Totstandkoming van het besluit
2. Eiser heeft een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz-indicatie). De broer van eiser is door de rechtbank benoemd als zijn mentor en bewindvoerder. Eiser woonde bij zijn ouders. Van 2 mei 2019 tot 29 augustus 2022 heeft hij in een Wlz-instelling verbleven. Omdat eiser doof is en de Nederlandse taal niet beheerst, kon eiser in de Wlz-instelling niet met anderen communiceren. Eiser is per 29 augustus 2022 weer bij zijn ouders aan de [adres] in [woonplaats] gaan wonen. Volgens de broer van eiser is het wonen bij de ouders onveilig. De broer van eiser heeft op 16 juli 2023 een aanvraag voorrang huisvesting ingediend voor eiser. Daarbij heeft hij een beroep gedaan op mantelzorg, sociale en financiële problematiek, medische redenen en meervoudige problematiek.
3. Het college heeft de aanvraag getoetst aan de Urgentieverordening huisvesting [woonplaats] 2023 (de Verordening). Bij besluit van 25 september 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen.
4. De broer van eiser heeft, namens eiser, tegen dit besluit bezwaar ingediend. Op 25 oktober 2023 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden waar eiser en zijn broer niet bij aanwezig waren.
5. Bij besluit van 15 november 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Volgens het college is geen sprake van urgente woonnood omdat eiser inwoont bij de ouders en hiermee een dak boven zijn hoofd heeft. Het college heeft dit gebaseerd op de artikelen 5 en 7 van de Verordening en de daarbij behorende toelichting. Het college heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten voor een urgentieverklaring op grond van mantelzorg, als bedoeld in artikel 8 van de Verordening, omdat eiser geen gebruik maakt van zijn Wlz-indicatie. Volgens het college moet een oplossing voor de woonsituatie van eiser gezocht worden in een woning met zorg via een Wlz-zorginstelling. Het college heeft daarom geen aanleiding gezien de hardheidsclausule van artikel 17 van de Verordening toe te passen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college de aanvraag om een woonurgentie terecht heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag om urgentie niet op goede gronden heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De voor beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college voldaan aan de hoorplicht?
9. Eiser voert aan dat zijn broer ten onrechte niet is gehoord door het college in de bezwaarfase. Volgens eiser is de uitnodiging voor de hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften te laat naar zijn broer verstuurd. De uitnodiging van 16 oktober 2023 is de week van 21 oktober 2023 bezorgd en de hoorzitting vond plaats op 25 oktober 2023. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze termijn te kort is. Daarnaast voert eiser aan dat zijn broer in de week van 25 oktober 2023 op familiebezoek was en om die reden de uitnodiging later heeft gelezen, nadat de hoorzitting al was geweest. Zijn broer heeft toen telefonisch nog verzocht om een nieuwe hoorzitting, maar dit verzoek is afgewezen.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de uitnodiging voor de hoorzitting tijdig is verstuurd. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat het voor risico van de broer van eiser komt dat hij de uitnodiging pas later heeft gelezen, omdat hij zelf ervoor moet zorgen dat inkomende post adequaat wordt bijgehouden, al dan niet door het inschakelen van een derde of andere gemachtigde. Ter zitting heeft het college toegelicht dat normaal minstens twee weken zit tussen een uitnodiging en een hoorzitting, maar dat in urgentiezaken ook wel een kortere termijn wordt gehanteerd vanwege de aard van de zaak. Het college heeft met deze werkwijze geprobeerd om de belangen van eiser hiermee in het oog te houden, ook omdat er maar eens per maand een hoorzitting is en eiser anders langer had moeten wachten. Over het verzoek van de broer van eiser om een nieuwe hoorzitting te houden stelt het college hiertoe niet bereid te zijn, omdat de broer van eiser pas twee dagen na de hoorzitting telefonisch hierom heeft verzocht.
9.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure vormt. De broer van eiser is, als zijn gemachtigde, bij brief van 16 oktober 2023 uitgenodigd voor de hoorzitting op 25 oktober 2023. Hoewel in de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) geen termijn is genoemd voor het uitnodigen voor de hoorzitting volgt uit het bepaalde in artikel 7:4, eerste lid, van de Awb – waarin is geregeld dat belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen – dat deze termijn in elk geval langer dan tien dagen moet zijn.1 Vast staat dat het college in dit geval niet aan deze termijn heeft voldaan. De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van het college dat een verzoeker om urgentie gebaat kan zijn bij kortere termijnen, gelet op de aard van de zaak, maar in dit geval is de broer van eiser hier niet bij gebaat geweest. Het college heeft desondanks ten onrechte vastgehouden aan de te korte termijn, zonder adequate motivering. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat zij bij de uitnodiging voor de hoorzitting, in strijd met artikel 7:2 Awb, een te korte termijn in acht heeft genomen. De beroepsgrond slaagt. De gevolgen hiervan zullen verder in deze uitspraak besproken worden.
Urgentie
10. Eiser kan zich niet met het besluit van 15 november 2023 verenigen. Hij voert aan dat de bezwarencommissie bekend was met de aangepaste Wlz-indicatie van 11 oktober 2022. Eiser ontvangt namelijk de zorg niet meer in natura via een Wlz-zorginstelling, maar hij koopt de benodigde zorg zelf in via een persoonsgebonden budget (pgb). Volgens eiser zou het college op de hoogte kunnen zijn van de ingezette hulp per oktober 2022. Daarnaast voert eiser aan dat geen enkele Wlz-instelling geschikt is voor hem, zoals ook eerder is gebleken. Eiser voert verder aan dat zijn moeder, broer, schoonzus en overige familieleden dagelijks mantelzorg verlenen. Eiser betoogt daarnaast dat er geen veilige woonsituatie is omdat er sprake is van huiselijk geweld. Zijn vader accepteert zijn handicap niet en zijn familie is dagelijks actief bezig om de veiligheid thuis te waarborgen. Door onbegrip van zijn vader is er veel sprake van agressie. De politie is meermaals aan de deur geweest. Ter zitting heeft de broer van eiser hieraan toegevoegd dat het ook is voorgevallen dat eiser met een mes heeft gedreigd tegen zijn ouders. Ook heeft hij zijn moeder een keer geduwd en heeft hij borden stukgegooid. De broer van eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij bij de politie stukken kan opvragen over deze voorvallen en dat hij hier in bezwaar geen verdere toelichting op heeft kunnen geven, omdat hij niet bij de hoorzitting was. Eiser heeft tot slot een beroep op de hardheidsclausule gedaan, omdat volgens hem sprake is van een levensbedreigende en levensontwrichtende situatie.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser in zijn algemeenheid niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, gelet op de artikelen 5 en 7 van de Verordening en de daarbij behorende toelichting. Eiser woont namelijk in bij zijn ouders. Daarbij heeft het college geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat het college van mening is dat de mantelzorgontvanger niet alle voorliggende voorzieningen heeft geaccepteerd, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening. Uit de Wlz-indicatie van 11 oktober 2022 blijkt dat op eiser het ‘Zorgprofiel VG 06: Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering’ met een omvang van 24-uurszorg van toepassing is. Met deze Wlz-indicatie zou eiser in een zorginstelling kunnen worden geplaatst, maar hij kiest ervoor om dit niet te doen. Het college acht het, gelet op de Wlz-indicatie van 11 oktober 2022, niet verantwoord dat eiser zelfstandige huisvesting ambieert terwijl hij 24 uur per dag professionele verzorging en begeleiding nodig heeft. Het voorgaande overstijgt volgens het college de reikwijdte van mantelzorg als bedoeld in de Verordening. Eiser is niet zelfredzaam genoeg om zelfstandig te wonen, aldus het college. Over de veiligheid van de woonsituatie stelt het college zich op het standpunt, mede gelet op de gedane navraag bij consulent [consulent], dat eiser onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er sprake is van huiselijk geweld waarvan eiser zelf het slachtoffer is. Volgens [consulent] is het huiselijk geweld afkomstig van eiser zelf. Het college stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat er een levensbedreigende en levensontwrichtende situatie is, waardoor de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. Het college ziet dan ook geen aanleiding om met toepassing van de hardheidsclausule ten gunste van eiser af te wijken van de Verordening.2 Gelet op het feit dat eiser niet heeft gemotiveerd dat geen enkele Wlz-instelling de gevraagde zorg kan leveren en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de thuissituatie bij de ouders onhoudbaar is, stelt het college dat de situatie van eiser niet onder urgentie in de zin van de Verordening valt.
10.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de broer van eiser toegelicht waaruit de acute woonnoodsituatie bestaat, zoals hierboven omschreven, en dat hij dit tijdens de hoorzitting in bezwaar ook had willen toelichten. Eiser heeft toegelicht waarom volgens hem een levensbedreigende en urgente woonsituatie bestaat. Het college heeft niet gemotiveerd waarom dit niet als een acute woonnoodsituatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening kan worden beschouwd. Het college heeft zich in dit verband, onder verwijzing naar de toelichting bij de Verordening, slechts op het standpunt gesteld dat eiser geen urgente woonsituatie heeft omdat hij inwoont bij zijn ouders. De rechtbank merkt hierover op dat in de toelichting bij de Verordening een aantal situaties zijn genoemd waarin een aanvrager “in het algemeen” niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, waaronder de situatie dat een aanvrager inwoont bij zijn ouders. De bewoording in de toelichting dat “in het algemeen” bij inwoning geen urgente situatie bestaat, brengt mee dat het college steeds een individuele beoordeling moet maken of ook in de betreffende situatie geen urgente situatie bestaat. Door in dit geval slechts te verwijzen naar de toelichting bij de Verordening, heeft het college – mede in het licht van wat eiser over zijn urgente woonsituatie naar voren heeft gebracht – die beoordeling onvoldoende gemaakt. Daarmee heeft het college ondeugdelijk gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen urgente situatie bestaat.
10.3.
Verder heeft de broer van eiser tijdens de zitting verklaard dat eiser wel degelijk gebruik maakt van de Wlz-indicatie, in de vorm van een pgb. Vanuit dat pgb wordt de benodigde zorg ingekocht. De broer van eiser ontvangt vanuit het pgb een vergoeding voor de ondersteuning die hij aan eiser biedt, de echtgenote van eiser ontvangt een vergoeding voor de (huishoudelijke) werkzaamheden die zij voor eiser verricht en daarnaast zijn er twee externe zorgverleners die vanuit het pgb worden betaald. De zorgverlener die ter zitting aanwezig was heeft dit ook toegelicht, hij ondersteunt in de zorg voor eiser. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat de broer van eiser ter zitting heeft aangegeven dat eiser zich bij een Wlz-instelling in gemeente [woonplaats] heeft gemeld, maar dat hij daar is geweigerd. Dit was bekend bij het college, maar dit is niet meegenomen in het bestreden besluit. Eiser heeft met het voorgaande toegelicht dat de Wlz-indicatie als voorliggende voorziening wordt gebruikt. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen gebruik zou maken van alle voorliggende voorzieningen, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening.
10.4.
Over het standpunt van het college dat de WLZ-indicatie in de weg staat aan het verlenen van urgentie omdat het niet verantwoord is dat eiser zelfstandige huisvesting ambieert en het in zijn situatie voor de hand ligt dat hij in een Wlz-instelling gaat wonen, overweegt de rechtbank als volgt.
10.4.1.
De Verordening benoemt als maatschappelijke doelgroep onder meer woningzoekenden die na een verblijf in een Wlz-instelling, deze instelling verlaten en uitstromen naar een gemeente in de regio Amersfoort.3 Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat het niet onmogelijk is om met een Wlz-indicatie zelfstandig te wonen. Het college heeft ter zitting hierover toegelicht dat het mogelijk is om bij uitstroom uit een Wlz-zorginstelling in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring voor zelfstandige woonruimte, maar daarvoor is nodig dat (a) de Wlz-indicatie volledig wordt gebruikt en (b) een zorginstelling te kennen geeft dat zelfstandig wonen (met voldoende zorg en begeleiding) mogelijk is. Naar de rechtbank begrijpt, doelt het college hiermee op voormelde maatschappelijke doelgroep en op artikel 5, lid 2, onder b, van de Verordening, waarin regels zijn opgenomen over urgentie voor deze doelgroep. In de Verordening staan dus regels voor mensen met een Wlz-indicatie die vanuit een Wlz-zorginstelling woningzoekend zijn en doorstromen naar een zelfstandige woning. In de Verordening staan echter geen regels voor de situatie dat iemand met een Wlz-indicatie bij zijn ouders inwoont en woningzoekend is. Het is de rechtbank niet duidelijk waarom in het eerste geval wel en het tweede geval geen urgente woonsituatie zou kunnen bestaan. De rechtbank ziet daarom niet in dat de omstandigheid dat eiser een Wlz-indicatie heeft waarmee hij in beginsel in een Wlz-instelling kan gaan wonen, voldoende reden is om een urgentieverklaring te weigeren. Daarnaast is van belang dat eiser door een Wlz-zorginstelling is geweigerd. De rechtbank heeft daarom twijfels hoe reëel het is om te verwachten dat eiser in een Wlz-instelling kan gaan wonen, zeker omdat hij vanwege zijn verstandelijke beperkingen, doofheid en het niet beheersen van de Nederlandse taal niet tot nauwelijks met anderen kan communiceren. Verder is van belang dat (a) de broer van eiser ter zitting heeft toegelicht dat de Wlzindicatie volledig wordt benut en (b) eiser geen zorg ontvangt van een Wlzzorginstelling. Daardoor is niet gebleken dat er een Wlz-zorginstelling is die kan verklaren dat eiser zelfstandig kan wonen. Eiser heeft ter zitting toegelicht hoe hij en zijn familie de verzorging van eiser in een zelfstandige woning voor zich zien. Volgens zijn broer, schoonzus en zorgverlener, die op de zitting aanwezig waren en zorg en ondersteuning bieden op grond van zijn Wlz-indicatie, is eiser met die ondersteuning in staat om zelfstandig te wonen. Gelet hierop, is de enkele omstandigheid dat eiser een Wlzindicatie heeft waarmee hij in beginsel in een Wlz-instelling kan gaan wonen, onvoldoende reden om een urgentieverklaring te weigeren. Het college moet beoordelen of eiser voldoet aan de vereisten die gelden voor een urgentieverklaring voor woningzoekenden. Hierbij moet het college ook rekening houden met de hardheidsclausule van artikel 17 van de Verordening.
10.4.2.
Volgens het college voldoet eiser niet aan de regels die gelden voor woningzoekenden met een Wlz-indicatie, omdat eiser niet in staat is zelfstandig te wonen. Het college is er namelijk niet van overtuigd dat de familie van eiser de benodigde zorg kan leveren. Het college stelt dat een urgentieverklaring niet bedoeld is voor een situatie zoals die van eiser en dat een zorgwoning meer voor de hand ligt voor eiser. Daarbij heeft het college gewezen op de zwaarte van de Wlz-indicatie. Zoals volgt uit wat onder 10.4.1 is overwogen, gaat het college normaal gesproken af op de mededeling van een Wlz-zorginstelling dat iemand met de nodige zorg en begeleiding zelfstandig kan wonen, maar in het geval van eiser is niet gebleken dat er een Wlz-zorginstelling is die dit kan verklaren en hebben zijn broer, schoonzus en zorgverlener tijdens de zitting te kennen gegeven dat eiser wel degelijk in staat is om zelfstandig te wonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de toelichting dat het vanwege de Wlz-indicatie twijfels heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet zelfstandig zou kunnen wonen met passende zorg. Het college dient hierbij in te gaan op de door eiser geschetste situatie en daarnaar zo nodig onderzoek te doen. Daarbij weegt mee dat zelfstandig wonen met een Wlz-indicatie ook volgens het college niet onmogelijk is. Het college heeft in dit geval met de verwijzing naar de zwaarte van de Wlz-indicatie niet toereikend gemotiveerd waarom de zorg en ondersteuning vanuit het pgb van eiser ontoereikend zijn om zelfstandig te kunnen wonen.
10.5.
De rechtbank overweegt verder dat, in het licht van het schenden van de hoorplicht in bezwaar, het college onvoldoende zorgvuldig tot de conclusie is gekomen dat in het geval van eiser geen acute woonnoodsituatie bestaat. Ter zitting heeft de broer van eiser benadrukt dat hij het bezwaar bij de hoorzitting had willen toelichten. De rechtbank draagt het college daarom op om (de broer van) eiser te horen, alvorens een nieuw besluit te nemen. Daarbij wijst de rechtbank eiser en zijn broer erop dat hij met documenten moet onderbouwen dat er een acute en levensbedreigende woonsituatie bestaat, bijvoorbeeld met documenten van de politie, de geleverde zorg of de weigering door de Wlz-instelling.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 november 2023;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bijlage : voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Urgentieverordening huisvesting [woonplaats] 2023
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze vordering wordt verstaan onder:
d. mantelzorg: hulp, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
g. Bijzondere maatschappelijke doelgroep: (…) de woningzoekenden die een verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg verlaten waar zij geneeskundige geestelijke zorg ontvingen (…), en uitstromen naar de gemeente van regie/herkomst binnen de regio Amersfoort (…).
