- de dagvaarding van 12 augustus 2024 met producties
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 3 oktober 2024
- de brief van [eiser] van 27 november 2024 met nadere stukken
- de mondelinge behandeling van 6 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[gedaagde] en [eiser] huren van [naam] de woonruimte aan het [adres] in [plaats] .
2.2.
De relatie van [eiser] en [gedaagde] is beëindigd en [eiser] heeft de woning verlaten.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser] de huur van de woonruimte aan het [adres] in [plaats] met ingang van 1 juli 2024 niet langer zal voortzetten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is er een huurschuld en staan spullen van [eiser] in de woning.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Partijen zijn beiden partij bij de huurovereenkomst, zodat sprake is van gezamenlijke huur. [eiser] heeft de woning verlaten wegens het verbreken van de relatie en vordert dat de huurovereenkomst ten aanzien van haar niet langer wordt voortgezet.
4.2.
In de wet is een regeling opgenomen op grond waarvan de huurder en/of wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de rechter bepaalt dat die huurder of wettelijke medehuurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten.1 Volgens rechtspraak is deze regeling van overeenkomstige toepassing in het geval gezamenlijke huurders uit elkaar gaan en deze overeenkomstige toepassing strekt zich ook uit tot de werking tegenover de verhuurder.2 Als de wettelijke regeling wordt toegepast, eindigt de huurovereenkomst dus van de vertrekkende huurder(s) op de door de rechter bepaalde dag en wordt de huurovereenkomst van de achterblijvende huurder(s) voortgezet.
4.3.
[eiser] heeft met een aangifte van verhuizing onderbouwd dat zij met ingang van 15 juli 2024 de woning heeft verlaten. Dat is niet weersproken door [gedaagde] . Het verweer van [gedaagde] ziet op een huurschuld die is ontstaan tussen december 2023 en februari 2024 en op spullen van [eiser] die nog in de woning staan. Partijen hebben daarover tijdens de zitting afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal van schikking.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak voldoende aanleiding zijn om te bepalen dat [eiser] de huur niet langer voortzet. De daartoe strekkende vordering zal worden toegewezen met ingang van 15 juli 2024. Deze uitspraak van de kantonrechter heeft ook werking tegenover de verhuurder [naam]
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat [eiser] met ingang van 15 juli 2024 de huurovereenkomst ten aanzien van de woning gelegen aan [adres] in [plaats] niet langer voortzet,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024.
1 Artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2 Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: