2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is de kleinzoon van wijlen [betrokkene 2], oprichter van het familiebedrijf de [bedrijf], een wereldwijd opererend vastgoedbedrijf. Na het overlijden van oprichter [betrokkene 2] erfde [verzoeker] een aandelenbelang van 18,5% in het familiebedrijf. De afgelopen decennia is de [bedrijf] uitgegroeid tot een wereldwijd vastgoedconglomeraat. In oktober 2023 is [verzoeker] in de Quote 500 opgenomen met een geschat vermogen van € 275 miljoen. De huidige CEO van de [bedrijf] is miljardair [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), een neef van [verzoeker]. Met enige regelmaat wordt in de media over de familie [Familienaam] en de [bedrijf] geschreven.
2.2.
In juni 2001 heeft [verzoeker] zijn drugsdealer doodgeschoten. Wegens doodslag is [verzoeker] veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.
2.3.
Op 11 oktober 2021 heeft [verzoeker] in zijn woning in [plaats 1] een vriend met een pistool in de borst geschoten (hierna: het schietincident). Op 26 april 2022 is [verzoeker] wegens een poging tot doodslag en verboden wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Hij bevindt zich momenteel in detentie. Over het schietincident is in de media uitgebreid verslag gedaan.
2.4.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search. Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie op het internet te vinden. Gebruikers kunnen één of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine zoekresultaten weergeeft. De zoekresultaten bevatten verwijzingen (de zogeheten hyperlinks) naar internetadressen van webpagina’s, oftewel naar Uniform Resource Locators (kort aangeduid als: URL's). De selectie en ordening van zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamische product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. Het algoritme selecteert en ordent zoekresultaten aan de hand van meer dan 200 factoren, zoals het internetadres en de titel, de inhoud en hiërarchische structuur van de desbetreffende pagina, de vraag of en, zo ja, hoe vaak één of meer van de opgegeven zoektermen daarop voorkomt, de publicatiedatum van de pagina en de kwaliteit en populariteit van de website waarop die staat alsmede het aantal en de herkomst van de hyperlinks naar die pagina. Google Search wordt wereldwijd aangeboden via de website www.google.com. In verschillende landen bestaan lokale versies die aan de nationale taal zijn aangepast, zoals in Nederland www.google.nl.
2.5.
Als de naam “[verzoeker]” als zoekterm in Google Search wordt opgegeven, verschijnt in de zoekresultaten de URL https://[website]/. Deze URL verwijst naar een webpagina met de titel “[weblog]”. De publicatie op de website, die dateert van 15 januari 2022, gaat onder meer over het schietincident, incidenten met ex-partners, (betrokkenheid van) de familie van [verzoeker], het familiebedrijf de [bedrijf] en [betrokkene 3].
2.6.
De advocaat van [verzoeker] heeft op 26 juli 2023 via het online formulier van Google verwijdering van de URL verzocht. Google heeft dezelfde dag per e-mail laten weten de URL niet te zullen verwijderen, omdat zij van mening is dat de informatie op de URL nog steeds relevant is en de verwijzing in de zoekresultaten gerechtvaardigd is vanwege het algemeen belang.
5 De beoordeling
Rechtsmacht
5.1.
Google is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika. Omdat niet is gesteld of gebleken dat Google tevens gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie (EU), wordt de rechterlijke bevoegdheid in deze zaken geregeld door de bevoegdheidstoedeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [verzoeker] heeft in Nederland zijn woonplaats en daarom is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
5.2.
Sinds 25 mei 2018 is de AVG in werking getreden. Als EU-verordening is de AVG verbindend in al haar onderdelen en rechtsreeks toepasselijk. De AVG is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen die zich in de Europese Unie bevinden. [verzoeker] is woonachtig in Nederland en dus in de Europese Unie, zodat het verzoek zal worden beoordeeld aan de hand van de regels van de AVG. Niet in geschil is dat Google met haar zoekmachine persoonsgegevens verwerkt in de zin van de AVG en dat zij is aan te merken als verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4 aanhef en onder 7 AVG. De wijze waarop Google met haar zoekmachine persoonsgegevens verwerkt is in beginsel gerechtvaardigd op grond van artikel 6 lid 1 onder f AVG (HvJ EU 13 mei 2014, ECLI:NL:C:2014:317, hierna ook wel: het Costeja-arrest).
5.3.
Op grond van artikel 17, eerste lid, AVG heeft [verzoeker] het recht op verwijdering van zijn persoonsgegevens als de gegevensverwerking onverenigbaar is met de AVG, in het bijzonder wanneer de persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verwerkt (sub a), wanneer de betrokkene overeenkomstig artikel 21, eerste lid, AVG bezwaar heeft gemaakt tegen de verwerking en er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking zijn (sub b) of wanneer de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt (sub d). Uit artikel 17 lid 3 sub a AVG volgt dat dit verwijderingsrecht niet van toepassing is wanneer de verwerking nodig is voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie.
5.4.
Artikel 21 lid 1 van de AVG bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat de betrokkene vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar kan maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 sub f van de AVG. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende, gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene.
5.5.
In de AVG, en meer bepaald in artikel 17, lid 3, onder a, is dus expliciet het vereiste neergelegd dat er een afweging moet worden gemaakt tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest neergelegde grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens enerzijds, en het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde grondrecht op vrijheid van informatie anderzijds (HvJ EU 24 september 2019, ECLI:EU:C:2019:773, punt 59).
5.6.
Bij de beoordeling van het verwijderverzoek gaat het om de gevonden zoekresultaten van de zoekmachine en niet in de eerste plaats om de inhoud van de webpagina’s waarnaar een koppeling in de zoekresultaten verwijst. De door een zoekmachine verrichte verwerking van persoonsgegevens verschilt van de door een webredacteur verrichte verwerking van persoonsgegevens. Die laatste verwerking bestaat er immers uit om gegevens op een webpagina te plaatsen. De verwerking door een zoekmachine komt daar bovenop. De werking van een zoekmachine is van doorslaggevend belang bij de wereldwijde verspreiding van deze gegevens, doordat deze gegevens zo toegankelijk worden voor elke internetgebruiker die op de naam van de betrokkene zoekt. Verder kan de ordening en samenvoeging van de op het internet gepubliceerde informatie die de zoekmachine tot stand brengt om de gebruikers ervan gemakkelijker toegang tot deze informatie te verschaffen, ertoe leiden dat deze gebruikers, wanneer zij op de naam van een natuurlijke persoon zoeken, via de resultatenlijst een gestructureerd overzicht krijgen van de informatie die op internet over deze persoon is te vinden (zie het Costeja-arrest en HvJ EU 24 september 2019, ECLI:EU:C:2019:773, punt 36).
5.7.
De exploitant van een zoekmachines is niet verantwoordelijk voor het feit dat persoonsgegevens op een door een derde gepubliceerde website staan, maar voor het feit dat een link naar die site wordt getoond in de lijst met zoekresultaten die internetgebruikers te zien krijgen na een zoekopdracht op de naam van een natuurlijke persoon. Wanneer de betrokkene optreedt tegen de exploitant van de zoekmachine, komen de betrokken rechten, belangen en beperkingen dus niet noodzakelijkerwijs overeen met die bij een vordering tegen een aanbieder van inhoud. Dat betekent dat voor de toetsing van een verzoek tot verwijdering van links op grond van artikel 17 AVG een specifieke afweging van het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie rekening noodzakelijk is. Daarbij moet rekening worden gehouden met een aantal relevante criteria, zoals de bijdrage aan een debat van algemeen belang, de bekendheid van de betrokkene, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokkene, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan (HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:962).
5.8.
Bij de afweging van de onderscheiden belangen komt meer gewicht toe aan gegevensbeschermingsrechten als een niet onbeduidend deel van de informatie waarop het verwijderingsverzoek betrekking heeft onjuist blijkt te zijn. In een dergelijk geval kan immers geen rekening worden gehouden met het recht op informatie en het recht om geïnformeerd te worden, aangezien het recht om dergelijke informatie te verspreiden en er toegang toe te krijgen, daar niet onder valt. Wanneer degene die heeft verzocht om verwijdering van links relevante en afdoende bewijzen overlegt die zijn verzoek kunnen onderbouwen en aantonen dat ten minste een niet onbeduidend deel van de informatie in de gelinkte inhoud kennelijk onjuist is, moet de exploitant van de zoekmachine dit verzoek tot verwijdering van links inwilligen (HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:962).
5.9.
Degene die om verwijdering van de URL uit de zoekresultaten vraagt moet aantonen dat ten minste een niet onbeduidend deel van de informatie in de publicatie waarnaar de URL verwijst kennelijk onjuist is. Daarbij geldt wel dat geen buitensporige of onredelijke bewijslast opgelegd mag worden die het nuttig effect van het recht op verwijdering van links teniet kan doen. Diegene hoeft daarom alleen bewijzen aan te leveren als, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijkerwijs van hem kan worden verlangd dat hij ze opzoekt om die kennelijke onjuistheid aan te tonen. Voor de toepassing van artikel 17, lid 3, onder a, AVG moet daarbij onderscheid worden gemaakt tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Van feitelijke beweringen kan worden aangetoond of ze juist zijn, maar bij waardeoordelen is dat niet mogelijk. Van de aanbieder van de zoekmachine kan niet worden verlangd dat deze, om vast te stellen of het verwijderingsverzoek terecht is, actief op zoek gaat naar feiten die niet worden gestaafd door de inhoud van dat verzoek (HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:962).
5.10.
[verzoeker] beklaagt zich er niet over dat is gepubliceerd over het schietincident waarvoor hij wegens doodslag veroordeeld is. Vanwege zijn familiale betrekkingen met [betrokkene 3] en zijn link met het familiebedrijf is van dat incident ook door andere media uitgebreid verslag gedaan. [verzoeker] klaagt wel over de publicatie waarnaar de URL in de zoekresultaten van Google verwijst, omdat daarin volgens hem een grote hoeveelheid feitelijke onjuistheden staat. De anonieme publicist heeft aangehaakt bij publicaties van verschillende landelijke media en dit heeft aangevuld met informatie uit – naar diens eigen zeggen – betrouwbare bronnen. Die aanvullingen zijn echter vrijwel allemaal onjuist en slechts bedoeld om [verzoeker] in zijn persoonlijke levenssfeer te raken. [verzoeker] stelt dat de volgende beweringen in de publicatie onjuist zijn:
-
De tekst suggereert dat het slachtoffer na de schietpartij zou hebben verklaard zichzelf in de borst te hebben geschoten. Dat is onjuist. Uit het bij het verzoekschrift gevoegd proces-verbaal waarin de verklaring van het slachtoffer is opgenomen blijkt dat het slachtoffer tegenover de politie heeft verklaard dat hij is beschoten en dat hij niet wilde vertellen door wie.
-
De tekst suggereert dat [verzoeker] “een van de grootste criminelen van Nederland” is en “een levensgevaarlijke crimineel met een leger van voetsoldaten”. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten. Uit de justitiële documentatie van [verzoeker] blijkt dat hij niet betrokken is geweest bij georganiseerde criminaliteit of grootschalige drugshandel. Desgewenst kan [verzoeker] een uittreksel uit de justitiële documentatie verstrekken.
-
De tekst suggereert dat de door [verzoeker] opgezette muziekstudio in [plaats 2] dient om jonge “voetsoldaten” te werven. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten. De muziekstudio is door [verzoeker] in samenwerking met een rapper opgezet met als doel jongeren de kans te geven om hun talenten te ontwikkelen in een veilige omgeving. Op de website van de muziekstudio is te lezen dat het toekomstperspectief van de jeugd een grote rol speelt in de visie en missie van de muziekstudio.
-
De tekst suggereert dat jongeren door [verzoeker] worden omgekocht met luxegoederen. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten.
-
De tekst suggereert dat de moeder van [verzoeker] betrokken is bij het omkopen van jonge mensen met luxegoederen. Dit is onjuist.
-
De tekst suggereert dat [verzoeker] aanvallen op ex-partners heeft gepleegd of toeliet. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten.
-
De tekst suggereert dat [betrokkene 3] goed contact zou onderhouden met [verzoeker] en dat [betrokkene 3] zich eveneens omringt met zware criminelen. In samenhang met de stellingen onder a en b wordt daarmee indirect de suggestie gewekt dat ook [betrokkene 3] en het familiebedrijf zijn betrokken bij zware criminaliteit. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten.
-
De tekst suggereert dat de moeder van [verzoeker] is gearresteerd. Deze stelling is onjuist en berust niet op feiten.
5.11.
Google betwist dat de hierboven opgesomde beweringen uit de publicatie onjuist zijn. Zij wijst erop dat [verzoeker] op de meeste punten geen enkel bewijs overgelegd heeft. Wat betreft de verklaring van het slachtoffer van het schietincident zaait [verzoeker] alleen twijfel en bovendien betreft dat een onderschikte stelling in de publicatie. Google heeft eigen onderzoek gedaan op internet en daaruit blijkt dat de publicatie waarnaar de URL verwijst grotendeels aansluit bij het strafvonnis en bij nieuwartikelen van verschillende grote Nederlandse journalistieke media zoals Het Parool en het AD. De stellingen dat [verzoeker] banden had met mensen uit de georganiseerde misdaad, hij zijn ex-partners heeft bedreigd of aangevallen en hij in ieder geval nog indirect in contact is met de familie [Familienaam] vinden steun in publicaties uit andere respectabele nieuwsmedia. [verzoeker] is er dan ook niet in geslaagd te bewijzen dat de publicatie kennelijke onjuistheden bevat. Voor zover dat wel het geval zou zijn, betreffen dat geen kennelijke onjuistheden of gaat het om onjuistheden die een onbeduidend onderdeel van de publicatie betreffen.
