4.6.
Wanneer wel sprake is van een uitzendconstructie zijn Waterhuizen en Shipyard van mening aan hun verplichting, de vergewisplicht, te hebben voldaan. Zij hebben namelijk gevraagd aan BMS de arbeidsovereenkomsten en de salarisstroken. BMS heeft die niet willen afgeven. De juistheid van de inhoud van de door FNV overgelegde arbeidscontracten wordt door Waterhuizen en Shipyard betwist. Waterhuizen en Shipyard betwisten daarom wetenschap te hebben dat BMS de voor de Roemeense werklieden geldende arbeidsvoorwaarden niet zou naleven.
De beoordeling van het geschil
5. Door hoge werkdruk heeft deze zaak te lang bij de kantonrechter op de plank gelegen alvorens tot vonniswijzing kon worden overgegaan. De kantonrechter biedt partijen daarvoor zijn excuses aan.
6. De kantonrechter constateert dat de informatie die Waterhuizen en Shipyard in deze procedure geven over hun aantallen werknemers niet in overeenstemming is met wat blijkt uit de uittreksels uit het handelsregister, naar welke beide partijen verwijzen. Daarom, en omdat Waterhuizen en Shipyard hetzelfde vestigingsadres hebben, dezelfde bedrijfsomschrijving hebben en (middellijk) bestuurd worden door dezelfde (natuurlijke) en rechtspersonen, ziet de kantonrechter geen reden om FNV niet ontvankelijk te achten in haar vordering jegens Waterhuizen. Dat twee contracten zijn overgelegd die enkel Shipyard heeft ondertekend doet daaraan niet af.
7. In de onderhavige zaak is sprake van Roemeense werklieden die in een afhankelijke en ondergeschikte positie in Nederland tegen een beloning werkzaamheden verrichten. De kantonrechter gaat daarom uit van arbeidsovereenkomsten. Partijen leggen niet de vraag voor of die arbeidsovereenkomsten bestaan met Waterhuizen en Shipyard als werkgever of met BMS als werkgever. Partijen gaan er immers beiden vanuit dat BMS de werkgever is van de Roemeense werklieden en leggen de vraag voor of BMS als uitzendorganisatie moet worden beschouwd en dus of sprake is van uitzendovereenkomsten, of dat BMS als (onder)aannemer, met Roemeense werknemers, voor Waterhuizen en Shipyard op grond van een aannemingsovereenkomst aan het werk is in Waterhuizen, Nederland.
8. De kantonrechter is van oordeel dat het Waterhuizen en Shipyard zijn die moeten stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van aanneming van werk in de relatie tussen hen en BMS. De kantonrechter baseert zijn oordeel op artikel 9.2 lid 6 van de cao. De kantonrechter laat in het midden dat het er op lijkt dat Waterhuizen en Shipyard ten onrechte geen ondernemingsraad hebben. Vast staat dat niet in een ondernemingsraad is aangetoond dat sprake is van de in lid 6 sub a bedoelde aannemingsovereenkomst, wat, bij aanwezigheid van een ondernemingsraad, de verplichting zou zijn van Waterhuizen en Shipyard. Niet valt in te zien dat zij in de huidige situatie - er is geen ondernemingsraad en de kwestie ligt bij de kantonrechter - van die plicht ontheven zouden moeten worden.
9. Waterhuizen en Shipyard hebben gesteld dat de Roemeense werklieden een werk van stoffelijke aard tot stand brengen, onder andere scheepssecties, en dat daarom sprake is van een aannemingsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat de door Waterhuizen en Shipyard beweerde "totstandbrenging van een werk van stoffelijke aard" ook aan de orde zou zijn wanneer niet in geschil zou zijn dat de Roemeense werklieden door BMS als uitzendorganisatie ter beschikking zijn gesteld aan Waterhuizen en Shipyard als inlener. Het aspect "totstandbrenging van een werk van stoffelijke aard" is, zonder meer, in de onderhavige zaak daarom niet geschikt om tot te kunnen concluderen tot een aannemingsovereenkomst.
10. Om het bestaan van aannemingsovereenkomsten aan te tonen hebben Waterhuizen en Shipyard als productie 4 bij de conclusie van antwoord overgelegd meerdere stukken, steeds in een set van drie, met de namen INVOICE (gedateerd), Order Section Building (niet gedateerd) en Afname protocol (met een datum gelijk aan of nabij die van de INVOICE). Met de INVOICE wordt door BMS een bedrag in rekening gebracht bij Shipyard wat steeds gelijk is aan het bedrag genoemd op de niet gedateerde Order Section Building. Het Afname protocol draagt enkel handtekeningen en nimmer opmerkingen over de kwaliteit van het werk of de levertijd. Dat laatste had verwacht mogen worden omdat beweerdelijk sprake is van een onderaannemer waarvan afscheid is genomen vanwege de onvoldoende kwaliteit van het opgeleverde.
De kantonrechter is van oordeel dat deze stukken niet aantonen dat sprake is van een aannemingsovereenkomst tussen Waterhuizen en Shipyard als aanbesteder en BMS als aannemer. Dit oordeel vindt steun in de overeenkomsten van 18 november 2010 en 11 november 2011, door Waterhuizen en Shipyard raamovereenkomsten van aanneming genoemd. De kantonrechter kwalificeert de overeenkomsten als van opdracht, zoals die ook wel gesloten worden tussen uitzendorganisaties als opdrachtnemer en werkgevers als opdrachtgever. De verwijzing in de overeenkomsten naar artikel 7:408 BW onderstreept dat. Dit oordeel vindt verder steun in de website van BMS. Op grond van de daarin gebruikte terminologie komt de kantonrechter tot de conclusie dat BMS een uitzendorganisatie is.
11. Waterhuizen en Shipyard hebben Roemeense werklieden op hun werf laten werken. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet geschiedde op grond van een aannemingsovereenkomst van de formele werkgever, BMS, van deze Roemeense werklieden met Waterhuizen en Shipyard.
De kantonrechter is van oordeel dat de Roemeense werklieden door BMS, welke onderneming daarvan klaarblijkelijk haar bedrijf maakt, ter beschikking zijn gesteld aan Waterhuizen en Shipyard, om onder leiding en toezicht van Waterhuizen en Shipyard werkzaamheden te verrichten. De Roemeense werklieden zijn uitzendkrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW. Aan die conclusie doet niet af dat BMS niet aan de Nederlandse wettelijke vereisten voldoet om als uitzendorganisatie in Nederland te mogen optreden.
12. Uit voorgaande overwegingen volgt dat artikel 9.2 cao onverkort van toepassing is.
FNV heeft gespecificeerd uit de doeken gedaan en met bewijsstukken onderbouwd dat op de in het artikel bedoelde onderdelen (arbeidsvoorwaarden) de Roemeense werklieden te weinig betaald krijgen. Het daartegen gevoerde verweer van Waterhuizen en Shipyard oordeelt de kantonrechter onvoldoende en zal hij passeren. Anders gezegd: op geen enkele wijze is gebleken dat de Roemeense werklieden hebben gekregen wat hun Nederlandse collega's hebben ontvangen, althans zouden hebben moeten ontvangen volgens de cao.
13. Aan hun vergewisplicht hebben Waterhuizen en Shipyard niet voldaan. Wanneer het is gegaan zoals zij hebben beweerd dat het is gegaan - wel informatie vragen maar deze niet krijgen - had dat voor hen reden moeten zijn de werkwijze te staken. Zij hadden op dat moment immers geen enkele informatie, laat staan de zekerheid, dat de beloning van de Roemeense werklieden in orde was.
14. De slotsom is dat de vordering van FNV om Waterhuizen en Shipyard te verbieden om nog langer gebruik te maken van de inzet van werknemers die niet betaald worden overeenkomstig de bepalingen van de algemeen verbindend verklaarde CAO Metalektro 2011-2013 en haar opvolger(s) met betrekking tot de persoonlijke minimum maandverdiensten, de overwerktoeslagen, de ploegentoeslagen en de kostenvergoedingen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat Waterhuizen en Shipyard in gebreke zijn aan die veroordeling te voldoen, zal worden toegewezen. De totaal te verbeuren dwangsom maximeert de kantonrechter op € 1.000.000,00.
De vordering van FNV om Waterhuizen en Shipyard te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 80.000,00 zal, bij gebreke van een specificatie van deze vordering, slechts voor de helft worden toegewezen. De kantonrechter past daarbij artikel 6:97 BW toe.
Omdat Waterhuizen en Shipyard ongelijk krijgen moeten zij de proceskosten van FNV betalen.
- verbiedt Waterhuizen en Shipyard om vanaf de datum waarop dit vonnis aan hen wordt betekend nog langer gebruik te maken van de inzet van werknemers die niet betaald worden overeenkomstig de bepalingen van de algemeen verbindend verklaarde CAO Metalektro 2011-2013 en haar opvolger(s) met betrekking tot de persoonlijke minimum maandverdiensten, de overwerktoeslagen, de ploegentoeslagen en de kostenvergoedingen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat Waterhuizen en Shipyard in gebreke zijn aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,00;
- veroordeelt Waterhuizen en Shipyard tot betaling aan FNV van een schadevergoeding van € 40.000,00;
- veroordeelt Waterhuizen en Shipyard in de kosten van de procedure gevallen aan de kant van FNV, die de kantonrechter begroot op € 92,82 voor de dagvaarding, € 896,00 voor het griffierecht en € 800,00 voor het salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 4 maart 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.