Motivering van de beslissing
1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv bij de huidige stand van zaken kan verwachten dat mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn vanwege long covid, daarvan nog zullen en kunnen herstellen.
2. De werkneemster werkte bij Philadelphia, totdat zij in december 2021 ziek werd door een coronabesmetting. Zij heeft daarna long covid gekregen. Vanaf 29 november 2023 krijgt de werkneemster van het Uwv een loongerelateerde arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering is toegekend op basis van volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Philadelphia is het daar niet mee eens. De werkneemster zou een zogenoemde IVA-uitkering moeten krijgen vanwege volledige én duurzame arbeidsongeschiktheid, wat gunstig is voor de premieverplichtingen die Philadelphia heeft. Philadelphia voert aan dat er geen reële behandelmogelijkheden zijn voor longcovidpatiënten, zodat er bij de werkneemster sprake is van een duurzame situatie van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank beoordeelt het besluit van 19 april 2024, waarmee het Uwv het bezwaar van Philadelphia ongegrond heeft verklaard en de toegekende loongerelateerde WIA-uitkering heeft gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank oordeelt dat het Uwv er niet in is geslaagd om te onderbouwen dat er vanwege medische behandelmogelijkheden een kans is op herstel van de werkneemster in het eerste jaar na de start van de uitkering. Aan de beslissing op bezwaar ligt een rapport ten grondslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarin staat dat er op dat moment (april 2024) nog geen behandeling is voor long covid, wat daarom kan worden gezien als stabiel ziektebeeld. De verzekeringsarts schrijft in het rapport dat als het stappenplan van het Uwv gevolgd zou worden, inderdaad uitgegaan zou moeten worden van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarmee erkent de verzekeringsarts dus dat er in het concrete geval van de werkneemster sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
5. In het rapport schrijft de verzekeringsarts vervolgens dat hij verwacht dat er, gezien de grootschaligheid van de problematiek van long covid, resultaten zullen komen van medisch onderzoek en trials die bij verschillende academische centra lopen. De rechtbank vindt dat veel te ongewis en onvoldoende concreet in het licht van de toets die de verzekeringsarts moet verrichten. Dat er veel longcovidpatiënten zijn en dat de behandelmogelijkheden mogelijk zullen verbeteren, is bovendien geen reden om nu geen IVA-uitkering toe te kennen. Mocht er in de toekomst meer duidelijk worden over de behandeling van long covid, dan kan het Uwv met herbeoordelingen immers bekijken of mensen met een IVA-uitkering nog steeds duurzaam arbeidsongeschikt moeten worden beschouwd. De wet bepaalt immers dat het recht op een IVA-uitkering eindigt als de arbeidsongeschiktheid niet meer duurzaam is (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA).
6. In het verweerschrift heeft het Uwv nog verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3463. Dat overtuigt de rechtbank in deze zaak echter niet. In die uitspraak ging het over een “klachtencontingente behandeling in combinatie met pacing (het rustig uitvoeren en heel geleidelijk opbouwen van activiteiten)” als meest passende behandeling voor “algehele kracht- en conditieverbetering”. In deze zaak heeft de verzekeringsarts het echter niet over een dergelijke behandeling in zijn rapport, waardoor een ongerichte verwijzing in het verweerschrift naar deze uitspraak meer vragen oproept dan beantwoordt. De rechtbank vraagt zich bovendien af wat een dergelijke behandeling concreet inhoudt en hoe algehele kracht- en conditieverbetering zich verhoudt tot de concrete beperkingen van déze werkneemster bij het verrichten van arbeid. Ten slotte is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland gedaan in de zomer van 2023, wat de vraag opwerpt hoe actueel de daarin genoemde wetenschap over de behandeling van long covid nu nog is. Het had op de weg van (de verzekeringsarts van) het Uwv gelegen om met actuele informatie bij de huidige stand van zaken te onderbouwen hoe het concrete geval van deze werkneemster zich verhoudt tot behandelmogelijkheden bij long covid. Het Uwv was niet op de zitting aanwezig omdat er vanwege een onvoorziene situatie geen gemachtigde beschikbaar was. De rechtbank heeft begrip voor de lastige situatie van onderbemensing bij het Uwv, maar dit betekent wel dat de rechtbank de vragen die zij had ook niet op de zitting heeft kunnen bespreken.
7. Al met al vindt de rechtbank het hiervoor genoemde rapport van de verzekeringsarts voldoende duidelijk om de zaak af te kunnen doen. Het rapport gaat over deze werkneemster en de verzekeringsarts overweegt klip en klaar dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal daarom bepalen dat een IVA-uitkering wordt toegekend aan de werkneemster, in plaats van een loongerelateerde uitkering.
8. De rechtbank heeft ook begrip voor de positie van de werkneemster zelf, die duidelijk naar voren heeft gebracht dat zij alles op alles zet om te herstellen en dat zij daarom opziet tegen een IVA-uitkering. Deze uitspraak beperkt haar echter niet in haar herstel: zij kan zich daarop blijven richten en de rechtbank hoopt met haar dat dit ertoe zal leiden dat zij weer aan het werk zal kunnen. Als dat lukt, dan is er geen sprake meer van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waarmee het recht op IVA komt te vervallen. De werkneemster kan dan terugvallen op de huidige uitkering voor niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan Philadelphia vergoeden en krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 2.374,- voor de bijstand door een gemachtigde (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.