RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zaaknummer: C/18/220681 / JE RK 23-86
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
beschikking verlenging ondertoezichtstelling
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Groningen,
[naam kind] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een geheim, bij de kinderrechter bekend, adres,
advocaat mr. M.A. Ossentjuk, kantoorhoudende te Groningen,
[naam stiefvader]
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende op een geheim, bij de kinderechter bekend, adres,
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende op een geheim, bij de kinderrechter bekend, adres,
advocaat mr. K.J. Bazuin, kantoorhoudende te Groningen.
Het (verdere) procesverloop
Bij beschikking van 29 maart 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot 2 augustus 2023 en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een onderzoeksopdracht gegeven. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Op 27 juni 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 september 2023 of zoveel eerder of later zij nader bepaalt, omdat de Raad om uitstel voor indiening van de rapportage had verzocht.
Op 7 augustus 2023 heeft de kinderrechter het raadsrapport ontvangen.
Op 23 augustus 2023 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling en met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met S.J. van der Meer en M. Heerema, namens de GI, de advocaat van moeder, de vader, bijgestaan door mr. Y. Schippers, die waarneemt voor mr. K.J. Bazuin, en W. Dijk en C.E.M. Scholte op Reimer, die de Raad vertegenwoordigden.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.
De (verdere) beoordeling
De kinderrechter moet een beslissing nemen op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de resterende termijn te verlengen. Het betreft de termijn tot 2 oktober 2023. In de beschikking van 29 maart 2023 heeft de kinderrechter de Raad verzocht om te adviseren over de vraag of de ondertoezichtstelling in dit geval nog een geëigende maatregel is. Het verzoek is gedaan omdat er bij de kinderrechter twijfel over bestond of nog werd voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 1:255 BW, te weten of de redelijke verwachting bestaat dat de moeder in de toekomst zelf de opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen zoals dat wordt bedoeld in artikel 1:247 BW.
Onderdeel van de aan de Raad gestelde vraag is of het aan [naam kind] opleggen van contact met de vader meer schade dan nut oplevert, of een verderstrekkende maatregel dan een ondertoezichtstelling nodig is en, zo nee, of een overdracht aan het vrijwillig kader kan plaatsvinden. De Raad heeft in het rapport, samengevat weergegeven, geadviseerd om de ondertoezichtstelling te verlengen. Over de mogelijkheid van een verderstrekkende maatregel en overdracht aan het vrijwillig kader wordt op dit moment negatief geadviseerd.
De Raad legt aan haar conclusies, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. [naam kind] ervaart nog steeds veel spanningen, die mede voortkomen uit de verstoorde verhoudingen tussen de ouders, maar ook uit de spanningen tussen de moeder en de stiefvader. De ouders bieden [naam kind] onvoldoende structuur en duidelijkheid en betrekken [naam kind] bij hun strijd. De vader is in het verleden veroordeeld voor een zedenmisdrijf waar minderjarigen bij waren betrokken en de stiefvader wegens een geweldsdelict. Hoewel dat op zichzelf genomen in het verleden speelt, voedt het wel het wantrouwen tussen de ouders. Veel van de zorgen betreffen de problematische omgang van [naam kind] en de vader. Dit alleen al vormt een ernstige bedreiging voor [naam kind] . De zorgen betreffen ook de opvoedsituatie van de ouders. De moeder heeft een beperkte draagkracht en draaglast: ze staat onder behandeling van een psychiater, gebruikt antipsychotica en krijgt hulp van het Fact-team van Lentis. Of en hoe [naam kind] hier last van ondervindt, is onduidelijk. De ruzies tussen de moeder en de stiefvader zijn ook zorgwekkend. Op 18 juli 2023 heeft de politie een melding gedaan bij Veilig Thuis naar aanleiding van een ruzie tussen de moeder en de stiefvader. Er zijn ook zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. De vader kan erg emotioneel zijn en als dreigend worden ervaren door de omgeving. Er is met hulpverlening geprobeerd om hem beter te laten aansluiten bij wat [naam kind] nodig heeft, maar dat is niet van de grond gekomen. Vader is waarschijnlijk onvoldoende onderlegd, ook wat betreft vrouweigen zaken, en heeft weinig energie gestoken in het verzorgen van een