RECHTBANK
MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11052415 \ MV EXPL 24-50
Vonnis in kort geding van 22 mei 2024
[eiser]
,
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T.W. Jaburg,
[gedaagde]
,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.
3 Het geschil en de beoordeling
3.1.
[gedaagde] huurt de woning aan de [adres] in [gemeente] van [eiser] . Er is een huurachterstand. [eiser] vordert daarom in deze procedure ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de huurachterstand kan betalen zodra ze de erfenis van haar ouders heeft ontvangen. Op 3 juni 2024 vindt de overdracht van de woning van haar ouders plaats. Kort daarna ontvangt zij het geld. Vanaf dat moment is de financiële situatie van [gedaagde] weer stabiel.
3.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vordering.
3.4.
Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
De gevorderde ontruiming wordt toegewezen
3.5.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een – diepgaand – onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
3.6.
Tussen partijen staat vast dat er een huurachterstand van 4 maanden is. De grootte van deze achterstand maakt dat de gevorderde veroordeling tot ontruiming toewijsbaar is. De door [gedaagde] genoemde financiële omstandigheden kunnen niet als gevolg hebben dat van de ontruiming moet worden afgezien.
3.7.
De gebruikelijke ontruimingstermijn is veertien dagen na betekening van het vonnis. In dit geval bepaalt de kantonrechter dat [gedaagde] na betekening van het vonnis drie weken de tijd krijgt om te ontruimen. [eiser] heeft op de zitting namelijk toegezegd dat hij niet tot ontruiming zal overgaan als [gedaagde] alles in de eerste week van juni 2024 betaald heeft. De ontruimingstermijn van drie weken geeft [gedaagde] gelegenheid om alles te betalen en de ontruiming te voorkomen.
3.8.
De door [eiser] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en verder in samenhang met artikel 444 Rv.
[gedaagde] moet de huurachterstand betalen
3.9.
Bij dagvaarding heeft [eiser] betaling van de huurachterstand van € 4.455,00 gevorderd (februari, maart en april 2024). Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat ook de maand mei onbetaald is gebleven. [gedaagde] heef dit bevestigd. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.455,00 aan achterstallige huur tot en met april 2024 en de huur vanaf mei 2024 tot de daadwerkelijke ontruiming. [eiser] eist betaling van €1.485 per maand aan huur vanaf mei 2024 tot de daadwerkelijke ontruiming. Op de zitting waren partijen het eens dat de huur op dit moment € 1.487 per maand bedraagt. Het is de kantonrechter – zonder formele eisvermeerdering – niet toegestaan het meerdere toe te wijzen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van € 1.485 per maand aan huur vanaf mei 2024 tot de daadwerkelijke ontruiming.
Ambtshalve toets van algemene voorwaarden
3.10.
[eiser] is een natuurlijk persoon die woonruimte verhuurt aan [gedaagde] , die de woonruimte voor eigen gebruik huurt en daarom is aan te merken als consument-huurder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat [eiser] de woning als belegging (voor zijn pensioenvoorziening) heeft gekocht. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [eiser] uit de verhuur van de woning inkomsten verwerft. Met andere woorden, aan de verhuur ligt een verdienmodel ten grondslag. Daarom is sprake van bedrijfsmatige verhuur. Deze procedure heeft dus betrekking op een overeenkomst tussen een bedrijfsmatig handelende verhuurder van woonruimte en een consument-huurder. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. De kantonrechter moet ambtshalve (uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) beoordelen of aan een aantal belangrijke consumentenbeschermende bepalingen is voldaan.
3.11.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of [eiser] in de overeenkomst of in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden een regeling heeft opgenomen over incassokosten en rente die zodanig afwijkt van de wettelijke regelingen hierover dat [gedaagde] daardoor aanzienlijk wordt benadeeld. Dan zou de regeling door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is hier niet het geval.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 570,50 toegewezen.
3.13.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen over de periode waarin zij met de betaling van de huur(achterstand) in verzuim is geweest. Omdat [gedaagde] de huurprijs vooruit moet betalen en zij dat niet heeft gedaan, is zij in verzuim geraakt. De gevorderde rente van € 39,48 tot en met 16 april 2024 zal worden toegewezen. [gedaagde] moet ook de rente betalen vanaf 17 april 2024 tot en met de dag waarop de achterstand helemaal is betaald.
3.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
136,72
|
|
- griffierecht
|
€
|
248,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
543,00
|
|
- nakosten
|
€
|
135,00
|
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.062,72
|
|
4 De beslissing
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te [gemeente] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser] :
a. a) € 4.455,00 aan achterstallige huur tot en met 30 april 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2024, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
b) € 1.485,00 per maand vanaf 1 mei 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
c) € 570,50 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.062,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.