Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2017:4461

Rechtbank Noord-Nederland
23-11-2017
23-11-2017
18/830133-17
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig,Op tegenspraak

Zware mishandeling tijdens ontgroeningsperiode van Groningse studentenvereniging.

Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2017-0918

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18/830133-17

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,

wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2017.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.

Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 25 augustus 2016, in de gemeente Groningen, aan een

persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft

toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk, terwijl die [slachtoffer] op de

grond (betonnen vloer) lag, (met kracht) zijn geschoeide voet op/tegen het

hoofd van die [slachtoffer] gezet/geplaatst en/of (vervolgens) (daarbij) druk op

het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 25 augustus 2016, in de gemeente Groningen, ter uitvoering

van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]

, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,

terwijl die [slachtoffer] op de grond (betonnen vloer) lag, (met kracht) zijn

geschoeide voet op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet/geplaatst

en/of (vervolgens) (daarbij) druk op het hoofd van die [slachtoffer] heeft

uitgeoefend,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 25 augustus 2016, in de gemeente Groningen, opzettelijk

een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft verdachte

opzettelijk, terwijl die [slachtoffer] op de grond (betonnen vloer) lag, (met

kracht) zijn geschoeide voet op/tegen het hoofd van die [slachtoffer]

gezet/geplaatst en/of (vervolgens) (daarbij) druk op het hoofd van die

[slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel

heeft bekomen.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het primair en het meer subsidiair ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard, aangezien het zwaar lichamelijk letsel dat in deze ten laste gelegde feiten genoemd wordt niet nader is geconcretiseerd. Alhoewel er geen onduidelijkheid bestaat over het incident dat verdachte wordt verweten, is er wel onduidelijkheid over de vraag van welk letsel - een schedelbasisfractuur of licht traumatisch hersenletsel - de steller van de tenlastelegging uitgaat, aldus de raadsman.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad1 volgt dat het bestanddeel zwaar lichamelijk letsel zowel kwalificatief als feitelijk van aard is. Dit maakt dat een nadere concretisering van het bestanddeel zwaar lichamelijk letsel niet vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in de onderhavige zaak niet anders, nu voor de verdediging voldoende duidelijk is geweest wat verdachte in het hem ten laste gelegde wordt verweten. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat op grond van de medische verklaringen, waaronder de verklaring van de deskundige ter terechtzitting, en de verklaring van aangever kan worden aangenomen dat aangever door de handeling van verdachte een schedelbasisfractuur heeft opgelopen. Dit letsel dient als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. Ook indien niet wordt aangenomen dat sprake is van een schedelbasisfractuur, maar enkel van licht traumatisch hersenletsel, is sprake van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat dergelijk letsel volgens de neuroloog niet moet worden onderschat en daarnaast dat aangever tot op de dag van vandaag last heeft van terugkerende hoofdpijn waardoor hij wordt beperkt in zijn dagelijkse bezigheden.

Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uitgaande van de verklaring van aangever en het feit dat zwaar lichamelijk letsel is opgetreden, kan worden aangenomen dat verdachte met zijn voet forse druk heeft uitgeoefend op het hoofd van aangever, terwijl laatstgenoemde met zijn hoofd op een betonnen vloer lag. Dit handelen heeft het risico in zich dat zwaar lichamelijk letsel ontstaat, nu het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat geweld gericht op dat lichaamsdeel een groot risico op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Verdachte was zich er blijkens zijn eigen verklaring ook van bewust dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en heeft door zijn handelwijze dat risico op de koop toegenomen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman diverse verweren gevoerd.

Allereerst heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de conclusies over het letsel niet eenduidig zijn en dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een schedelbasisfractuur. Aangezien het wel vastgestelde licht traumatisch hersenletsel niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken, kan het primair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen worden.

Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat niet te bewijzen is dat sprake is van causaal verband tussen het letsel en het handelen van verdachte. De raadsman heeft hierbij naar voren gebracht dat verdachte consistent is in zijn verklaring dat hij slechts op het hoofd van het slachtoffer heeft geleund zonder door te drukken. De verschillende belastende elementen in de verklaring van aangever, waaronder het doordrukken met de voet, worden niet ondersteund door andere verklaringen noch door enig objectief bewijsmateriaal. Het ontbreken van zichtbaar uitwendig letsel voedt de twijfel over de toedracht van het letsel, terwijl ook niet bekend is wat aangever heeft gedaan na het incident bij de Commissie tot Overdracht van Corpskennis (de COCK) en voordat hij naar het ziekenhuis ging.

Ook kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bekend is over de mate van druk waarmee verdachte zijn voet op of tegen het hoofd van aangever zou hebben geplaatst en er geen wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de druk die moet worden uitgeoefend om tot zwaar lichamelijk letsel te komen in geval van een min of meer statische gedraging. Dat maakt dat niet op grond van algemene ervaringsregels of op basis van wetenschappelijke onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er in het algemeen een aanmerkelijk risico op zwaar lichamelijk letsel is, noch dat verdachte van een dergelijke aanmerkelijke kans op de hoogte zou moeten zijn.

Ten aanzien van de meer subsidiair impliciet ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman betoogd dat in de context van de ontgroening past dat aspirant-leden situaties moeten ondergaan die een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam doen ontstaan en die ook wel tot pijn leiden. Doordat de deelnemers hiervoor impliciet toestemming hebben gegeven is geen sprake van wederrechtelijkheid en daarmee ook niet van mishandeling.

Oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 9 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik heb op 25 augustus 2016 te Groningen mijn geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] geplaatst. Hij lag op dat moment op zijn buik en met zijn hoofd op de betonnen vloer. Ik heb daarbij enige druk uitgeoefend. Ik hield mijn voet op die positie gedurende ongeveer 10 seconden.

2. De door de deskundige M. Vonk, forensisch geneeskundige, op de terechtzitting van

9 november 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Zonder vochtverlies uit het oor is er geen enkele aanwijzing voor een breuk in de schedelbasis, terwijl bij verlies van hersenvocht een dergelijke breuk vaststaat. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat de ziekteverschijnselen zijn ontstaan als gevolg van een scheur in het trommelvlies. De klinische verschijnselen passen daar niet bij. De ziekteverschijnselen passen wel goed bij een breuk in de schedelbasis. Als er van buiten druk op het hoofd wordt uitgeoefend dan werkt dat niet direct in op de hersenen, aangezien de schedel om de hersenen heen zit. Pas wanneer de schedel barst, wordt de druk doorgezet op de hersenen. Dit is anders bij dynamisch letsel, waarbij de hersenen heen en weer botsen en daardoor schade aan de hersendelen ontstaat. Bij a-dynamisch letsel zou je, bij de beschreven klachten, een breuk verwachten. Als er geen breuk is, is er geen bloeding. Een bloedspoortje kan de beschreven klachten verklaren. Bij een kleine fractuur met kleine bloeding is heel voorstelbaar dat de ziekteverschijnselen pas later, zoals in dit geval is gebeurd, optreden. Als sprake is van dynamisch letsel treden de ziekteverschijnselen na korte tijd al op. Hersenvocht is helder glinsterend vocht en is duidelijk te onderscheiden van pus uit het oor dat gelig is. Uit de medische stukken heb ik afgeleid dat migraine als verklaring voor de ziekteverschijnselen is uitgesloten.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 maart 2017, opgenomen op pagina 468 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer 2016251549, 2016292236 d.d. 27 maart 2017, inhoudende als verklaring van verdachte:

Tijdens de sessie van de COCK-bijeenkomst d.d. 25 augustus 2016 plaatste ik mijn voet op [slachtoffer] hoofd. Mijn voet heeft op zijn hoofd gestaan gedurende de periode dat [slachtoffer] praatte. Hij zei zo'n vier zinnen. Een hoofd is kwetsbaar. Het is een gouden regel dat je zoiets niet doet. [slachtoffer] gaf antwoord op de vraag die hem gesteld werd. Hij zei het jammerend. Verder heb ik hem horen zuchten en steunen.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