eigen slaapkamer voor [naam kind] voor de overnachtingen bij hem. [naam kind] groeit al met al verre van veilig op. Ze heeft loyaliteitsproblemen, gaat tegen haar zin naar de vader om de moeder te ontlasten en de situatie belemmert haar functioneren op school. Er moet meer zicht komen op de opvoedsituatie. De GI zou zich binnen een verdere ondertoezichtstelling moeten richten op hulp en steun aan beide ouders, de inzet daarvan te bevorderen en te continueren om de veiligheid van [naam kind] te garanderen en om de geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen of te verminderen. Veel van de oorsprong van de ontwikkelingsbedreigingen zijn terug te vinden in en voortkomend uit de strijd die er tussen de ouders is. De ingezette hulpverlening heeft niet gewerkt. Alleen nog door de inzet van een intensievere vorm van hulpverlening, bijvoorbeeld, het traject Sterk na Scheiding van Protalent in combinatie met gezinsbegeleiding, zijn nog resultaten te bereiken. De Raad ziet nog openingen die er eerder niet waren bij de trajecten ONS en Interpsy omdat de vader heeft aangegeven zich minder strak aan de omgangsregeling te willen houden. Zeker is dit het geval als wordt voldaan aan voorwaarden zoals het borgen van de veiligheid van [naam kind] bijvoorbeeld met begeleide omgang met opbouw. Herstel van de omgang is van groot belang, dat maakt dat de inzet van passende hulpverlening des te noodzakelijker is. Belangrijk is ook dat de wensen van [naam kind] , te weten andere gedragingen van de vader, minder boos, meer luisteren, een eigen kamer, de eerste keren begeleide omgang, worden nagekomen en dat de ingezette hulpverlening hiermee rekening houdt. Mocht dit traject onvoldoende resultaat hebben, dan lijken de mogelijkheden redelijk uitgeput, waardoor een eventuele omgangsregeling losgelaten moet worden. De ondertoezichtstelling kan zich dan volledig richten op de vermindering van de bedreigingen die zijn gelegen in de opvoedsituatie en het garanderen van [naam kind] veiligheid en verdere ontwikkeling. Er wordt negatief geadviseerd ten aanzien van een maatregel die verder strekt dan een ondertoezichtstelling: die zou alleen maar ontwrichtend zijn. Een overdracht naar het vrijwillig kader is, nog steeds aldus de Raad, geen reële optie omdat de problematiek daarvoor te complex is en te onveilig.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat [naam kind] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat het niet gemakkelijk is voor de moeder om de noodzakelijke hulpverlening te benutten voor zover die ziet op de verbetering van de verstandhouding met de vader. Het beeld van de situatie is wel verschoven in die zin dat uit het rapport van de Raad naar voren komt dat de weigerachtige houding van de moeder ten aanzien van de nakoming van de omgangsregeling moet worden genuanceerd. De Raad schrijft hierover:
Moeder heeft de omgang tussen [naam kind] en vader op zijn minst gezegd niet bevorderd en er is bij de RvdK zorg dat moeder [naam kind] hiervoor mogelijk onvoldoende emotionele toestemming heeft gegeven. Naar wat gesteld wordt in de beschikking van 29 maart 2023, dat moeder zich actief had moeten richten op de mogelijkheden voor contact en zij haar eigen opvattingen boven de deskundige adviezen van de hulpverlening, de RvdK en uitspraken van de rechters stelt, wordt dit beeld in het onderzoek niet nadrukkelijk bevestigd. Moeder heeft aangegeven dat zij handelde naar het advies van de toenmalige jeugdbeschermer van JB Noord, om de omgang tijdelijke te stoppen, zoals ook het LJ &R later begin 2023, heeft gedaan. Tevens is door het LJ&R een verzoek tot wijziging van de omgang ingediend, wat overigens niet gehonoreerd is. Moeder blijft bij haar eerdere bewering dat zij de omgang tussen [naam kind] en vader niet tegenwerkt, maar dat het voor [naam kind] wel veilig moet zijn bij vader en dat er meer aandacht moet zijn voor haar wensen en behoeften. Het is echter voorstelbaar dat moeder vanwege haar onvermogen en stressgevoeligheid door dit alles niet altijd het juiste overzicht en belang voor ogen had.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat er geen sprake is van een weigerachtige opstelling van de moeder die zodanig het belang van [naam kind] miskent dat de moeder in de toekomst geen opvoedingsverantwoordelijkheid zou kunnen dragen zoals dat wordt bedoeld in artikel 1:247 BW. Die conclusie zou ook niet aansluiten bij de rest van het rapport, onder meer daar waar het gezin van moeder en stiefvader wordt beschreven als belast met problematiek, maar ook als een plek waar [naam kind] het naar haar zin heeft.
