RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/230586-22 (vordering verlenging tbs)
Beslissing op grond van artikel 6:6:10 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 18 maart 2025
in de zaak van de officier van justitie tegen de ter beschikking gestelde:
[betrokkene] ,
geboren op [1986] in [geboorteplaats] (Afghanistan),
op dit moment (als passant) verblijvende in PPC [verblijfplaats]
hierna te noemen: betrokkene.
In deze uitspraak is de verlenging van de tbs-maatregel aan de orde van een betrokkene aan wie ruim twee jaar geleden een tbs-maatregel is opgelegd en die sindsdien in detentie aan het wachten is op een beschikbare plek in een tbs-kliniek. De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of de tbs-maatregel moet worden verlengd, terwijl behandeling in een tbs-kliniek nog niet heeft kunnen starten. De rechtbank gaat in deze uitspraak in op de problematiek van ‘passanten’ die in een (reguliere) gevangenis wachten op een tbs-plek.
6 Het oordeel van de rechtbank
Verloop van de tbs-maatregel tot nu toe
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2023 veroordeeld voor moord en poging doodslag. Aan betrokkene is hierbij, vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid, geen straf maar enkel een tbs-maatregel opgelegd. De bedoeling van de rechtbank was dus dat betrokkene in een tbs-kliniek zou worden geplaatst waar behandeling kan plaatsvinden en waar gewerkt kan worden aan het terugdringen van het recidivegevaar, ter beveiliging van de maatschappij. Betrokkene verblijft echter al twee jaar in detentie in een penitentiair psychiatrisch centrum, in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek. De tbs-klinieken die zijn gespecialiseerd in de problematiek van betrokkene zitten vol en hebben wachttijden die oplopen tot meerdere jaren. Betrokkene staat op de wachtlijsten van drie klinieken.
Bij de verlengingsvordering te overleggen documenten
Wanneer sprake is van tbs met dwang, zoals in het geval van betrokkene, bepaalt artikel 6:6:12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) welke documenten bij een verlengingsvordering van de officier van justitie moeten worden overgelegd. Het gaat dan om (1) een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting (hierna: verlengingsadvies) en (2) een afschrift van de aantekeningen over de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de tbs-gestelde (hierna: wettelijke aantekeningen).
In deze zaak is een recent opgemaakt verlengingsadvies verstrekt, opgesteld door het (plaatsvervangend) hoofd van FPC [instelling] . Betrokkene staat op de wachtlijst voor plaatsing in deze tbs-kliniek. Betrokkene is voor de totstandkoming van dit verlengingsadvies niet gesproken en het advies is (slechts) gebaseerd op de beschikbare Indicatiestelling Forensische Zorg en het algemeen beloop van een tbs-traject.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat dit verlengingsadvies voldoet aan de wettelijke vereisten. Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk dat betrokkene in [instelling] zal worden opgenomen zodra daar plaats voor hem is. Onder die omstandigheid kan het (plaatsvervangend) hoofd van [instelling] worden beschouwd als de meest voor de hand liggende partij om het wettelijk vereiste verlengingsadvies op te stellen, overeenkomstig de bedoeling van de wetgever. Deze situatie is in de wet niet voorzien, maar er is geen aanleiding om in de wettekst een verbod te lezen voor een dergelijke oplossing. De rechtbank sluit aan bij het oordeel van het gerechtshof Arnhem uit 2001 over de toenmalige, gelijkluidende wettelijke bepaling.1
De rechtbank stelt vast dat de wettelijke aantekeningen ontbreken. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat in zoverre niet aan de wettelijke vereisten van artikel 6:6:12, eerste lid, Sv is voldaan. Toch verbindt de rechtbank geen gevolgen aan dit verzuim. Wettelijke aantekeningen worden opgemaakt door het personeel in een tbs-kliniek, maar omdat betrokkene niet in een tbs-kliniek verblijft zijn die er niet. Met een situatie als deze lijkt de wetgever bij het opstellen van (de voorloper van) artikel 6:6:12, eerste lid, Sv geen rekening te hebben gehouden. Zou de rechtbank, vanwege het ontbreken van de wettelijke aantekeningen, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering of de vordering afwijzen, zoals bepleit door de raadsvrouw, dan is het gevolg dat betrokkene in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank vindt die uitkomst onaanvaardbaar, omdat de kans op herhaald delictgedrag bij oplegging van de tbs-maatregel in 2023 nog als hoog werd ingeschat en tot nu toe geen behandeling heeft plaatsgevonden om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft in dit geval genoeg informatie over de situatie van betrokkene om een oordeel te kunnen vormen over de noodzaak van verlenging van de tbs-maatregel.
Verlenging van de tbs met dwang
In het vonnis van deze rechtbank van 2 maart 2023 is overwogen dat de strafbare feiten waarvoor de tbs met dwangverpleging werd opgelegd, misdrijven zijn die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet in tijd beperkt.
De rechtbank moet, ondanks dat betrokkene nog niet in behandeling is, beoordelen of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de tbs-maatregel van betrokkene eist. Zij overweegt als volgt.
In het verlengingsadvies van [instelling] is voor de diagnostiek en het recidivegevaar verwezen naar de beschikbare Indicatiestelling Forensische Zorg waarin zijn meegenomen de conclusies uit de Pro Justitia-rapportages die ten grondslag liggen aan de oplegging van de tbs-maatregel. Bij betrokkene zijn toen schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en een licht verstandelijke beperking vastgesteld. Het recidiverisico werd ingeschat als hoog, waarbij is overwogen dat het recidiverisico sterk samenhangt met de psychotische stoornis en daaruit voortvloeiende agressieve gedachten en angsten. Een behandeltraject werd noodzakelijk gevonden voor zowel een medicamenteuze als een gedragsmatige behandeling van de schizofrenie, de stoornis in het cannabisgebruik en de licht verstandelijke beperking.
