Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Wel in geschil is of eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Uit het dossier blijkt dat eiseres bij brief van 24 juli 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld. Volgens de door eiseres op 17 september 2024 overgelegde pagina over de status van de online indiening van de begeleidende brief en drie formulieren ingebrekestelling (waaronder die van eiseres), is de indiening ‘complete’. Verweerder heeft daar niet op gereageerd. Diens eerder ingenomen standpunt dat de ingebrekestelling niet door hem is ontvangen, is daarmee ontkrachtigd.
4. Eiseres heeft meer dan twee weken na het insturen van de ingebrekestelling, te weten bij brief van 30 augustus 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
5. Het beroep is gegrond.
6. Ter informatie aan de gemachtigde van eiseres merkt de rechtbank nog wel het volgende op. Door de handelwijze van het insturen van meerdere ingebrekestellingen voor verschillende cliënten met slechts één begeleidende brief, waarop slechts één van de dossiercodes en één referentie wordt genoemd, loopt gemachtigde het risico dat de ingebrekestellingen van de niet genoemde (dossiers van) cliënten niet in het juiste dossier bij verweerder terechtkomen. De rechtbank raadt daarom aan deze handelwijze aan te passen.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank
dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.5
8. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een
bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een besluit over de werkelijke schade bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit over de werkelijke schade moet bekendmaken.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat
verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van
25 oktober 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6003).
10. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.6
11. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. Daarom zal de rechtbank dat doen. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.142,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde rechtspraak. Toegekend wordt € 453,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het
door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit bekend te maken op de aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van L. El Kabch, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: