Procesverloop
De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven heeft met dagtekening 23 juni 2020 uitspraak gedaan op een bezwaar dat namens opposant is ingediend tegen de door de heffingsambtenaar in het kader van de Wet waardering onroerende zaken voor het kalenderjaar 2020 afgegeven waardebeschikkingen betreffende de onroerende zaken, gelegen aan de [adressen] .
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 4 augustus 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het gerechtshof heeft het hoger beroep op 30 augustus 2023 (kenmerk 21/01191) niet-ontvankelijk verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een behandeling van het hogerberoepschrift als verzetschrift.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant het griffierecht niet op tijd heeft betaald en hier geen verontschuldigbare redenen voor heeft aangevoerd.
2. In deze verzetszaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Het hogerberoepschrift van opposant moet als verzetschrift worden aangemerkt. In het hogerberoepschrift heeft opposant echter geen verzetsgronden vermeld. De rechtbank heeft bij aangetekende brief van 13 oktober 2023 opposant daarom in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen en de gronden van verzet in te dienen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Daarbij is opposant gewezen op het risico van niet-ontvankelijk verklaring.
4. Uit de track en trace gegevens van PostNL is gebleken dat de brief op 14 oktober 2023 is afgehaald bij een PostNL-locatie, waarbij is getekend voor ontvangst. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de brief op die datum door opposant is ontvangen.
5. Opposant heeft bij brief van 3 november 2023 (door de rechtbank op 8 november 2023 ontvangen) gereageerd. Allereerst is dat te laat. Bovendien leest de rechtbank in de brief niet waarom opposant het niet eens is met de aangevochten uitspraak. Opposant stelt weliswaar dat de gronden van verzet al zijn genoemd, maar dat is niet het geval. Verder bevat de brief vooral verzoeken van de gemachtigde voor het plannen van toekomstige zittingen. Tenslotte is de brief nagenoeg identiek aan de brief die de gemachtigde op dezelfde datum in een andere verzetszaak aan de rechtbank heeft toegezonden en bevat die brief (kennelijk) standaardalinea’s zonder een op deze zaak toegespitste verzetsgrond. Dat maakt dat opposant heeft verzuimd om verzetsgronden in te dienen.
6. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is. Omdat hierover geen redelijke twijfel mogelijk is, zal de rechtbank deze zaak niet op een zitting met opposant bespreken.
7. Opposant heeft verzocht om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8. De rechtbank overweegt dat in een geval als dit, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking kan hebben op de procedure bij de rechtbank.1 De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep brengt mee dat het optreden van de heffingsambtenaar in zoverre niet meer aan het oordeel van de belastingrechter is onderworpen.
9. Het uitgangspunt is dat de rechtbank in deze zaak binnen achttien maanden na het instellen van het beroep op 4 augustus 2020 een beslissing neemt op het beroep. De uitspraak op het verzet wordt vandaag gedaan en dat betekent dat de termijn van achttien maanden met bijna een jaar en tien maanden is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor een aanzienlijke verlenging van de redelijke termijn. Die bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de invloed die de gemachtigde van opposant heeft gehad op de duur van de procedure. De procedure is namelijk aanzienlijk vertraagd doordat de gemachtigde in plaats van het aanwenden van het rechtsmiddel verzet een hogerberoepschrift bij het gerechtshof heeft ingediend. De gemachtigde is in de uitspraak van de rechtbank duidelijk gewezen op de mogelijkheid van verzet en zou daar als professioneel gemachtigde ook van op de hoogte moeten zijn. Net als bij het gerechtshof is bij de rechtbank de indruk ontstaan dat de gemachtigde hierin bewust bepaalde keuzes heeft gemaakt. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 4.4. van de uitspraak van het gerechtshof van 30 augustus 2023.2 Bij de rechtbank is ook de indruk ontstaan dat de gemachtigde met deze wijze van procederen probeert tijd te rekken met het oog op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank rekent de vertraging in de procedure echter volledig toe aan de gemachtigde. De rechtbank ziet daarom aanleiding de redelijke termijn te verlengen met de duur van de overschrijding van een jaar en tien maanden.
10. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijst.
11. Het verzet is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de uitspraak van 13 augustus 2021 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.