De mishandeling vond plaats in het gebouw van [naam studentenvereniging] te Groningen op donderdag 25 augustus 2016 omstreeks 18.00 uur. Ik moest van [verdachte] op de grond gaan liggen. Hij zei dat heel rustig. "Leg je rechterwang maar op de grond", zei [verdachte] . Dat deed ik. Op een gegeven moment stond [verdachte] op. Hij stond daarvoor namelijk over mij heen gebogen, enigszins gehurkt. Hij stond op dat moment voor mij. Vervolgens liep hij om mijn hoofd heen, zodat hij achter mijn hoofd stond en ik hem niet kon zien. Vervolgens zette hij een voet op mijn slaap en drukte door. Het was een bizarre ervaring en ik wist niet wat ik moest doen, totdat de pijn te hevig werd. Dat was al vrij snel, na ongeveer een seconde. De druk in mijn hoofd bouwde zich heel snel op. Voor mijn gevoel zette hij zijn hele gewicht op de voet die op mijn hoofd stond. Ik voelde op dat moment een hele hoge druk op mijn hoofd. Ik kreeg meteen hoofdpijn. Hij had leren schoenen aan en ik lag op een stenen ondergrond. Ik slaagde er niet in mij aan deze situatie te ontworstelen. Toen hield [verdachte] hiermee op. Ik werd omhoog gehesen. De pijn nam snel af. We moesten terug naar de grote zaal waar de andere aspirant-leden zaten. Ik heb daar misschien 5 minuten gezeten en toen kwam er vocht uit mijn oor lopen. Ik ben toen naar de Witte Raad gegaan. [getuige 4] zit in de Witte Raad. Ik heb verteld dat [verdachte] zijn voet op mijn hoofd had gezet en hard had doorgedrukt. De volgende dag ben ik teruggegaan naar [naam studentenvereniging] en ben ik verder gegaan met de ontgroening. Toen ik na die volgende dag terug kwam ik het logeerhuis, heb ik erge hoofdpijn gekregen. De volgende ochtend had ik verschrikkelijke hoofdpijn. Ik kon het licht niet verdragen aan mijn ogen. Ik voelde meteen dat het niet goed was. Ik heb gehuild van de pijn. De pijn was verschrikkelijk, ik kon niet naar de wc zonder hulp. Zo'n hoofdpijn had ik nog nooit gehad. Mijn moeder heeft mij opgehaald. In de auto was ik steeds minder aanspreekbaar. Verkeerslichten maakten mij al helemaal gek. Ik kon toen geen coherente antwoorden meer geven op haar vragen. Mijn moeder heeft toen wij thuiskwamen meteen de ambulance gebeld. Ze heeft een verpleegkundige achtergrond en heeft gewerkt op de afdeling neurologie. Ze kon dus een goede inschatting maken van de ernst van mijn toestand. Ik heb een keer of vier die nacht heftig gebraakt na het overeind komen. Ze hebben mij een nacht in het ziekenhuis gehouden ter observatie. Ik ben daarna naar huis gebracht. Ik had nog steeds hevige hoofdpijn en had morfinepillen meegekregen. Ik heb zo'n week in bed gelegen. De eerste dagen had ik daarbij heftige hoofdpijn, ondanks de pijnstillers. Eten lukte niet vanwege de misselijkheid. Gaandeweg, na zo'n twee dagen, kon ik weer wat eten. Het vocht bleef de hele week uit mijn rechteroor komen. Er zijn geen andere momenten geweest tijdens de introductie waarbij ik mijn hoofd heb gestoten en die de oorzaak kunnen zijn van mijn ziektebeeld.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 13 maart 2017, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

Ik heb nog steeds iedere dag last van hoofdpijn. Ik word soms wakker met hoofdpijn en verder komt het bij vlagen. Vooral als ik het druk heb, komt de hoofdpijn. Ook als ik

's nachts slecht geslapen heb, dan word ik wakker met hoofdpijn. Ik heb, nadat ik uit het ziekenhuis kwam, thuis met mijn oor op een tissue gelegen. Deze werd vervolgens vochtig.

6. Een geschrift, te weten een medische verklaring van neuroloog Van der Naalt aan de huisarts van [slachtoffer] d.d. 30 september 2016, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:

Betreft: [slachtoffer] , bezoekdatum: 29 september 2016, auteur: dr. J. van der Naalt, specialisme: Neurologie Traumatologie.

Ik zag patiënt ter evaluatie van posttraumatische klachten na een mishandeling d.d. 25-08-16. In verband met progressieve hoofdpijn en sufheid is hij gezien op 27-8 op de SEH. CT-hersenen liet geen traumatische afwijkingen zien. Conclusie: LTH en 1 nacht opgenomen ter observatie.

Anamnese: Tijdens de ontgroening is op 25-8 iemand met het volle gewicht op de linkerslaap van patiënt gaan staan terwijl hij op zijn buik lag met zijn gezicht naar links gedraaid. Hij kreeg na ongeveer 30 uur progressieve hoofdpijn waarbij hij ook minder aanspreekbaar was. Hij is gezien op de SEH 27-8. Aldaar heeft patiënt meerdere malen gebraakt, dit trad vooral op bij overeind komen waarbij ook een toename van hoofdpijn optrad. Vader vertelt dat hij in de dagen na het incident vocht uit het rechteroor verloor. Patiënt heeft zelf geen gehoorverlies bemerkt. De hoofdpijn is afgenomen maar niet geheel verdwenen, zit refrontaal en treedt vooral op in de loop van de dag na inspanning. Hij is gezond, geen medicatie.
Conclusie en beleid: verbeterende klachten na licht traumatisch hersenletsel waarbij hoofdpijn op de voorgrond staat vooral optredend bij cognitieve inspanning. Bij neurologisch onderzoek waren geen afwijkingen aanwezig. Besproken is dat patiënt een licht traumatisch hersenletsel heeft opgelopen. De klachten die hij aangeeft worden vaker gezien en verbeteren in het algemeen. Een bijkomende schedelbasisfractuur is niet met zekerheid uitgesloten gezien de anamnese van progressieve hoofdpijn en braken verergerd door overeind komen met het vochtverlies uit het oor, hoewel er geen retro-auriculaire of peri-orbitale hematomen zijn waargenomen. Een normale CT-scan bij opname is hiervoor niet conclusief.

7. Een deskundigenrapport afkomstig van M. Vonk, forensisch geneeskundige, d.d. 21 februari 2017, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:

Hieronder volgen de door de officier van justitie gestelde vragen en mijn antwoorden. Ik heb de patiënt, [slachtoffer] , niet persoonlijk onderzocht maar mijn onderzoek beperkt tot het lezen van de medische gegevens en literatuur onderzoek.

Vraag: Bij aangever was blijkens de rapportage van de behandelend neurologen aan de huisarts van aangever ook sprake van vochtverlies uit het oor. Wat betekent dit voor de aard en omvang van het letsel?

Antwoord: Het vochtverlies uit het rechteroor is door de moeder van het slachtoffer gerapporteerd. Hierover zijn geen bijzonderheden genoteerd: was het vocht helder, bloederig etc. Wanneer het zou gaan om helder dan wel bloederig vocht dan kan dit goed passen bij een breuk in de schedel: door een breuk kan hersenvocht naar buiten lekken, buiten de hersenvliezen.

Vraag: Door de behandelend neuroloog dr. Van der Naalt is in haar conclusie onder meer vermeld: "een bijkomende schedelbasisfractuur is niet met zekerheid uitgesloten gezien de anamnese van progressieve hoofdpijn en braken verergerd door overeind komen met het vochtverlies uit het oor, hoewel er geen retro-auriculaire of peri-orbitale hematomen zijn waargenomen." Hoe dient dit te worden uitgelegd?

Antwoord: Dit betekent dat bij fysiek en CT-onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. De

ziekteverschijnselen die betrokkene vertoonde, inclusief het vertelde met betrekking tot het vocht uit het oor, passen echter goed bij een breuk in de schedelbasis. Dit is dan een breuk waarbij geen verplaatsing van botdelen is opgetreden, geen waarneembare onderhuidse bloedingen zijn opgetreden: niet in het gebied achter de oren en niet in het gebied van de oogkassen. De duiding hiervan is de volgende. Er zijn twee mogelijke verklaringen voor de ziekteverschijnselen:

1. Door de druk op de schedel is een scheurtje ontstaan in de schedelbasis waarbij naast een lekkage van hersenvocht uit het oor een spoortje bloed in de schedel is vrij gekomen. Dit bloed heeft een beschadigende werking op de hersenen gehad waardoor de klachten zijn opgetreden.

2. Lokaal is een beschadiging opgetreden in het gebied van het oor waardoor een scheur in het trommelvlies is opgetreden en een beschadiging van het gehoorzenuw. Bij het ontbreken van enig verschijnsel in die omgeving (geen retro-auriculaire of peri-orbitale hematomen=bloeduitstortingen) en het ontbreken van enig gehoorprobleem is dit minder waarschijnlijk.

Vraag: Treedt vochtverlies uit het oor altijd op bij een schedelbasisfractuur? Of kan dit andere oorzaken hebben?

Antwoord: Vochtverlies uit het oor treedt niet bij alle schedelbasisfracturen op: alleen wanneer een breuk zich bevindt in het gebied van het bot waarin de gehoorgang loopt is dit een bijpassend verschijnsel.

Vraag: Past de door de behandelend neuroloog Van der Naalt verwoorde diagnose bij de beschrijving van het letsel en de pijnklachten zoals door de aangever verwoord in de aangifte?

Antwoord: Met de hier reeds eerder beschreven mogelijke oorzaken van de verschijnselen is het mogelijk dat door het uitoefenen van grote druk op de schedel zoals omschreven door het slachtoffer de beschreven klachten zijn ontstaan.

Vraag: Zijn er afwijkingen aan de schedel van [slachtoffer] waardoor hersentrauma spontaan zou kunnen optreden?

Antwoord: Bij de CT scan zijn geen bijzonderheden gevonden die het optreden van schedel/hersentraumata zouden kunnen verklaren.

8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 mei 2017, opgenomen op pagina 8 e.v. van een afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Ik was op de spoedeisende hulp van het UMCG toen [slachtoffer] op 27 augustus 2016 binnenkwam. Er zou vochtverlies zijn uit het oor. Ik heb oppervlakkig in zijn oren gekeken en geen bijzonderheden geconstateerd. Ik heb vervolgens een scan laten maken. In samenhang met het trauma was de vraag of het hier ging om hersenvocht. Dat is de reden geweest van de scan die niets opleverde. Er kan sprake zijn van een schedelbasisfractuur zonder dat dit zichtbaar is op een CT-scan. De diagnose op dat moment is dan licht traumatisch schedelhersenletsel.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 oktober 2016, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

Op zaterdag 27 augustus 2016 heb ik mijn zoon [slachtoffer] gehaald vanuit het logeerhuis. Ik trof [slachtoffer] in een donkere kamer op bed. [slachtoffer] verdroeg geen licht. Ik zag dat zijn gezicht vertrokken van pijn was. Hij is meegelopen naar beneden en hij liep een beetje robotachtig voor mij uit. Het zag er verkrampt uit. Hij had pijn aan zijn hoofd en alsof hij bang was voor meer pijn als hij zijn hoofd bewoog. Hij zei dat hij misselijk was. Hij praatte traag. Ik ben verpleegkundige en heb lang bij Neurologie gewerkt.

10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 maart 2017, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

Voordat de ambulancebroeders kwamen zei [slachtoffer] tegen mij dat er vocht uit zijn oor kwam. Toen de ambulancebroeders kwamen, deden ze in het oor van [slachtoffer] een gaasje. Er werd toen gezegd door een ambulancebroeder: het is geen bloed, dat hebben ze ook mij laten zien. In het ziekenhuis heeft [slachtoffer] een aantal keren gezegd tegen een arts of een verpleegkundige dat er vocht uit zijn oor kwam. Thuis, de volgende dag, voelde [slachtoffer] opnieuw dat er vocht uit zijn oor kwam. Ik heb [slachtoffer] een tissue gegeven om op te liggen, dit zodat we konden zien hoeveel vocht er uit zijn oor kwam. Ik zag op de tissue 1 of 2 druppels sereus vocht, dit is de kleur van lichaamsvocht, het is helder met een heel klein beetje geel/oud rose kleur. We hebben enkele keren een nieuwe tissue onder het oor gelegd van [slachtoffer] . Er zat meerdere keren vocht in de tissue, dit ging steeds om hele kleine beetjes. Dit was dezelfde dag en de dag erna.

11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 maart 2017, opgenomen op pagina 150 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :

Toen [slachtoffer] in augustus 2016 uit het ziekenhuis kwam, lag er een klein kringetje van vocht op het servetje dat onder zijn rechteroor lag. Het vocht had geen specifieke kleur.

12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 oktober 2016, opgenomen op pagina 218 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :

Ik zat in de Witte Raad. Hier melden de eerstejaars hun medische problematiek. Toen de aspirant-leden van de COCK-bijeenkomst die op 25 augustus 2016 plaatsvond terugkwamen zei [slachtoffer] dat [verdachte] op zijn hoofd was gaan staan. Hij herhaalde het. Ik ben naar [verdachte] gegaan. Ik zei dat ik had gehoord dat hij op [slachtoffer] hoofd was gaan staan. Hij zei dat hij op zijn hoofd had geleund.

13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 november 2016, opgenomen op pagina 278 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :

Ik maakte op 25 augustus 2016 deel uit van de COCK. Ik zag op enig moment dat [verdachte] zijn voet op of tegen het hoofd van [slachtoffer] had staan.

14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 november 2016, opgenomen op pagina 322 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :

Ik maakte op 25 augustus 2016 deel uit van de COCK. [slachtoffer] werd tijdens de COCK sessie uit de groep gehaald. Hij werd op zijn buik op de grond gelegd. [verdachte] liep heen en weer langs [slachtoffer] die op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] aan de rechterzijde van [slachtoffer] stond. Hij stond ter hoogte van diens bovenarm/schouder. Ik zag dat een van de voeten van [verdachte] , ik weet niet welke voet, op het lichaam van [slachtoffer] stond.

15. Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 552 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 7] afgenomen door de Commissie van Vervolging van [naam studentenvereniging] :

Ik moest verschijnen voor de COCK. Er lag een jongen op de borst. Ik hoorde hem af en toe kreunen.

Bewijsoverwegingen

Gedraging

Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 25 augustus 2016 een geschoeide voet op het hoofd van aangever heeft geplaatst. Aangever lag op dat moment op zijn buik, waarbij zijn rechterwang zich op de betonnen vloer bevond. Verdachte heeft hierbij druk uitgeoefend op de linkerzijde van het hoofd van aangever.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn voet op het hoofd van aangever heeft gezet ter intimidatie van aangever en dat hij daarbij niet, zoals aangever heeft verklaard, heeft doorgedrukt. Van de andere aanwezigen bij de bijeenkomst heeft niemand iets verklaard over de door verdachte al dan niet gebruikte kracht. De rechtbank constateert dat de inschatting van de bij de betreffende gedraging uitgeoefende druk door omstanders ook moeilijk moet zijn geweest, gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de handeling is uitgevoerd. Anders dan bij een stampende of schoppende beweging, is bij het plaatsen van een voet op of tegen het hoofd niet goed zichtbaar met welke kracht dit wordt gedaan nu de voet zich immers reeds op het hoofd bevindt. Voor de beantwoording van de vraag in welke mate verdachte druk op het hoofd van aangever heeft uitgeoefend, is de rechtbank derhalve in de eerste plaats aangewezen op de verklaringen die aangever en verdachte hierover hebben afgelegd.

Aangever, die de handeling heeft moeten ondergaan, heeft verklaard dat hij voelde dat verdachte een voet op zijn slaap zette en doordrukte en dat de druk in zijn hoofd zich heel snel, al na een seconde, opbouwde. Aangever heeft reeds kort na het voorval tegenover anderen verklaard dat verdachte op zijn hoofd is gaan staan en niet is gebleken dat hij zijn verklaring ten nadele van verdachte heeft willen aandikken. Sterker nog, aanvankelijk wilde aangever niet eens aangifte doen. Hoewel, zoals door de raadsman is aangevoerd, niet alle onderdelen van de verklaring van aangever worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, maakt dat nog niet dat aangever ten aanzien van de door hem gevoelde druk niet gevolgd kan worden. Ten aanzien van de plaats waar de voet van verdachte zou hebben gestaan, hebben de andere getuigen niet of niet eenduidig verklaard. De rechtbank constateert in dat verband dat de verklaring van verdachte daarover evenmin door andere verklaringen wordt ondersteund. De rechtbank gaat daarom wat dit betreft uit van de verklaring van aangever, aangezien hij degene is die dat heeft gevoeld.

Het betoog van de raadsman dat het opmerkelijk is dat geen van de getuigen heeft verklaard te hebben gehoord dat aangever heeft geschreeuwd toen de voet op zijn hoofd was geplaatst, terwijl dit volgens aangever wel is gebeurd, is evenmin een reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Waar aangever het heeft over schreeuwen, hoeft dat in dit geval niet letterlijk te worden opgevat. Verdachte heeft in dit verband immers zelf verklaard dat hij aangever op het moment dat hij zijn voet op het hoofd van aangever had geplaatst, hoorde jammeren, zuchten en steunen, hetgeen ook door een andere aanwezige is gehoord.

Uit het ontbreken van uitwendig letsel bij aangever kan naar het oordeel verder niet de conclusie worden getrokken dat er níet is doorgedrukt, nu het ontstaan daarvan sterk zal afhangen van het deel van het gezicht en de grootte van het oppervlak dat op de grond ligt en de kracht die op dat oppervlak wordt uitgeoefend. Ook in hetgeen de raadsman hierover heeft aangevoerd ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om aan de verklaring van aangever op het punt van de ervaren druk te twijfelen.

De rechtbank acht de verklaring van aangever al met al betrouwbaar en zal die dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte nadat hij zijn voet op het hoofd van aangever heeft geplaatst, enige seconden heeft doorgedrukt.

Letsel

Na toenemende hoofdpijnklachten is aangever op 27 augustus 2016 op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis terechtgekomen. Als diagnose is door de neuroloog licht traumatisch hersenletsel gesteld. Alhoewel een breuk op de beelden van de CT-scan niet is waargenomen en -zo begrijpt de rechtbank- daarmee ook niet door de neuroloog kon worden vastgesteld, wordt door de neuroloog beschreven dat mogelijk sprake is geweest van een schedelbasisfractuur, gezien de progressieve hoofdpijn en braken verergerd door overeind komen met het vochtverlies uit het oor. Dit vochtverlies uit het oor is niet door behandelend medisch personeel geconstateerd. Wel hebben diverse personen uit de directe omgeving van aangever het door aangever genoemde vochtverlies uit het oor waargenomen. Nu voor de bij aangever ontstane en medisch vastgestelde ziekteverschijnselen, inclusief het tijdstip waarop deze zich manifesteerden, geen andere verklaring valt te geven en deze ziekteverschijnselen er zozeer op wijzen dat er sprake is geweest van een schedelbasisfractuur, gaat de rechtbank daarvan uit. Daarin past ook het door derden geconstateerde verlies van vocht uit het oor van aangever. Dat het bestaan van een schedelbasisfractuur niet is bevestigd op een CT-scan doet daaraan niet af, aangezien bekend is dat op scans niet altijd een bevestiging van klinische diagnostiek wordt verkregen, zoals ook door de deskundige ter terechtzitting is verklaard.

Naar het oordeel van de rechtbank is een schedelbasisfractuur naar haar aard zodanig ernstig dat dit ook naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangeduid. Het letsel van aangever dient dan ook als zwaar lichamelijk letsel te worden beschouwd.

