Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2023:4140

Rechtbank Midden-Nederland
02-08-2023
10-08-2023
C/16/545022 / HA ZA 22-481
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Vernietiging besluit tot ontzetting uit lidmaatschap vereniging, afwijzing immateriële schadevergoeding.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: C/16/545022 / HA ZA 22-481

Vonnis van 2 augustus 2023

in de zaak van

[eiseres] ,

wonend in [woonplaats] ,

eisende partij,

advocaat: mr. D.F.P. van Arkel in Rotterdam,

tegen

de vereniging

[gedaagde] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij,

advocaat: mr. R. Tamourt in Burgum.

Partijen worden hierna [eiseres] en de [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding, met daarin ook een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv;

- de conclusie van antwoord, inclusief antwoord in het incident;

- het vonnis in het incident van 18 januari 2023;

- de aanvullende producties 31 tot en met 35 van [eiseres] van 27 juni 2023;

- de spreekaantekeningen die door de advocaat van [eiseres] zijn voorgedragen tijdens de zitting van 12 juli 2023.

1.2.

Tijdens de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Die zittingsaantekeningen zitten in het dossier van de rechtbank. Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2 Waar de zaak over gaat

2.1.

[eiseres] is een fokker van [.] honden en is 27 jaar lid geweest van de [gedaagde] . In de loop van 2021 is het misgegaan tussen [eiseres] en de [gedaagde] .

2.2.

Op 31 juli 2021 heeft [eiseres] een nestje pups gekregen. Zij heeft toen te laat aangifte gedaan van de geboorte van het nestje en daarvoor heeft zij een boete gekregen (hierna: het boetebesluit). Op 14 september 2021 heeft [eiseres] opnieuw een nestje pups gekregen en hiervan heeft zij geen dek- of geboorteaangifte gedaan. Vervolgens heeft het bestuur van de [gedaagde] [eiseres] op 1 november 2020 gemaild over te gaan tot ontzetting van [eiseres] uit haar lidmaatschap.

2.3.

[eiseres] vordert vernietiging van het boetebesluit en van het besluit tot ontzetting. Ook wil [eiseres] dat de [gedaagde] negatieve uitlatingen over haar rectificeert en vordert zij een immateriële schadevergoeding voor de aantasting van haar reputatie. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van de [gedaagde] in de proceskosten.

2.4.

De [gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Volgens de [gedaagde] is de boete rechtmatig opgelegd en heeft zij helemaal geen besluit tot ontzetting genomen. De [gedaagde] spreekt tegen dat zij onjuiste of onvolledige uitlatingen heeft gedaan over [eiseres] die gerectificeerd zouden moeten worden. Mede om die reden moet volgens de [gedaagde] ook de immateriële schadevergoedingsvordering worden afgewezen.

2.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1.

De rechtbank laat het boetebesluit in stand, maar vernietigt het besluit tot ontzetting. Daarnaast moet de [gedaagde] haar leden informeren dat het besluit om [eiseres] uit haar lidmaatschap te ontzetten door de rechtbank is vernietigd. Zij hoeft echter geen immateriële schadevergoeding te betalen aan [eiseres] . De rechtbank legt hierna per vordering uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen, maar gaat kort eerst in op het toetsingskader als het gaat om het vernietigen van besluiten.

Het toetsingskader voor vernietiging van besluiten

3.2.

Op grond van artikel 2:15 lid 1 BW kan een besluit van een orgaan van een rechtspersoon worden vernietigd (a) wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen; (b) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist; en (c) wegens strijd met een reglement.

3.3.

Bij de beoordeling of een besluit vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid moet de rechter terughoudend zijn. Een besluit kan alleen op die grond vernietigbaar zijn als het orgaan dat het besluit heeft genomen in redelijkheid niet tot dat besluit heeft kunnen komen. Daarbij moet worden beoordeeld of het orgaan bij het nemen van het besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.1

Het boetebesluit

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat het boetebesluit niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en legt hierna uit waarom.

3.5.

[eiseres] was te laat met de aangifte van het nestje pups dat zij op 31 juli 2021 kreeg. Op grond van artikel 3.1 van het Reglement Nestinventarisatie van de [gedaagde] (hierna: het RNI) moet de geboorteaangifte binnen tien dagen plaatsvinden en [eiseres] heeft pas op de elfde dag aangifte gedaan. Het bestuur heeft [eiseres] daarom een boete van € 30,- opgelegd. Die bevoegdheid had het bestuur op grond van artikel 2.1 van het Sanctiereglement van de [gedaagde] (hierna: het sanctiereglement).

