RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10495085 \ CV EXPL 23-2811
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1
[eiser 1], wonende te [plaats 1]
2. [eiser 2], wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde de heer [gemachtigde]
de commanditaire vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Transavia Airlines C.V.
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. G.I. Niesert en mr. L. Kloot
1 Het procesverloop
1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 25 april 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 15 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Transavia heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.
2 De feiten
2.1.
Op grond van een overeenkomst moest de vervoerder de passagiers op 30 januari 2023 vervoeren van Keflavik, Reykjavik (IJsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vlucht HV6888 (hierna: de vlucht).
2.2.
De passagiers zijn met 24 uur vertraging aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.
3 De vordering en het verweer
3.1.
De passagiers vorderen dat de kantonrechter de vervoerder – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – veroordeelt tot betaling van:
- € 878,91;
- compensatie voor de extra vertraging van meer dan 12 uur;
- compensatie voor het achterhouden van de wettelijk verplichte informatievoorziening;
- enig andere vergoeding waartoe de passagiers gerechtigd zijn;
- buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daarnaast vorderen de passagiers dat de kantonrechter de vervoerder veroordeelt tot overtreding van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening).
3.3.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de annulering van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 400,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening). Daarnaast hebben de passagiers op grond van artikel 9 van de Verordening recht op vergoeding van de taxikosten van de luchthaven naar huis en de kosten voor consumptie op de luchthaven van Reykjavik.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.
4 De beoordeling
Compensatie
4.1.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van 24 uur op de eindbestemming te Amsterdam zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. Overweging 14 van de Verordening bepaalt dat buitengewone omstandigheden zich met name voor kunnen doen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4.2.
De passagiers hebben tegenover de gemotiveerde betwisting van de vervoerder niet nader onderbouwd dat de vlucht in kwestie was geannuleerd. In tegenstelling tot het betoog van de passagiers houdt een vertraging van 24 uur niet per definitie een annulering in. De kantonrechter gaat dan ook uit van een vertraagde uitvoering van de oorspronkelijk geplande vlucht die heeft geresulteerd in een vertraging van 24 uur op de eindbestemming.
4.3.
De vervoerder voert aan dat de vlucht onderdeel is van de rotatievlucht Amsterdam – Reykjavik – Amsterdam. Deze vluchten worden om de 12 uur uitgevoerd. Door de slechte weersomstandigheden (zeer harde wind en sneeuw) op de luchthaven van Reykjavik kon de voorafgaande vlucht (vlucht HV6887) niet tijdig vertrekken. Door de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht, is de onderhavige vlucht eveneens vertraagd uitgevoerd. Ter onderbouwing van zijn verweer legt de vervoerder onder meer de flight view van beide vluchten, het OCC Management Report en het TAF-bericht van 10:38 uur (UTC) op 30 januari 2023 over. In de flight view van de voorafgaande vlucht staat: “Postponed: DLY 72”. Uit de eveneens door de vervoerder overgelegde Delay Codes Transavia volgt dat deze code staat voor: “DESTINATION STATION
- WEATHER CONDITIONS AT DESTINATION STATION BELOW AIRCRAFT OPERATING MINIMA”
4.4.
De passagiers hebben gemotiveerd betwist dat sprake was van zodanig slechte weersomstandigheden dat de (voorafgaande) vlucht niet eerder kon vertrekken. Vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen naar West-Europa zijn volgens planning uitgevoerd, aldus de passagiers. De vervoerder heeft nader onderbouwd dat de voorafgaande vlucht reeds was vertraagd door de slechte weersomstandigheden en de beperkte uitwijkmogelijkheden in IJsland en de nabije omgeving. Dat er mogelijk wel vluchten van de luchthaven van Reykjavik vertrokken, maakt niet dat de voorafgaande vlucht gelet op deze omstandigheden niet op de luchthaven van Reykjavik kon landen op 30 januari 2023. Daarnaast heeft de vervoerder desgevraagd ter zitting nader onderbouwd dat hij zich aan andere planningsvoorwaarden dient te houden dan bijvoorbeeld een luchtvaartmaatschappij die gevestigd is in IJsland. Deze planningsvoorwaarden verschillen per land, zodat andere luchtvaartmaatschappijen er mogelijk wel voor hebben gekozen om een vlucht ondanks de slechte weersomstandigheden uit te voeren.
4.5.
De vervoerder heeft gelet op het bovenstaande gemotiveerd weerlegd dat de voorafgaande vlucht niet is vertraagd als gevolg van buitengewone omstandigheden. Dat de luchthavens van IJsland vaker te maken krijgen met soortgelijke of slechtere weersomstandigheden maakt daarbij, in tegenstelling tot het betoog van de passagiers, niet dat in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.6.
Ten aanzien van de bewijskracht van de uitdraaien van de systemen van de vervoerder overweegt de kantonrechter dat het enkele feit dat dit interne documenten betreffen niet betekent dat hieraan een lage(re) mate van bewijskracht toekomt. Dat de passagiers hun twijfels hebben bij de inhoud van deze stukken en ten aanzien van de betrouwbaarheid van de overgelegde rapporten graag nader onderzoek willen doen, maakt evenmin dat aan deze stukken een lagere bewijskracht toekomt.