Uit het duurzame karakter van de stoornis van betrokkene, met name de schizofrenie en de licht verstandelijke beperking, leidt de rechtbank af dat bij betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank gaat ervan uit dat het recidiverisico bij beëindiging van de tbs-maatregel (onverminderd) hoog is, omdat betrokkene, behalve medicamenteus, nog niet is behandeld en behandeling wel noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. Hoewel het verlengingsadvies van [instelling] gebaseerd is op informatie uit rapporten uit 2023 en niet is opgesteld op basis van op eigen onderzoek van betrokkene, geeft het op dit moment voldoende informatie om een conclusie te kunnen trekken over de aanwezigheid van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling en het daarmee gepaard gaande recidiverisico.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de tbs van betrokkene eist. Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit wordt voldaan.
Passantenproblematiek
De rechtbank wordt steeds vaker geconfronteerd met zaken waarin tbs-gestelden jaren als ‘passant’ in een penitentiaire inrichting (gevangenis) wachten op een plek in een tbs-kliniek. Passanten staan soms langer dan twee jaar op de wachtlijst en er is sprake van een al jaren bestaande en steeds nijpender wordende organisatorische impasse. Deskundigen waarschuwen al jarenlang dat het systeem dreigt vast te lopen. De rechtbank heeft daar eerder deze maand al op gewezen, in een zaak waarin zij een tbs-maatregel met voorwaarden noodgedwongen omzette naar tbs met dwang.2
In deze zaak staat de rechtbank voor de vraag wat de passentenproblematiek betekent voor een beslissing over de verlenging van de tbs. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de strafrechter niet betrokken is bij de tenuitvoerlegging van de maatregel van tbs met dwang. De Dienst Justitiële Inrichtingen gaat over de plaatsing van tbs-gestelden en over de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is daarvoor politiek verantwoordelijk.
Voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van een opgelegde tbs-maatregel is het belangrijk dat deze ook daadwerkelijk en zonder lange wachttijd kan worden geëffectueerd. De rechtbank vindt het dan ook zeer zorgelijk en onwenselijk dat de wachttijden nu zo lang zijn dat een tbs-gestelde na afloop van de eerste twee jaar van de tbs nog steeds als passant op een plek wacht. In deze zaak gaat het om iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard en dus niet strafbaar is voor zijn daden, maar die desondanks al twee jaar in detentie doorbrengt zonder concreet zicht op een tbs-plek.
Dit is een situatie waarin de wettelijke regeling voor het verlengen van een tbs-maatregel niet heeft voorzien en die ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest. De wettelijke norm voor plaatsing van een tbs-gestelde in een passende kliniek is namelijk vier maanden (artikel 6.3, eerste lid van de Wet forensische zorg) en de plaatsing als ‘tbs-passant’ in een penitentiair psychiatrisch centrum mag maximaal 1 jaar duren (artikel 6.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg).
In deze zaak verblijft betrokkene in afwijking van de hiervoor genoemde wettelijke termijnen al veel langer in een penitentiair psychiatrisch centrum. Dat is voor de rechtbank echter geen reden om de tbs-maatregel niet te verlengen. Die maatregel vindt de rechtbank onverminderd noodzakelijk in het licht van de hiervoor beschreven diagnostiek en het recidivegevaar bij betrokkene. Het nu beëindigen van de tbs-maatregel zou tot onverantwoorde veiligheidsrisico’s in de samenleving leiden.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de verlenging van de tbs met dwang zal leiden tot een langer durende detentie, omdat er ook nu nog geen zicht is op een plek in een tbs-kliniek. Daarmee kan op enig moment de vraag opkomen of de detentie van een tbs-gestelde leidt tot schending van het grondrecht dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen als dat niet bij of krachtens de wet is bepaald. Dit grondrecht is verankerd in artikel 15 van de Grondwet en in artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De strafrechter heeft echter niet de taak en verantwoordelijkheid om de problematiek van tbs-passanten op te lossen. De rechtbank ziet het wel als haar verantwoordelijkheid deze problematiek (blijvend) onder de aandacht te brengen. De rechtbank roept de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in het licht van het voorgaande, op de passantenproblematiek met de hoogste prioriteit op te lossen.
Termijn van verlenging
Het algemene uitgangspunt van de rechtbank is dat de tbs verlengd moet worden met een termijn van twee jaren, als aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de betrokkene meer dan een jaar in beslag zullen nemen. Alleen bij bijzondere omstandigheden wijkt de rechtbank daarvan af.
In dit geval is aannemelijk dat de behandeling en resocialisatie meer dan een jaar in beslag zullen nemen. De behandeling moet immers nog starten en het is niet de verwachting dat dit op korte termijn gebeurt. Dat betrokkene al twee jaar wacht op een plek in een tbs-kliniek is voor de rechtbank geen bijzondere omstandigheid om de tbs-maatregel met slechts een jaar te verlengen. Het is namelijk allerminst zeker dat betrokkene over een jaar wél is opgenomen in een tbs-kliniek. Hoe schrijnend de rechtbank dit ook vindt, zij kan plaatsing van betrokkene in een tbs-kliniek niet afdwingen, ook niet door de termijn van de tbs maar met één jaar te verlengen. De door de raadsvrouw gewenste ‘vinger aan de pols’ zou daarmee dan ook niet waargemaakt kunnen worden. De rechtbank zal de maatregel met twee jaren verlengen.