3.6.

Tussen [eiseres] en het bestuur is een discussie ontstaan over de tekst van dat artikel 2.1 van het sanctiereglement. Daar staat: “Het bestuur legt de fokker, wanneer hij de regels, genoemd in het RNI niet nakomt, een geldboete op van €30 (zegge: dertig euro).” De bepaling komt voort uit een tekstvoorstel dat is opgesteld door een werkgroep en dat vervolgens is besproken met de leden. Volgens [eiseres] is tijdens de ALV van 24 april 2021 besproken dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat het opleggen van een boete een mogelijkheid is en geen verplichting.

3.7.

Dat is echter niet wat er staat. Op basis van de tekst die in het sanctiereglement is terechtgekomen is het begrijpelijk dat het bestuur ervan uitging dat zij voor de te late geboorteaangifte van [eiseres] een boete moest opleggen. Maar zelfs als het opleggen van een boete niet was verwoord als een verplichting, maar als een mogelijkheid, had het bestuur nog steeds kunnen besluiten om [eiseres] een boete te geven voor de termijnoverschrijding.

3.8.

Daarbij is het volgende van belang. Weliswaar was de overtreding van [eiseres] niet ernstig (de geboorteaangifte was maar dertien en een half uur te laat), maar daar staat tegenover dat het boetebedrag ook relatief laag is (€ 30,-). Het is dus niet zo dat de opgelegde boete onredelijk hoog is ten opzichte van de ernst van de overtreding. Verder is ook niet gebleken dat het boetebesluit nog andere negatieve gevolgen heeft gehad voor [eiseres] . Met andere woorden: dat er nog andere belangen waren van [eiseres] die de [gedaagde] had moeten meewegen bij haar besluit om een boete op te leggen.

3.9.

[eiseres] heeft aangevoerd dat het bestuur de boete heeft opgelegd uit rancune. Die rancune zou het gevolg zijn van een motie van wantrouwen die [eiseres] heeft ingediend tegen een bestuurslid. De rechtbank gaat daar niet in mee. Er is niets wat er op duidt dat rancune tegen [eiseres] een rol heeft gespeeld in de besluitvorming.

3.10.

Tot slot weegt de rechtbank het volgende mee. De [functie] van het bestuur heeft eerst op 13 augustus 2021 aan [eiseres] gemaild dat er een sanctie staat op de te late geboorteaangifte en gevraagd naar de reden voor de termijnoverschrijding. Pas toen uit het antwoord van [eiseres] bleek dat er geen sprake was van overmacht als bedoeld in artikel 2.4 van het sanctiereglement heeft het bestuur de boete opgelegd.

3.11.

Al met al is het boetebesluit dus niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarom wijst de rechtbank de door [eiseres] gevorderde vernietiging af.

Het besluit tot ontzetting

3.12.

Als het gaat om de gevorderde vernietiging van het besluit tot ontzetting moet de rechtbank eerst (i) beoordelen of dat besluit inderdaad is genomen. De [gedaagde] spreekt dat namelijk tegen. Vervolgens moet de rechtbank (ii) beoordelen of dat besluit vernietigbaar is. De rechtbank zal beide vragen hierna bevestigend beantwoorden.

(i) Er is een besluit tot ontzetting genomen

3.13.

Op 28 oktober 2021 heeft er een bestuursvergadering plaatsgevonden. Uit de notulen van die vergadering blijkt dat het bestuur heeft besproken dat [eiseres] opnieuw de regels heeft overtreden door geen aangifte te doen van het nestje pups van 14 september 2021. Over de te nemen maatregelen staat in de notulen:

Vanwege de opeenstapeling van de overtredingen wordt er unaniem besloten om per direct artikel 15 en 16 van de statuten in gang te gaan zetten. [A (voornaam)] zal op basis van lid 3 van beide artikelen het lid op haar verzuim wijzen waarmee zij gedurende een maand in de gelegenheid is om alsnog aan de verplichtingen te voldoen alvorens op basis van lid 4 t/m 7 tot opzegging over te gaan.”

3.14.

Enkele dagen later, op 1 november 2021 heeft de [functie] (‘ [A (voornaam)] ’ in de notulen hiervoor) aan [eiseres] een e-mail gestuurd. De inhoud van deze e-mail wijkt af van de notulen. Hierin staat namelijk dat herstel niet meer mogelijk is en dat het bestuur daarom tot ontzetting per 1 december over gaat:

[…] en kan op basis van artikel 15 lid 1a en artikel 16 lid 1a van de statuten tot schorsing of ontzetting over worden gegaan. Op basis van lid 3 van deze artikelen stellen we je per vandaag een maand in de gelegenheid om alsnog aan de verplichtingen te voldoen.

Omdat meerdere termijnen reeds overschreden zijn hebben we moeten concluderen dat het niet mogelijk is om binnen deze maand nog volledig aan al deze verplichtingen te kunnen voldoen. Wij zijn daarom genoodzaakt de reglementen te volgen en per 1 december a.s. op basis van artikel 15 en 16, vierde tot en met zevende lid, tot ontzetting over te gaan.

3.15.

Tijdens de zitting heeft de [gedaagde] gezegd dat de inhoud van de notulen van de bestuursvergadering van 28 oktober 2021 bij nader inzien niet helemaal klopt en dat de e-mail van 1 november 2021 de juiste weergave is van wat het bestuur had besloten. Het hele bestuur was het eens over de tekst van de e-mail voordat die naar [eiseres] werd gestuurd. Dat betekent dat tijdens de bestuursvergadering van 28 oktober 2021 het besluit is genomen zoals dat is verwoord in de e-mail van 1 november 2021.

3.16.

Weliswaar staat in de e-mail van 1 november 2021 dat [eiseres] nog een maand krijgt om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, maar vervolgens staat er dat dat niet meer mogelijk is en dat het bestuur daarom tot ontzetting overgaat per 1 december 2021. Dat is dus het besluit dat het bestuur op 28 oktober 2021 heeft genomen: [eiseres] werd per 1 december 2021 uit haar lidmaatschap ontzet.

3.17.

Dat blijkt ook uit de e-mail van de [functie] aan [eiseres] van 1 december 2021, waarin zij schreef: “Via deze weg laten we je weten dat we jouw lidmaatschap per vandaag, 1 december 2021, beëindigen”. Dat sluit aan bij de eerder gecommuniceerde ontzetting per 1 december 2021. Weliswaar wordt verderop in de e-mail het woord ‘opzegging’ gebruikt in plaats van ‘ontzetting’, maar deze e-mail kan wat de rechtbank betreft niet anders worden begrepen dan als een uitvoering van het eerdere besluit tot ontzetting per 1 december 2021.

(ii) Het besluit tot ontzetting is vernietigbaar

3.18.

De rechtbank vernietigt het besluit tot ontzetting omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 sub b BW). [eiseres] heeft zich binnen de [gedaagde] niet kunnen verdedigen tegen dat besluit. Het bestuur heeft geen hoor en wederhoor toegepast, heeft [eiseres] niet gewezen op de beroepsmogelijkheid en heeft het beroep van [eiseres] ondanks haar uitdrukkelijke verzoek niet behandeld tijdens een ALV.

Geen hoor en wederhoor

3.19.

Ontzetting uit het lidmaatschap van een vereniging is een ingrijpend besluit. Daarom mag van het orgaan dat die beslissing neemt worden verwacht dat dat het daartoe niet overgaat zonder de zienswijze van het lid waar het om gaat in de besluitvorming te betrekken.2 Dat is in dit geval niet gebeurd.

3.20.

De reden voor het bestuur om tot ontzetting over te gaan was het feit dat [eiseres] geen dek- en geboorteaangifte had gedaan van het nestje van 14 september 2021, terwijl zij ook al te laat was met de geboorteaangifte van het nestje van 31 juli 2021. Dat blijkt uit de e-mail van het bestuur van 1 november 2021 in combinatie met de notulen van de bestuursvergadering van 28 oktober 2021. Het bestuur heeft echter niet aan [eiseres] gevraagd waarom zij geen dek- en geboorteaangifte heeft gedaan.

3.21.

[eiseres] heeft in de dagvaarding en tijdens de zitting uitgelegd dat zij niet wist dat de hond loops was en was gedekt door de eigen reu van [eiseres] . Daarom had zij geen dekaangifte gedaan. Zij was er vervolgens van uitgegaan dat het doen van geboorteaangifte geen zin meer had omdat er inmiddels al een conflict met de [gedaagde] was ontstaan. Volgens [eiseres] heeft zij er geen geheim van gemaakt dat het nestje geboren was. Door niet aan [eiseres] te vragen waarom zij geen dek- en geboorteaangifte heeft gedaan, heeft het bestuur deze omstandigheden niet kunnen meewegen in de beslissing om tot ontzetting over te gaan.

3.22.

In haar conclusie van antwoord neemt de [gedaagde] het standpunt in dat [eiseres] in haar zienswijze geen gegronde redenen heeft aangegeven om van ontzetting af te zien. Maar het punt is juist dat de [gedaagde] [eiseres] niet heeft gevraagd naar haar zienswijze voordat zij het besluit nam.

Geen beroepsmogelijkheid

3.23.

Tegen een ontzettingsbesluit staat binnen een maand beroep op de ALV open (artikel 16 lid 3 en artikel 15 lid 5 van de statuten). Het bestuur heeft in de e-mail van 1 november 2021 niet tegen [eiseres] gezegd dat zij bij de ALV in beroep kon tegen het besluit tot ontzetting. Dat had wel gemoeten (artikel 15 lid 4 van de statuten).

3.24.

Belangrijker is echter dat [eiseres] wel in beroep is gegaan en dat het bestuur niet heeft meegewerkt aan het verzoek van [eiseres] om dat beroep te behandelen op een ALV.

3.25.

De heer [B] (hierna: [B] ) heeft in zijn e-mail van 3 november 2021 namens [eiseres] beroep ingesteld tegen het besluit tot ontzetting en duidelijk gemaakt dat [eiseres] het besluit aan de ALV wilde voorleggen. Weliswaar gebruikte [B] in zijn e-mail het woord ‘schorsing’ en niet het woord ‘ontzetting’, maar uit de e-mail is duidelijk wat hij bedoelde. Zijn e-mail is een directe reactie op de e-mail van het bestuur van 1 november 2021 en hij had het in zijn e-mail over de zwaarst mogelijke maatregel. Hij bedoelde dus ontzetting in plaats van schorsing. Onder het kopje ‘Beroep’ schreef hij vervolgens: “Namens [eiseres (voornaam)] stel ik ook hiertegen beroep in.”, waarna hij vroeg om het bijeenroepen van een bijzondere ALV.

3.26.

[B] heeft daarna nog meerdere keren namens [eiseres] tegen het bestuur gezegd dat [eiseres] beroep heeft ingesteld en dat dit beroep moest worden behandeld tijdens een ALV:

  • -

    In een e-mail van 13 november 2021: “Voor wat betreft de schorsing, die jullie hebben opgelegd, en waartegen wij ook beroep hebben ingesteld, nemen wij aan dat Jullie inmiddels al een bijzondere ALV aan het plannen zijn.

  • -

    In een e-mail van 29 november 2021: “Zoals jullie bekend is, hebben wij tegen dit besluit direct beroep ingesteld bij de ALV, en tevens, gelet op het grote belang voor [eiseres (voornaam)] en [B (voornaam)] hiervoor, verzocht om een bijzondere ALV bijeen te roepen, als bedoeld in artikel 5 lid 4 van het Sanctiereglement.

3.27.

Kortom, [eiseres] heeft er duidelijk en meerdere malen op aangedrongen dat haar beroep zou worden behandeld tijdens een ALV. Dat is niet gebeurd.

3.28.

Weliswaar heeft [eiseres] na de e-mail van 1 december 2021 van het bestuur niet opnieuw beroep ingesteld tegen het ontzettingsbesluit, maar dat hoefde ook niet. De e-mail van 1 december 2021 was immers slechts de bevestiging van de op 1 november 2021 gecommuniceerde ontzetting per die datum. Tijdens het sturen van deze e-mail van 1 december moet het voor het bestuur duidelijk geweest zijn dat [eiseres] beroep had ingesteld tegen de beëindiging en dat het voor haar belangrijk was dat dit beroep zou worden behandeld tijdens een ALV.

[eiseres] heeft belang bij de vernietiging van de ontzetting, ondanks haar opzegging

3.29.

Op 15 augustus 2021, direct nadat zij te horen kreeg dat zij een boete kreeg voor de te late geboorteaangifte, heeft [eiseres] per e-mail haar lidmaatschap opgezegd per 1 januari 2022. Later heeft [eiseres] die opzegging weer ingetrokken, maar het bestuur heeft deze intrekking niet geaccepteerd. De [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering tot vernietiging van het ontzettingsbesluit per 1 december 2021, omdat haar lidmaatschap door haar eigen opzegging in elk geval is geëindigd per 1 januari 2022.

3.30.

Op grond van artikel 3:37 lid 5 BW heeft de intrekking van een opzegging alleen effect als die intrekking eerder of gelijktijdig met de opzegging aankomt bij de ontvanger. In dit geval heeft [eiseres] haar opzegging pas ingetrokken op 27 november 2021, terwijl de [gedaagde] haar opzegging op 16 augustus 2021 al had bevestigd. Het lidmaatschap van [eiseres] is dus op 1 januari 2022 geëindigd door haar eigen opzegging.

3.31.

Dat neemt echter niet weg dat [eiseres] belang heeft bij vernietiging van de ontzetting. Dat belang zit niet in de extra maand dat [eiseres] lid is geweest van de [gedaagde] . Dat belang zit in het verschil tussen de manieren van beëindiging en hoe die verschillende manieren van beëindiging worden ervaren en gezien door de leden. Ontzetting door de vereniging heeft een negatieve lading, terwijl een eigen opzegging dat niet heeft. [eiseres] heeft dus belang bij de vernietiging van het ontzettingsbesluit, omdat daarmee komt vast te staan dat zij niet uit haar lidmaatschap is ontzet.

Conclusie over het ontzettingsbesluit

3.32.

Ontzetting uit het lidmaatschap is ingrijpend. Daarom had het bestuur van de [gedaagde] zorgvuldig met de belangen van [eiseres] om moeten gaan. Doordat het bestuur geen hoor en wederhoor heeft toegepast en [eiseres] vervolgens ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebruik te maken van haar beroepsmogelijkheid, heeft het bestuur in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid. Daarom vernietigt de rechtbank het besluit tot ontzetting.

Rectificatie

3.33.

[eiseres] heeft een rectificatie gevorderd. Volgens de [gedaagde] valt er niets te rectificeren omdat er geen berichten zijn geplaatst over [eiseres] . [eiseres] heeft ook geen berichten van de [gedaagde] overgelegd, dus de rechtbank gaat ervan uit dat dat klopt. Tijdens de zitting heeft [eiseres] echter uitgelegd dat zij wil dat de [gedaagde] haar leden informeert dat [eiseres] ten onrechte is ontzet uit haar lidmaatschap. [eiseres] heeft dit een rectificatie genoemd, maar eigenlijk bedoelt zij dus een veroordeling om een bericht te plaatsen. De rechtbank wijst deze vordering toe.

3.34.

De [gedaagde] is geen grote vereniging. Van de 400 leden zijn er ongeveer twintig fokkers van [.] honden. [eiseres] was er daar één van. De [gedaagde] heeft dan misschien niet binnen de vereniging bekend gemaakt dat [eiseres] uit haar lidmaatschap is ontzet, maar het bestuur heeft wel toestemming gevraagd aan de leden om deze procedure te mogen voeren. Dat heeft volgens de [gedaagde] tot onrust binnen de vereniging geleid. De naam van [eiseres] is kennelijk niet genoemd in het verzoek aan de leden om toestemming, maar [eiseres] is de fokker die al enige tijd niet meer aanwezig is bij bijeenkomsten. De leden moeten hieruit dus kunnen opmaken dat de [gedaagde] een procedure voert tegen [eiseres] .

3.35.

Dat betekent dat er een situatie is ontstaan die schadelijk zou kunnen zijn voor [eiseres] . Ook zonder dat de [gedaagde] mededelingen heeft gedaan over de beëindiging van het lidmaatschap van [eiseres] , kunnen leden daarover gaan speculeren. Uit een screenshot van een WhatsApp-gesprek dat [eiseres] heeft overgelegd, blijkt ook dat er geruchten zijn dat [eiseres] uit de vereniging is gezet vanwege ‘broodfokken’. Dat is een negatieve term binnen de wereld van amateurfokkers.

3.36.

Gelet op het voorgaande, waaronder met name ook wat de rechtbank heeft geoordeeld over het ontzettingsbesluit, moet de [gedaagde] het onderstaande bericht op haar website en socialmedia-accounts plaatsen. Ook moet zij dit bericht in haar eerstvolgende nieuwsbrief opnemen:

De rechtbank Midden-Nederland heeft in een vonnis van 2 augustus 2023 vastgesteld dat de [gedaagde] op 28 oktober 2021 het besluit heeft genomen om [eiseres] per 1 december 2021 te ontzetten uit haar lidmaatschap. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd omdat het bestuur geen hoor en wederhoor heeft toegepast en [eiseres] niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebruik te maken van haar beroepsmogelijkheid.

Immateriële schadevergoeding

3.37.

[eiseres] vordert ook een immateriële schadevergoeding voor de aantasting van haar eer en goede naam. De rechtbank wijst deze vordering af.

3.38.

Uit niets blijkt dat het bestuur van de [gedaagde] zich negatief heeft uitgelaten over [eiseres] of dat de eerdergenoemde geruchten over broodfokken afkomstig zijn van het bestuur van de [gedaagde] . [eiseres] en de [gedaagde] hebben tijdens de zitting uitgelegd dat er binnen een rasvereniging als de [gedaagde] tussen de fokkers altijd wel haat en nijd is. Het gerucht over broodfokken kan dus ook bij een ander lid vandaan komen, zonder betrokkenheid van het bestuur van de [gedaagde] . Negatieve uitlatingen van individuele leden zijn niet toerekenbaar aan de [gedaagde] .

3.39.

[eiseres] heeft een screenshot overgelegd van een negatief bericht op Marktplaats dat volgens haar is geplaatst door iemand die op dat moment lid was van het bestuur van de [gedaagde] . In het bericht wordt [eiseres] niet genoemd, maar volgens [eiseres] kan uit de context wel opgemaakt worden dat het over haar en over haar Marktplaatsadvertentie gaat.

3.40.

De rechtbank kan zich voorstellen dat [eiseres] veel last heeft van negatieve berichten over haar, maar de [gedaagde] hoeft [eiseres] hiervoor geen schadevergoeding te betalen. Uit niets blijkt dat het bericht op Marktplaats is geplaatst namens het bestuur van de [gedaagde] . Tijdens de zitting heeft de [gedaagde] gezegd dat zij hier niets te maken heeft en er ook niets van afwist. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen en wijst de vordering van [eiseres] daarom af.

Proceskosten

3.41.

De [gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt over het belangrijkste onderdeel van deze procedure (het besluit tot ontzetting) en zij moet daarom de proceskosten betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:

- kosten van de dagvaarding

131,18

- griffierecht

314,-

- salaris advocaat

1.196,- (2 punten x € 598,-)

Totaal

1.641,18

3.42.

De nakosten zullen worden toegewezen op de manier zoals in de beslissing vermeld.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1.

vernietigt het besluit van 28 oktober 2021 tot ontzetting van [eiseres] uit haar lidmaatschap per 1 december 2021,

4.2.

veroordeelt de [gedaagde] om het volgende bericht op haar website en socialmedia-accounts te plaatsen en dit bericht in haar eerstvolgende nieuwsbrief op te nemen:

De rechtbank Midden-Nederland heeft in een vonnis van 2 augustus 2023 vastgesteld dat de [gedaagde] op 28 oktober 2021 het besluit heeft genomen om [eiseres] per 1 december 2021 te ontzetten uit haar lidmaatschap. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd omdat het bestuur geen hoor en wederhoor heeft toegepast en [eiseres] niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebruik te maken van haar beroepsmogelijkheid.

4.3.

veroordeelt de [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.641,18,

4.4.

veroordeelt de [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

- € 173,- aan salaris advocaat,

- te vermeerderen met € 90,- aan salaris advocaat en met de explootkosten als de [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,

4.5.

verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2, 4.3 en 4.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,

4.6.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Koorevaar en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.

Coll: JvdB/4223

1 HR 2 december 1983, ECLI:NL:PHR:AG4702; HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145.

2 Hof Amsterdam 8 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1749.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.