4.7.
Niet in geschil is dat de vertraging van de voorafgaande vlucht doorwerkt op de onderhavige vlucht. Daarnaast staat in het OCC-rapport van 30 januari 2023: “Due extreme weather (strong winds and snow) in the forecast flight postponed till Januari 31 1545z.”, waaruit volgens de vervoerder blijkt dat ook de vlucht in kwestie vertraagd is uitgevoerd door de slechte weersomstandigheden, zodat ook de vertraging van de onderhavige vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
4.8.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te beperken. De vervoerder voert aan dat hij de passagiers zo snel mogelijk naar de eindbestemming heeft gebracht. Dit wordt door de passagiers betwist. Het betoog van de passagiers dat de vervoerder hen had moeten omboeken naar een alternatieve vlucht die zou worden uitgevoerd door een andere luchtvaartmaatschappij, is door de vervoerder gemotiveerd weersproken. Nu sprake was van een langdurige vertraging en niet – zoals de passagiers stellen – van een annulering, bestond deze verplichting voor de vervoerder in het onderhavige geval niet. Daarnaast voert de vervoerder aan dat hij geen reservetoestellen op de luchthaven van Reykjavik heeft, zodat het niet mogelijk was om de passagiers met een ander toestel op een eerder moment naar de eindbestemming te vervoeren.
4.9.
De passagiers beroepen zich daarnaast op het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19). Uit dat arrest volgt – kort gezegd – dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft genomen indien de vlucht is geannuleerd en de passagiers met meer dan 24 uur vertraging op de eindbestemming zijn aangekomen. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat dit arrest geen betrekking heeft op het onderhavige geval en om die reden hier buiten beschouwing moet worden gelaten. Daartoe is redengevend dat in het onderhavige geval geen sprake was van een annulering, (zie ook overweging 4.2 en 4.9).
4.10.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vervoerder in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te beperken. De vordering van de passagiers tot betaling van compensatie wordt dan ook afgewezen. Voor zover de passagiers, naast de compensatie van € 400,00 per passagier op grond van artikel 7 van de Verordening, compensatie vorderen voor de vertraging van meer dan 12 uur, is deze vordering gelet op het bovenstaande evenmin toewijsbaar.
Verzorgingskosten
4.11.
Op grond van artikel 9 lid 1 sub a en sub c van de Verordening hebben de passagiers recht op gratis maaltijden en verfrissingen, in redelijke verhouding tot de wachttijden en op gratis vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie (hotel of andere accommodatie).
4.12.
De passagiers vorderen vergoeding van de kosten voor de taxirit van de luchthaven van Amsterdam naar huis. Deze kosten komen op grond van artikel 9 van de Verordening niet voor een vergoeding in aanmerking, zodat deze vordering wordt afgewezen.
4.13.
De vordering tot het vergoeden van de kosten voor de lunch van € 23,91 is in beginsel toewijsbaar. Uit de overgelegde stukken volgt dat de vervoerder op 26 april 2023 een bedrag van € 23,91 heeft overgemaakt op bankrekeningnummer [rekeningnummer]. Dit bankrekeningnummer komt overeen met het bankrekeningnummer dat door de passagiers in hun sommatiebrief staat, zodat de kantonrechter aanneemt dat de passagiers dit bedrag inmiddels hebben ontvangen. De vordering wordt afgewezen.
Overige vorderingen tot compensatie en vergoeding
4.14.
De passagiers vorderen compensatie voor het achterhouden van de wettelijk verplichte informatievoorziening. Deze vordering wordt afgewezen. De Verordening verplicht de vervoerder om in geval van een langdurige vertraging of een annulering, de passagiers van bepaalde informatie te voorzien (artikel 14 van de Verordening). De Verordening verbindt echter geen compensatieplicht aan het niet-naleven van deze informatieverplichting. Ook als zou komen vast te staan dat de vervoerder niet aan zijn informatieverplichting uit de Verordening zou hebben voldaan (wat hij overigens betwist), is deze vordering dus niet toewijsbaar.
4.15.
De passagiers vorderen verder enig andere vergoeding waartoe de passagiers gerechtigd zijn. Voor zover de passagiers de vordering tot het vergoeden van de kosten voor een gemiste werkdag van € 1.950,00 hierop baseren, wordt deze vordering afgewezen. De passagiers hebben tegenover de betwisting van de vervoerder niet (nader) onderbouwd waar deze kosten op zijn gebaseerd. Het had op de weg van de passagiers gelegen om stukken in het geding te brengen waaruit volgt dat de passagiers hun managementwerkzaamheden niet hebben kunnen uitvoeren of dat de projecten van hun opdrachtgevers in gevaar zijn gebracht als gevolg van de vertraging.
Conclusie
4.16.
De vorderingen van de passagiers zijn niet toewijsbaar.
4.17.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
5 De beslissing
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 405,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter