college in de beslissing op bezwaar ingegaan met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.
Het betoog slaagt niet.
Is invordering onevenredig of onzorgvuldig zonder tussentijdse waarschuwing?
10. Eiseres betoogt dat zij is benadeeld doordat, in strijd met het gelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, de resultaten van de geluidmetingen niet gelijk na de meting aan eiseres zijn medegedeeld, zodat zij daarvan gelijk op de hoogte was en een eventuele tweede en volgende overtreding kon worden voorkomen. De overtreder dient in de gelegenheid te worden gesteld een herhaling van een overtreding te voorkomen. Dat is hierdoor niet gebeurd. Ter zitting heeft eiseres ook aangegeven dat direct op de dag van de oplegging van de last onder dwangsom een geluidmeting heeft plaatsgevonden. Ook dat is onevenredig.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de wet niet verplicht om per geconstateerde overtreding een mededeling aan betrokkenen te doen. Het college meent daarnaast dat eiseres gaandeweg al vaker is gewezen op het feit dat zij de geluidnormen (vrij fors) overschrijdt en dat hierover meerdere klachten zijn ontvangen. De gemeten overschrijdingen en de zeer ernstige geluidoverlast waren eiseres bekend. Het college acht invordering daarom niet onevenredig. Door na de last onder dwangsom door te gaan met het overschrijden van de geluidnormen heeft zij volgens het college het risico genomen dat dwangsommen zullen worden verbeurd. Dat zij hiervan niet tussentijds op de hoogte is gebracht, maakt dat voor het college niet anders.
10.2.
De rechtbank heeft partijen na de zitting in de gelegenheid gesteld bewijsstukken te overleggen over de datum van verzending van de last onder dwangsom. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het college meent dat op 10 juni 2022, om 16:12, persoonlijke uitreiking aan [naam] , in aanwezigheid van [naam] , heeft plaatsgevonden en dat de last diezelfde dag per e-mail aan eiseres en diens toenmalige gemachtigde is verzonden. Het college heeft een kopie van die e-mail aan de rechtbank overgelegd. Eiseres heeft in reactie de gestelde gang van zaken betwist en betoogd dat het aan de rechtbank ingezonden stuk in strijd met een goede procesorde is.
10.3.
De rechtbank acht het overleggen van het stuk niet in strijd met een goede procesorde. De rechtbank betrekt hierbij dat het stuk is ingediend naar aanleiding van een argument dat eiseres zelf pas ter zitting voor het eerst naar voren heeft gebracht.
Uit het door het college overgelegde stuk constateert de rechtbank dat de last onder dwangsom op 10 juni 2022 aan eiseres is opgelegd. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo treedt het de last onder dwangsom de dag na bekendmaking daarvan in werking.
Dat betekent dat de geluidmeting van 10 juni 2022 niet tot verbeuring van dwangsommen heeft kunnen leiden omdat het besluit op dat moment nog niet in werking was getreden. Dit heeft het college ter zitting ook erkend. Bestreden besluit 2 is op dit punt onjuist. De geconstateerde overtredingen bij de geluidmetingen van 11, 12 en 17 juni 2022 heeft het college wel terecht aan het invorderingsbesluit ten grondslag gelegd. Het was daartoe niet verplicht eiseres tussentijds te waarschuwen dat dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat het besluit aan eiseres persoonlijk is uitgereikt zodat eiseres had kunnen weten dat het college zou kunnen gaan controleren.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit 1 en het daaraan voorafgegane dwangsombesluit in stand blijven. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit 2 daarom vernietigen.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en zal bepalen dat het bezwaar van eiseres tegen bestreden besluit 2 gegrond is en zal het invorderingsbesluit van 6 september 2022 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats van het herroepen besluit zal treden.
11.2.
De rechtbank constateert dat de controles van 11, 12 en 17 juni 2022 wel tot verbeuring van dwangsommen hebben geleid, omdat daaraan geen gebreken kleven. Eiseres heeft daarom drie dwangsommen verbeurd ter hoogte van € 4.000,00 per geconstateerde overtreding. Daarmee komt het totaal aan verbeurde dwangsommen op € 12.000,00. Deze dwangsommen moet eiseres op de door het college in het invorderingsbesluit van
6 september 2022 omschreven wijze binnen vier weken na verzending van deze uitspraak betalen.
11.3.
De rechtbank zal verder bepalen dat eiseres een vergoeding krijgt voor de in bezwaar gemaakte proceskosten tegen het invorderingsbesluit van 6 september 2022. Deze vergoeding moet het college betalen en bedraagt € 1.248,00 omdat de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting heeft deelgenomen.
11.4.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond is, moet het college het griffierecht van € 184,00 aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 2.995,00. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 februari 2023 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 februari 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 februari 2023;
- herroept het besluit van 6 september 2022 en bepaalt dat het college over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 12.000,00;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.995,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Oosterveer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.