-
Voor de in artikel 2, lid 1 aangewezen categorieën woonruimte wordt voorrang gegeven aan woningzoekenden, waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is
-
Tot de in het eerste lid bedoelde categorieën woningzoekenden behoren:
a. De twee verplichte urgentiecategorieën genoemd in de Huisvestingswet (artikel 12, lid 3), te weten:
1. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijk opvang voor personen die hun woning hebben moeten verlaten in verband met relationele problemen of geweld;
2. Woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen.
b. De drie verplichte urgentiecategorieën in gemeentelijke taakstellingen:
(…)
2. Regionale uitstrook uit maatschappelijke instellingen voor de bijzondere maatschappelijke doelgroepen;
c. Ingezetenen met een ernstige sociale problematiek:
1. Bij een levensbedreigende situatie mede veroorzaakt door de huidige woonsituatie;
(…)
e. Ingezetenen met een urgente medische reden waarbij de oplossing van de huisvestingssituatie medisch urgent is;
f. Ingezeten met meervoudige problematiek zoals bijvoorbeeld psychische, sociale, medische of financiële problematiek (mede) gerelateerd aan de huisvestingssituatie.
Artikel 7. Algemene beoordelingscriteria
1. Bij de behandeling van de aanvraag worden de volgende algemene criteria gehanteerd:
-
Er wordt alleen urgentie verleend, indien er sprake is van een acute woonnoodsituatie of duidelijk aantoonbaar is dat deze op korte termijn dreigt te ontstaan;
-
Er wordt alleen urgentie verleend als de aanvrager aantoont maximale inspanning te hebben gepleegd om zelf de woonnoodsituatie op te lossen;
-
De individuele situatie van de aanvrager is uitgangspunt voor de beoordeling van de urgentie-aanvraag.
Artikel 8. Aanvullende bepalingen urgentiecategorie artikel 5, lid 2, onder a, 2 (mantelzorg)
1. Bij een aanvraag om urgentie door een mantelzorgverlener of een mantelzorgontvanger moet aan de volgende criteria worden voldaan:
-
De aanvrager van de urgentie is diegene die wil verhuizen. Dit kan de mantelzorg ontvanger zijn of de mantelzorgverlener;
-
De mantelzorg ontvanger of de mantelzorgverlener is ingezetene;
-
De mantelzorgverlener krijgt geen geld voor de zorg en hulp die hij/zij geeft.
-
Het is aannemelijk dat de mantelzorgrelatie minimaal 1 jaar in stand blijft na het afgeven van de urgentieverklaring;
-
De mantelzorgontvanger heeft alle voorliggende voorzieningen geaccepteerd;
-
De zorgtaken kosten de mantelzorgverlener minimaal 10 uur per week, verdeeld over tenminste 4 dagen;
-
De mantelzorgontvanger bewoont een zelfstandige woonruimte (extramuraal).
-
De huidige reistijd tussen de mantelzorgontvanger en de mantelzorgverlener is minimaal 30 minuten met de auto (snelste route volgens Google Maps) of openbaar vervoer.
-
De mantelzorgontvanger kan zich niet zelfstandig redden op minimaal drie van de volgende levensgebieden:
-
Huishouden doen en het regelen van het dagelijks leven
Artikel 17. Hardheidsclausule
1. Het college is bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
Toelichting Urgentieverordening huisvesting [woonplaats] 2023
Ter verduidelijking worden hieronder een niet limitatief aantal voorbeelden gegeven van omstandigheden, waarbij de aanvrager in het algemeen NIET in aanmerking komt voor een urgentie.
(…)
3. Inwoning. Bijvoorbeeld het inwonen, ook als gezin, bij ouders, op kamers of een niet zelfstandige etage.
Algemene wet bestuursrecht
-
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
-
Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.