De kinderrechter sluit zich in zoverre aan bij het rapport van de Raad. Echter, de kinderrechter deelt niet de conclusie van de Raad dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Daarover wordt als volgt overwogen.
Een beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zo vloeit onder meer voort uit het noodzaaksvereiste van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Een ondertoezichtstelling betreft een beperking van in dit geval het gezag van de moeder en daarmee een inbreuk op het privé-, familie- en gezinsleven, die voldoende rechtvaardiging moet vinden in de omstandigheden. Dit is niet het geval als een ondertoezichtstelling onvoldoende effectief is en/of er minder ingrijpende alternatieven bestaan voor een ondertoezichtstelling.1
De ondertoezichtstelling is uitgesproken op 2 april 2022 vanwege de voortdurende en heftige strijd tussen de ouders en vanwege zorgen over de opvoedsituaties bij beide ouders. De ondertoezichtstelling heeft echter niet kunnen voorkomen dat de verhouding tussen de ouders verder op scherp is komen te staan, hetgeen zich met name heeft geuit in een verdere verharding van de strijd over de omgang tussen de vader en [naam kind] . Het afgelopen jaar zijn er meerdere procedures gevoerd die hebben geleid tot rechterlijke uitspraken waarin is bepaald dat de moeder op straffe van een dwangsom en, later, op straffe van lijfsdwang de bestaande omgangsregeling moet nakomen. Tot omgang heeft dat niet geleid. In haar uitspraak van 15 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter in het eindvonnis in die procedure het verzoek van de vader om nakoming van de omgangsregeling uiteindelijk ook afgewezen omdat het verder forceren van contact weerstand bij [naam kind] tegen omgang kan versterken. De situatie is wat betreft de procedures over de omgang dan ook rustiger geworden, in die zin is er enige kentering in de situatie waarneembaar, maar dat staat los van de ondertoezichtstelling. De vader ervaart het als zinloos om op deze (juridische) weg door te gaan, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling. Van een verbeterde verstandhouding met de moeder gaven de uitspraken van de vader daar echter geen blijk. In het rapport van de Raad is ook te lezen dat:
Bij het afronden van onderhavig onderzoek is de stand van zaken dusdanig dat vader mogelijk een straatverbod wordt opgelegd, moeder nog meer stress ervaart, [naam kind] daardoor begeleid naar school gaat en bang voor vader is.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling uiteengezet welke problemen hulpverleners in het verleden zijn tegengekomen in hun pogingen om grip te krijgen op de omgang. Gezegd is dat het de hulpverleners maar niet lukt om er bij de vader “doorheen te komen”. Ook zelf heeft de GI dit zo ervaren. Daarbij zijn situaties beschreven die door de jeugdwerkers als dreigend zijn ervaren. Het een en ander sluit aan bij de observaties van de Raad in het rapport.
In het rapport van de Raad worden de zorgen over de omgang uitvoerig besproken en wordt beschreven hoe deze zouden moeten worden geadresseerd. Tijdens de zitting is dit toegelicht. Zo is gezegd dat de GI regie moet voeren bij de opbouw van het contact van [naam kind] met de man, omdat [naam kind] dat niet zelf kan regelen, en de ouders te veel strijd hebben om het te doen. Ook is gewezen op de mogelijkheid van deelname van de ouders aan het traject Sterk na Scheiding van Protalent. De Raad is echter grotendeels voorbij gegaan aan de vraag of dat wat er moet gebeuren, gelet op de verhoudingen en personen, eigenlijk wel haalbaar is.
Uit het bovenstaande blijkt dat de ondertoezichtstelling niet effectief is geweest wat betreft het in goede banen leiden van de omgang. Het traject bij Protalent kan daarnaast ook los van een ondertoezichtstelling worden gevolgd, onder meer in het kader van de procedure die door de moeder aanhangig wordt gemaakt over een nieuwe omgangsregeling. Het is niet concreet gemaakt door de Raad wat maakt dat dit traject meer kans van slagen heeft in een gedwongen kader dan daarbuiten. Dit klemt te meer gelet op de tijdens de ondertoezichtstelling gebleken onmogelijkheid om de ouders te bewegen tot iets waar zij niet toe zijn gemotiveerd of niet toe in staat zijn. De moeder is ondanks de dwangmiddelen niet in staat of bereid geweest om de omgangsregeling na te komen. De vader heeft geen ouderlijk gezag, zodat er maar beperkte mogelijkheden zijn om zijn gedrag te beïnvloeden; de mogelijkheid van de GI om hem een schriftelijke aanwijzing te geven, ontbreekt bijvoorbeeld. Deelname aan een dergelijk traject vereist daarnaast op zijn minst het vermogen en enige intrinsieke motivatie om oog te hebben voor de belangen van de ander en kritisch naar zichzelf te kijken. Die motivatie laat zich moeilijk afdwingen. Dit alles staat nog los van de vraag, die door de GI wordt opgeworpen, of een nieuw traject niet veel te belastend is voor alle betrokkenen. Het enkele feit dat dit ene traject niet is gevolgd, wil niet zeggen dat het in het belang van [naam kind] is dat dit alsnog gebeurt.
De zorgen over de omgang kunnen daarmee naar het oordeel van de kinderrechter niet een verlenging rechtvaardigen: het is onvoldoende is gebleken dat een ondertoezichtstelling op dit punt effectief is geweest en er zijn geen aanwijzingen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Deze conclusie is overigens in lijn met het standpunt van de GI, die heeft verklaard in het geheel geen meerwaarde te zien in een verlenging van de ondertoezichtstelling en die enkel een verlenging heeft gevraagd omdat zij vond dat zij onvoldoende invulling zou geven aan haar verantwoordelijkheid als de ondertoezichtstelling zou aflopen in het heetst van de strijd tussen de ouders - tijdens de gerechtelijke procedures over de omgang -. De advocaat van de moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling achter dit standpunt geschaard.
De zorgen over de opvoedsituaties bij de ouders rechtvaardigen op zichzelf genomen geen verlenging van de ondertoezichtstelling, ook niet in samenhang met alle de andere omstandigheden beschouwd. De opvoedsituatie bij de moeder wordt door de Raad in het rapport beschreven als zorglijk, getekend door ruzies tussen de moeder en de stiefvader en door een beperkte draagkracht en draaglast van de moeder. De Raad schrijft echter ook dat het onduidelijk is of [naam kind] daar last van heeft en dat [naam kind] laat weten dat zij het naar haar zin heeft bij de moeder en prima overweg kan met de stiefvader. De Raad heeft in dit verband verwezen naar een recente melding bij Veilig Thuis, maar heeft desgevraagd niet kunnen aangeven waar die precies betrekking op had. De GI heeft daarnaast toegelicht dat de moeder al jaren hulpverlening heeft voor de geschetste problematiek en dat zij die aanvaardt en wil. Dit is niet weersproken door de Raad en ook verder kan niet blijken dat dit anders ligt. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat ten aanzien van de zorgen in de opvoedsituatie bij de moeder is voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 1:255 BW. Gezagsuitoefening door de vader kan geen ondertoezichtstelling dragen, omdat hij geen ouderlijk gezag heeft. Daarnaast is het zo dat voor zover er nog steeds geen zicht is op de opvoedsituaties van de ouders, iets wat de Raad impliceert met de stelling dat dit zicht er moet komen, moet worden geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling ook op dit punt weinig effectief is geweest nu deze al ruim drie jaar duurt, hetgeen er eveneens voor pleit om deze niet te verlengen.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek voor de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende duur af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
|
|
|
|
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.