5.12.
Uit het hiervoor onder 5.8 en 5.9 weergegeven arrest volgt dat het aan [verzoeker] is om aan te tonen dat ten minste een niet onbeduidend deel van de publicatie kennelijk onjuist is. Het is niet nodig dat over de onjuistheid redelijkerwijs geen enkele twijfel bestaat. Het gaat erom dat [verzoeker] zijn standpunt aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is [verzoeker] daarin niet geslaagd. Met uitzondering van een deel van een proces-verbaal met de verklaring van het slachtoffer van het schietincident en een verwijzing naar de website van de muziekstudio heeft [verzoeker] geen enkel bewijs aangedragen. [verzoeker] benadrukt dat hij niet meer bewijs van de onjuistheid kan leveren dan hij heeft gedaan, omdat het voor hem onmogelijk is om negatieve feiten te bewijzen. Als dat van hem gevraagd zou worden, zou dat resulteren in een onevenredige bewijslast. De rechtbank erkent dat het moeilijk is om het tegendeel te bewijzen van de stellingen in de publicatie en daarom mogen geen hoge eisen worden gesteld aan het door [verzoeker] te leveren bewijs van de onjuistheid. Dat betekent echter niet dat [verzoeker] helemaal niets aan onderbouwing hoeft aan te dragen en dat hij kan volstaan met het enkel ontkennen van de stellingen. Zoals hierboven is overwogen moet [verzoeker] zijn standpunten aannemelijk maken en dat kan hij ook doen door argumenten aan te dragen of bijvoorbeeld schriftelijke verklaringen te overleggen. [verzoeker] heeft dat allemaal niet gedaan. Hij heeft aangeboden om zijn justitiële documentatie alsnog over te leggen en eventueel schriftelijke verklaringen over de muziekstudio. Dat aanbod verwerpt de rechtbank. Als [verzoeker] die bewijsstukken had willen gebruiken, had hij ze uit zichzelf tijdig moeten overleggen. Van een partij mag immers worden verlangd dat zij uit zichzelf al het voorhanden relevante schriftelijke bewijs in het geding brengt. Dat [verzoeker] dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening. Gelet op de informatie die Google in andere nieuwsmedia heeft gevonden en die de publicatie waarnaar de URL verwijst grotendeels ondersteunt, heeft [verzoeker] dan ook onvoldoende aangetoond dat de onder 5.10 genoemde beweringen kennelijk onjuist zijn. Daar komt nog bij dat de rechtbank de bewering dat [verzoeker] een van de grootste criminelen van Nederland is, gelet op de context van de hele publicatie, niet aanmerkt als een feitelijke bewering, maar als een waardeoordeel van de publicist waarvan de onjuistheid niet kan worden aangetoond. Voor zover [verzoeker] met het overleggen van het proces-verbaal al zou hebben aangetoond dat in de publicatie ten onrechte staat dat het slachtoffer heeft verklaard dat hij zichzelf in de borst heeft geschoten, is dat een onbeduidend onderdeel van de publicatie. Verwijdering van de URL alleen vanwege dat onderdeel van de publicatie zou onevenredig zijn. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de beweringen onder e, g en h niet zien op [verzoeker] zelf, maar op familieleden. [verzoeker] kan niet klagen over de (onjuiste) verwerking van hun persoonsgegevens, maar alleen over die van hemzelf. Voor zover de familieleden bezwaren hebben tegen het vermelden van hun persoonsgegevens in de publicatie, zullen zij zich zelf tot de auteur van de publicatie of tot Google moeten richten.
5.13.
Nu niet is gebleken dat een niet onbeduidend deel van de publicatie onjuist is, kan Google een beroep doen op het recht van vrijheid van informatie. De rechtbank moet dus een afweging maken van het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie. Zoals hiervoor vermeld, moet daarbij rekening worden gehouden met een aantal relevante criteria, zoals de bijdrage aan een debat van algemeen belang, de bekendheid van de betrokkene, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokkene, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan.
5.14.
De publicatie waar de URL in de zoekresultaten van Google naar verwijst betreft een blogpost die dateert van 15 januari 2022 en is geschreven door een anonieme publicist. De webpagina is gehost door Wordpress en op de website staan gaan andere publicaties. De webpagina heeft als titel “[weblog]”. Naast een lange tekst bevat de webpagina, die is geschreven in slecht Nederlands, enkele foto’s van [verzoeker] en screenshots van een mobiele telefoon, onder andere van een WhatsApp gesprek. De publicatie beschrijft onder meer het schietincident op 11 oktober 2021 waarvoor [verzoeker] is veroordeeld, de relatie van [verzoeker] met zijn familie, de omgang van [verzoeker] met ex-partners en de conflicten die daarbij spelen. In de publicatie wordt meermaals verwezen naar artikelen uit onder andere Het Parool, het AD en de Quote.
5.15.
Behalve de onjuistheid van een aantal bewegingen in de publicatie voert [verzoeker] aan dat de publicatie geen nieuwswebsite betreft, maar een blog waarin anoniem en niet met inachtneming van journalistieke kernwaarden verslag wordt gedaan over hem.
5.16.
Google brengt daar tegenin dat het feit dat de publicist anoniem is en de publicatie niet van gerenommeerde media afkomstig is, niet wil zeggen dat het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht van vrijheid van informatie niet moeten worden beschermd. [verzoeker] is een publiek figuur die al in 2001 in opspraak kwam vanwege het doodschieten van een drugsdealer en ook daarna is hij meermaals in de media verschenen vanwege betrokkenheid bij criminele handelingen. Via de bekende familie [Familienaam] staat hij op nummer [nummer] in de meest recente Quote500. De informatie in de publicatie is verder actueel, niet onjuist en niet irrelevant. De informatie gaat grotendeels over ernstige en recent gepleegde strafbare feiten en de veroordeling van [verzoeker]. Het zoekresultaat is ook niet bovenmatig. Het is een van de weinige zoekresultaten die verwijzen naar informatie over [verzoeker], zijn familie en de door [verzoeker] gepleegde delicten. Andere artikelen van nieuwsmedia verschijnen niet in de zoekresultaten als wordt gezocht op [verzoeker]’ volledige naam. Als de URL uit de zoekresultaten wordt verwijderd, wordt internetgebruikers met belangstelling voor nieuws over [verzoeker] de mogelijkheid ontnomen om via een zoekopdracht op zijn naam kennis te nemen van de informatie. Het belang van het publiek om kennis te kunnen nemen van het zoekresultaat weegt daarom zwaarder dan het belang van [verzoeker] om het zoekresultaat aan het zicht van het publiek te onttrekken, aldus Google.
5.17.
De rechtbank neemt bij de belangenafweging de volgende omstandigheden in aanmerking. De publicatie, die dateert uit 2022, betreft een enigszins amateuristisch overkomend en in niet al te best Nederlands geschreven weblog van een anonieme publicist. De webpagina maakt melding van een recente strafrechtelijke veroordeling van [verzoeker] voor een ernstig delict en zijn familieband met de in Nederland bekende en vermogende familie [Familienaam]. Door die familieband en het schietincident is [verzoeker] een min of meer publiek figuur geworden over wie ook andere media - zij het niet onder zijn volledige naam - hebben geschreven. Ook in die artikelen, waar in de publicatie deels naar wordt verwezen, wordt melding gemaakt van de veroordeling voor het schietincident, de eerdere veroordeling voor het doodschieten van zijn drugsdealer, contacten met zware criminelen en bedreiging en mishandeling van zijn ex-partners. Tegen die artikelen heeft [verzoeker] geen bezwaar gemaakt, omdat hij zich naar eigen zeggen realiseert dat hij vanwege zijn familieband enige bekendheid heeft. De enige reden dat [verzoeker] wel bezwaar heeft tegen de publicatie waar de URL in de zoekresultaten verwijst, is dat daarin volgens hem veel onjuistheden staan. Hiervoor is echter al geoordeeld dat hij dat niet heeft aangetoond. Andere belangen bij verwijdering van de URL uit de zoekresultaten dan de onjuistheid van de publicatie heeft [verzoeker] niet aangevoerd.
5.18.
Alles afwegende is de conclusie dan ook dat de publicatie niet achterhaald, irrelevant of bovenmatig is en dat er ook geen bijzondere omstandigheden zijn die met zich brengen dat in dit geval het belang van [verzoeker] bij verwijdering van de URL zwaarder weegt dan het publieke belang van internetgebruikers om de webpagina te vinden via de URL in de zoekresultaten dan. Google hoeft de URL daarom niet te verwijderen. Het verzoek van [verzoeker] zal dus worden afgewezen
5.19.
De rechtbank veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, op basis van het gebruikelijke liquidatietarief. De proceskosten aan de kant van Google worden aldus begroot op € 1.904,00 (€ 676,- aan griffierecht en € 1.228,00 (2,0 punt x € 614,00) voor het verweerschrift en de mondelinge behandeling) aan salaris advocaat).