3.3.2
Bewijsmotivering
Feiten 1 en 2
Naar aanleiding van de overdracht van de datasets van het EncroChat-account strongestsea@encrochat.com en van de SkyECC-account BA5814 is de politie een onderzoek begonnen onder de naam Apollo. In dit onderzoek rees het vermoeden dat de gebruiker van deze accounts zich bezig hield met de handel in cocaïne.
Identificatie van de verdachte en zijn mededaders
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de gebruiker van het EncroChat-account strongestsea@encrochat.com en de gebruiker van het SkyECC-account BA5814 (bijnaam [naam 1] ) beiden zijn geïdentificeerd als de medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de gebruiker van het EncroChat-account misterdej-cluj@encrochat.com is geïdentificeerd als de medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook de verdediging gaat uit van de juistheid van deze identificaties.
Uit berichtenconversaties tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt dat zij gebruik maken van een “taxi” die moet rijden en dingen moet ophalen en brengen. Over deze “taxi” wordt gesproken als een persoon die ergens woont, die zij kennen en die met hen samenwerkt. Ter beantwoording van de vraag of de verdachte deze “taxi” is, overweegt de rechtbank het volgende.
In enkele SkyECC-berichten wordt de aanduiding “taxi” door [medeverdachte 1] gebruikt in combinatie met de naam [verdachte] en [verdachte] , zijnde de voornaam van de verdachte. Daarnaast geeft [medeverdachte 1] in EncroChat-berichten aan dat “taxi” er staat met de zwarte Mercedes. De verdachte beschikte over een zwarte Mercedes voorzien van kenteken [kenteken] .
In de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] is het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen onder de naam “ [naam 2] ”. [naam 3] is de voornaam van [medeverdachte 1] . Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij taxiritten heeft gereden voor [medeverdachte 1] als dit van hem werd gevraagd. Hij heeft verder verklaard dat hij [medeverdachte 2] kent, dat [medeverdachte 2] een vriend van [naam 3] is en dat hij zelf ook wel eens telefonisch contact met [medeverdachte 2] had.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat “taxi” kan worden geïdentificeerd als de verdachte. Op dit punt is door de verdediging ook geen verweer gevoerd.
Handel in cocaïne
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het berichtenverkeer gaat over de handel in cocaïne (wat op zichzelf door de verdediging niet is bestreden) en overweegt daartoe het volgende.
In de berichten gaat het over blokken die moeten worden vervoerd, verkocht, afgeleverd of ergens liggen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat cocaïne bij internationaal transport vaak wordt verpakt in blokken van 1 kilogram. Uit de berichten volgt dat deze blokken moeten worden verkocht voor bedragen tussen de € 25.000,-- en
€ 30.000,--. Als feit van algemene bekendheid geldt dat deze bedragen overeenkomen met een niet incourante kiloprijs voor cocaïne. Er wordt in de berichten ook gesproken over “colo” en “boli”, waarmee kennelijk wordt bedoeld cocaïne afkomstig uit respectievelijk Colombia of Bolivia. Er wordt ook gesproken over stempels, testen, uitkoken en goed- of afkeuren op smaak. Ten slotte worden foto’s verstuurd van blokken cocaïne, al dan niet met ingeperste stempels.
Opzet op cocaïne
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit omdat de verdachte geen opzet zou hebben gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op enige betrokkenheid bij cocaïne. De verdachte heeft op de zitting ontkend er bij zijn handelen wetenschap van te hebben gehad dat het daarbij om handel in cocaïne ging. Hij verkeerde in de veronderstelling dat het ging om handel in horloges door [medeverdachte 1] . Er was verder voor hem geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 1] betrokken was bij handel in drugs.
Uit de berichten volgt dat de verdachte (“taxi”) degene was die op afroep de blokken cocaïne en de geldbedragen, telkens in opdracht van zijn medeverdachte of -verdachten, vervoerde en afleverde. De berichten houden in dat de verdachte de blokken moest afgeven aan personen na het uitwisselen van een code. Verder zijn er berichten dat de afgegeven blokken door de kopers werden bekeken of getest en dat de verdachte daar dan even op moest wachten. Ook werd in de berichten aangegeven dat een persoon bij de verdachte achterin moest stappen, dat de verdachte dan een rondje moest rijden en de persoon daarna weer moest afzetten. De opdrachten van de verdachte bestonden volgens de berichten onder meer uit “nieuwe” halen, daarvoor naar een loods gaan, doorrijden om ergens anders geld af te geven en eventueel een blok mee terugnemen.
Gezien de inhoud van de opdrachten aan de verdachte en de door hem te verrichten en verrichte handelingen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat hij harddrugs (cocaïne) vervoerde en afleverde. Dat er bij de codewoorden in de chats soms horlogemerken voorkomen, maakt dat niet anders. Dat er mogelijk door de medeverdachte [medeverdachte 1] naast de handel in cocaïne, ook in horloges werd gehandeld – wat niet valt uit te sluiten – doet aan de bovenstaande conclusie over cocaïnehandel niet af. De verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling was dat hij enkel deelnam aan de handel in horloges, acht de rechtbank niet geloofwaardig en niet aannemelijk. Niet alleen heeft de verdachte dit in eerdere verhoren en in zijn uit eigen beweging later opgestelde schriftelijke verklaring niet naar voren gebracht, terwijl hij zichzelf daarmee in zijn eigen ogen zou vrijpleiten. Ook is het in het licht van de hierboven genoemde inhoud van de chatberichten niet aannemelijk geworden. Voor de stelling dat de medeverdachte(n) hem buiten zijn weten om hebben misbruikt, biedt noch het door de verdediging aangedragene noch het dossier aanknopingspunten, in tegendeel gezien de inhoud van de taken van de verdachte.
Feit 2 dubbeltellingen
Voor zover de raadsman nog heeft aangevoerd dat sprake is van een dubbeltelling in de hoeveelheden cocaïne die worden genoemd in de tenlastelegging onder feit 2, berust dit naar het oordeel van de rechtbank op een niet onderbouwde aanname van de raadsman. De inhoud van de chatberichten tonen een constante stroom van inkoop- en verkooptransacties van blokken en bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor de aanname dat er op 8 april 2020 nog steeds wordt gesproken over dezelfde drie blokken cocaïne als waar men begin april over spreekt. Dit geldt ook voor de daarop volgende chatberichten waarin het gaat over het halen en brengen van verschillende blokken cocaïne. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van dubbeltellingen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat, buiten de concrete data onder feit 2, tevens sprake was van voorbereidingshandelingen voor cocaïnetransacties op andere data, waar de verdachte ‘taxi’ als medepleger bij betrokken is. De rechtbank heeft bij de bewijsmiddelen dit onderscheid in data tussen feit 1 en feit 2 benadrukt met de kopjes ‘en voorts in het bijzonder ten aanzien van feit 1’ respectievelijk ‘en voorts in het bijzonder ten aanzien van feit 2’. Van eendaadse samenloop is, gelet op dit onderscheid, geen sprake.