Causaal verband

De beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen de door verdachte verrichte gedraging en het bij aangever opgetreden letsel, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de schedelbasisfractuur redelijkerwijs als gevolg van de handeling van verdachte, te weten het met geschoeide voet uitoefenen van druk op het hoofd van aangever, terwijl deze met zijn hoofd op een betonnen vloer lag, aan verdachte kan worden toegerekend.

De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval na de gedraging van verdachte aangever de volgende dag, na ongeveer 30 uren, hevige hoofdpijnklachten kreeg en geen licht meer kon verdragen. De klachten hebben zich derhalve niet direct na de gedraging in alle hevigheid gemanifesteerd. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het letsel redelijkerwijs als gevolg van de gedraging van verdachte aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aangever heeft verklaard dat hij op het moment dat verdachte een voet op zijn hoofd plaatste vrijwel meteen een heel hoge druk op zijn hoofd en direct daarna hoofdpijn voelde. De gedraging van verdachte, uitgevoerd op het hoofd, te weten een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, is naar haar aard geschikt om het gevolg teweeg te brengen en deze is bovendien van dien aard dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Volgens de deskundige is het ook heel voorstelbaar dat bij een kleine schedelbasisfractuur met kleine bloeding de ziekteverschijnselen pas later optreden, zoals hier het geval is geweest. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit de medische gegevens volgt dat aangever een blanco medische voorgeschiedenis heeft en dat het niet aannemelijk is geworden dat er vooraf of nadien nog andere incidenten hebben plaatsgevonden die tot het ontstaan van een schedelbasisfractuur bij aangever hebben kunnen leiden. Aangever heeft verklaard dat hem rond die periode geen andere incidenten zijn overkomen die dit hoofdletsel kunnen verklaren, terwijl het verweer van de raadsman ter zake ook niet verder reikt dan het wijzen op de mogelijkheid dat er iets anders heeft plaatsgevonden, zonder dat concrete gebeurtenissen worden benoemd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever met tenminste de vereiste aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van verdachte is veroorzaakt.

Opzet

Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier zwaar lichamelijk letsel- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.

Naar het oordeel van de rechtbank roept het uitoefenen van druk op een hoofd dat zijdelings op een betonnen vloer ligt, een aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd kan snel tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Gelet op zijn eigen verklaring is verdachte zich daarvan ook bewust geweest. Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat wetenschappelijk onderzoek naar de druk die nodig is om een schedelbasisfractuur te veroorzaken ontbreekt.

De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, zoals de rechtbank deze bewezen acht, bovendien naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever dat het

-behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken- niet anders kan dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem primair ten laste gelegde voltooide zware mishandeling heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

hij op 25 augustus 2016 in de gemeente Groningen aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk, terwijl die [slachtoffer] op de betonnen vloer lag, zijn geschoeide voet op het

hoofd van die [slachtoffer] gezet/geplaatst en vervolgens daarbij druk op het hoofd van die [slachtoffer] uitgeoefend.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: Zware mishandeling.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor een algehele vrijspraak van hetgeen verdachte is ten laste gelegd en heeft zich niet uitgelaten over de eventuele oplegging van een straf.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Tijdens de ontgroeningsperiode van de studentenvereniging [naam studentenvereniging] heeft verdachte zijn voet op het hoofd van een aspirant-lid gezet en vervolgens druk uitgeoefend, als gevolg waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en licht traumatisch hersenletsel, heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte in forse mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer niet alleen pijn toegebracht, maar ook vernederd. Uit de door het slachtoffer opgemaakte slachtofferverklaring volgt dat hij zelfs nu nog de gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte.

Verdachte heeft dit feit gepleegd terwijl hij voorzitter was van de COCK. Bij deze commissie moesten aspirant-leden die zich in de ogen van ouderejaars op enigerlei wijze tijdens de introductieperiode zouden hebben misdragen zich verantwoorden. Vanwege een door het slachtoffer voorafgaand aan de introductieperiode aan verdachte gegeven tikje, heeft verdachte hem voorgedragen voor de betreffende bijeenkomst. Deze commissie was volgens de bepalingen van [naam studentenvereniging] gehouden aan allerlei regels. Een van de belangrijkste regels daarvan, het zich onthouden van fysiek contact, is door verdachte -en overigens niet door hem alleen- op grove wijze geschonden. Het volgens de vereniging vereiste toezicht van andere dan COCK-leden ontbrak en ook de onderlinge controle van de leden van de COCK heeft gefaald. Zoals uit de verklaring van verdachte en uit het dossier valt af te leiden was fysiek contact ook in eerdere jaren bij de COCK en op andere bestraffingsmomenten tijdens de introductietijd gebruikelijk. Het gedrag van verdachte heeft aldus plaatsgevonden in een setting waarbinnen enige mate van geweld kennelijk acceptabel werd geacht, hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting min of meer naar voren is gebracht als een verzachtende omstandigheid. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met dat laatste door de verdediging miskend dat geweld in geen enkele setting door de maatschappij wordt geaccepteerd, zoals ook wel mag blijken uit de commotie die deze zaak in de maatschappij teweeg heeft gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk gegeven van zijn eigen verantwoordelijkheid en meer in het bijzonder van die als voorzitter en heeft zich, zo valt ook uit het dossier af te leiden, te veel laten leiden door een persoonlijk akkefietje tussen hem en het latere slachtoffer. De rechtbank rekent hem aan dat hij binnen het ontgroeningsritueel misbruik heeft gemaakt van de machtspositie die hij ten opzichte van het slachtoffer innam.

De rechtbank houdt verder ook nadrukkelijk rekening met het gegeven dat juist omdat dit incident heeft plaatsgevonden in een ontgroeningsperiode en bij de studentenvereniging [naam studentenvereniging] , die toch al in de belangstelling van de media stond (en staat), deze strafzaak een meer dan gemiddelde aandacht in de pers en op sociale media heeft gehad. Dit heeft op alle betrokkenen, maar zeker ook op verdachte een enorme impact gehad. Dit terwijl het voor hem de eerste keer is dat hij met justitie in aanraking komt, in die zin dat hij blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor een vergelijkbaar strafbaar feit is veroordeeld.

In het reclasseringsadvies staat omtrent het recidiverisico beschreven dat er in het leven van verdachte momenteel geen aanwijsbare risicofactoren zijn die de kans op nieuw delictgedrag doen vergroten. Zo zijn er bij verdachte geen aanwijzingen gevonden voor een structurele agressieproblematiek. De sociale context, waarbij sprake is geweest van normvervaging binnen het groepsgedrag, heeft bij het plegen van het delict volgens de reclassering een belangrijke rol gespeeld. Van een dergelijke sociale context is momenteel echter geen sprake meer nu verdachte niet langer actief lid is bij een studentenvereniging, noch verkeert in een (machts)positie waarbij hij verantwoordelijkheid heeft over anderen. Daarnaast hebben de impact van de vervolging en de (media-)aandacht die de zaak heeft gekregen de kans op nieuw grensoverschrijdend gedrag doen laten afnemen. Ook de praktische zaken in het leven van verdachte zijn op orde. De reclassering ziet derhalve geen indicatie voor gedragsbeïnvloeding of bemoeienis vanuit de reclassering.

De rechtbank overweegt dat gelet op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd is. Alles afwegende acht de rechtbank dat in dit geval niet aangewezen en zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. Gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank daarmee echter niet volstaan, zodat daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag wordt opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding een hogere taakstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat een hogere onvoorwaardelijke taakstraf naar het oordeel van de rechtbank meer recht doet aan de ernst van het feit. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf, die niet zozeer wordt opgelegd om recidive te voorkomen, als wel om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, is in het verlengde daarvan van kortere duur dan is gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 386,80 ter vergoeding van materiële schade bestaande uit reis- en parkeerkosten en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is. Zij heeft voorts de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij in geval van veroordeling.

Oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij heeft reis- en parkeerkosten gevorderd voor het traject Kropswolde-Groningen. Uit het dossier volgt echter dat de benadeelde partij in Groningen woont, terwijl niet is onderbouwd waarom de benadeelde partij reiskosten vanaf Kropswolde heeft moeten maken. Uit het dossier volgt wel dat de benadeelde partij met behulp van zijn moeder naar het ziekenhuis is gegaan en de volgende dag naar het ouderlijk huis in Kropswolde is vervoerd. De rechtbank acht derhalve voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij reiskosten ter hoogte van € 52,80 (2 x 40 km x 0,66 cent) en parkeerkosten ter hoogte van € 14,00 (2 x € 7,00) heeft gemaakt en aldus materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2016. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere in haar vordering, voor zover deze ziet op materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat zij voldoende aannemelijk geworden acht dat de benadeelde partij de betreffende schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Nu de hoogte van de gevorderde immateriële schade niet door verdachte is betwist, zal dit deel van de vordering dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 augustus 2016.

Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de dagvaarding geldig.

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.066,80 (zegge: vijfduizend zesenzestig euro en tachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 25 augustus 2016 en over een bedrag van € 66,80 vanaf 28 augustus 2016.

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 5.066,80 (zegge: vijfduizend zesenzestig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 66,80 aan materiële schade en uit € 5.000,00 aan immateriële schade.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 25 augustus 2016 en over een bedrag van € 66,80 vanaf 28 augustus 2016.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2017.

Mr. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1 Hoge Raad 18 januari 1949, NJ 1949/423

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.