4.1a. Voor ingewijden in het onderwerpelijke juridisch veld, wellicht ten overvloede, wordt toch allereerst het volgende voorop gesteld.
Het beschikbare juridisch kader waarbinnen het juridisch geschil van partijen dient te worden beoordeeld, is blijkens bestaande jurisprudentie, ook van het Europees Hof en de daarop gevolgde reacties, niet uitgekristalliseerd en loopt waarschijnlijk structureel achter op (internationale) ontwikkelingen van de bescherming van het auteursrecht op internet.
Vooralsnog en als leidraad bij de verdere beoordeling van dit geschil zal (onder meer) steun worden gezocht in het door partijen aangedragen juridisch kader. Daarbij zal tevens, voor zover nodig, nog acht worden geslagen op recente (prejudiciële) beslissingen van het Europees Hof ter zake.
4.1b. In de uitspraak van het Europees Hof van 13 februari 2014 (in de zaak Svensson) is, zeer kort gesteld, beslist dat embedden van auteursrechtelijk materiaal van internet is toegestaan.
Embedden kan worden omschreven als insluiten. Als men iets embedt van een andere website op de eigen website laat men aldus een stukje van die andere website zien op de eigen website zonder de content te verplaatsen.
Het gaat er dan om dat websites mogen linken naar auteursrechtelijk beschermd materiaal wanneer het al met toestemming van de rechthebbende op internet is geplaatst. Het moet dus openbaar zijn. Dat embedden mag niet gericht zijn op nieuw publiek, dus moet zonder meer bereikbaar zijn voor alle internetgebruikers, dus zonder drempels (zoals bijv. betalen).
Ook mag embedden niet leiden tot bewerking van het oorspronkelijk materiaal.
Ter zijde zij nog opgemerkt, dat de vraag of het oorspronkelijk materiaal illegaal is gepubliceerd, niet relevant werd geacht, nu embedden geen nieuwe openbaarmaking zou inhouden.
In de prejudiciële uitspraak van het Europees Hof van 8 september 2016 (Sanoma tegen GeenStijl) is dat laatste echter weer beperkt, nu niet gelinkt mocht worden naar uitgelekte foto’s uit een Playboysessie van een bekend persoon.
Daarbij gold dat het moest gaan om een winstoogmerk van de hyperlink-plaatser waarvan derhalve mag worden verwacht dat er onderzocht zou worden of het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk al dan niet illegaal is gepubliceerd.
In casu is daarvan geen sprake, nu van een illegaal plaatsen van de foto door De Telegraaf niet is gebleken. Wel zou, gelet op voornoemde uitspraak in de zaak van Sanoma tegen GeenStijl, relevant kunnen zijn dat [y] met winstoogmerk de foto van [X] (met bijbehorende artikel) op zijn site zou hebben geplaatst.
Daarvan wordt in verband met de legale plaatsing door De Telegraaf van voormelde foto van staatssecretaris [X] bij de beoordeling van het onderhavige geschil niet uitgegaan.
4.2.
Terugkerend naar de kernvraag in dit geding, of sprake is van schending van het auteursrecht, luidt het antwoord dat daarvan sprake is. Kort gesteld heeft [y] de betreffende foto en tekst gedownload en vervolgens op zijn site geüpload.
Dat [y] kennelijk niet over de technische middelen beschikte om de foto met tekst op zijn site te embedden, doet daaraan niet af nu het hier om een professionele partij gaat. Ook het feit dat gesteld noch gebleken is, dat hij hiermee een nieuw publiek zou bereiken, wordt in deze niet relevant geacht.
Ook de (prejudiciële) uitspraak van het Europees Hof van 15 september 2016 in de zaak van Tobias Mc Fadden tegen Sony Music Entertainment Germany (ECLI:EU:C:2016:689) maakt dat oordeel niet anders, nu in het vorenoverwogene is geoordeeld dat [y] zelf het initiatief heeft genomen tot het illegaal downloaden van voornoemde foto met tekst.
4.3.
De vraag of er nog ruimte is voor een billijke uitzondering (het zgn. “Fair Use”) is in deze zaak wellicht actueel.
Fair Use is een gebruik waarover de auteursrechthebbende niet kan klagen. In dat verband zou een rol kunnen spelen dat het hier een standaardfoto betreft van een staatssecretaris in de uitoefening van zijn publieke functie, in een publieke ruimte en een daarbij behorende publiekrechtelijke tekst. Het gaat dus tevens om openbaarheid van bestuur.
Nu partijen dit aspect niet met zoveel woorden in het debat hebben betrokken, zal, afgezien van het belang van vermelding daarvan in dit vonnis, hierop niet verder worden ingegaan.
4.4.
Al het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat [y] , daartoe aangesproken, zelf een bedrag van € 530,-- aan [x] had dienen te betalen; dit was het bedrag waarvoor hij de zaak buitengerechtelijk af had kunnen doen blijkens punt 33 van het verzoekschrift.
Door zulks na te laten, is deze rechtszaak tot wording gekomen. De vordering van [x] dient daarom te worden toegewezen als na te melden.
4.5.
[y] dient als de in het ongelijk te stellen partij de proceskosten te dragen.
Op grond van het bepaalde in artikel 1019h Rv (de implementatie van art. 14 van de Europese Richtlijn 2004/48/EG) wordt [y] veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten van [x] . Voor salaris heeft de gemachtigde van [x] € 2.229,25 begroot, welk bedrag wordt gespecificeerd in de aan de pleitnotie van mr. Mijnsbergen gehechte schriftelijke urenverantwoording. De kantonrechter acht deze kosten, die richtlijnconform zijn, in deze procedure ook redelijk, nu door [x] is getracht met [y] tot een minnelijke regeling te komen waarop [y] niet is ingegaan.