Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2022:2523

Rechtbank Midden-Nederland
29-06-2022
29-06-2022
16.185814-19 (P)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:1254
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Veroordeling van een bestuurder van een personenauto voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een inzittende is gedood en een tweede inzittende zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Er is sprake van zeer onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naast de ernst van het strafbare feit en de (fatale) gevolgen van de gemaakte verkeersfout, heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de impact die het ongeval op verdachte heeft gehad en met het overschrijden van de redelijke termijn van berechting. Aan verdachte wordt (met toepassing van het commune strafrecht) een taakstraf opgelegd van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Aan de benadeelde partij (de inzittende met zwaar lichamelijk letsel) wordt een bedrag van € 87.500,-- aan immateriële schade toegekend.

Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2022-0455

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16.185814-19 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 juni 2022 en 29 juni 2022.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. Adema, advocaat te Putten, (zowel mondeling als schriftelijk) naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen [slachtoffer 1] , bijgestaan door zijn raadsman mr. Y. Boendermaker, advocaat te Hilversum, als benadeelde partij naar voren heeft gebracht.

Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] , daartoe vertegenwoordigd door zijn vader [benadeelde 1] , en van [nabestaande 1] , [nabestaande 2] en [nabestaande 3] , nabestaanden van [slachtoffer 2] .

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 8 juni 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

primair

op 29 juli 2019 in Zeewolde als bestuurder van een personenauto, rijdende over de Nekkeveldweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door (als beginnend bestuurder)

- te rijden met een snelheid tussen 120,6 en 152,5 kilometer per uur en/of met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan;

- in de linkerberm te rijden en/of in een slip te raken en/of een zodanige stuurcorrectie naar rechts te geven dat hij de controle over de auto is kwijtgeraakt en in de rechterberm terecht is gekomen, over de kop is geslagen en in een greppel terecht is gekomen;

subsidiair

op 29 juli 2019 in Zeewolde als bestuurder van een personenauto, rijdende over de Nekkeveldweg, gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd, door

- te rijden met een snelheid tussen 120,6 en 152,5 kilometer per uur en/of met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan;

- in de linkerberm te rijden en/of in een slip te raken en/of een zodanige stuurcorrectie naar rechts te geven dat hij de controle over de auto is kwijtgeraakt en in de rechterberm terecht is gekomen, over de kop is geslagen en in een greppel terecht is gekomen,

waardoor [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, in die zin dat het verkeersongeval waarbij [slachtoffer 2] werd gedood en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft plaatsgevonden ten gevolge van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen van verdachte als verkeersdeelnemer.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde rijden met een snelheid tussen 120,6 en 152,5 kilometer per uur. Voorts is ten aanzien van het in de berm terechtkomen van de auto, het (over)corrigeren door het maken van een stuurbeweging en het in een slip raken geen sprake van schuld aan de zijde van verdachte, zodat ook van die bestanddelen dient te worden vrijgesproken.

Aan verdachte kan worden verweten dat hij heeft gereden met een hogere snelheid dan toegestaan en verantwoord was en aldus kan worden bewezen dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte. Gelet op het voorgaande kan een hogere mate van schuld niet bewezen worden verklaard.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen 1

Op 29 juli 2019 omstreeks 13.50 uur vond op de Nekkeveldweg in de gemeente Zeewolde een verkeersongeval plaats waarbij een personenauto, een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] , over de kop is geslagen en ondersteboven in een greppel aan de rechterzijde van de weg terecht is gekomen.2

De Nekkeveldweg is gelegen buiten de bebouwde kom van Zeewolde. De toegestane maximumsnelheid op deze weg is 80 kilometer per uur. Het ongeval vond plaats op een recht (weg)gedeelte van de Nekkeveldweg. Er was sprake van daglicht en het wegdek was droog3 en in een prima staat van onderhoud.4

Verdachte was de bestuurder van de Peugeot 206.5 [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] of [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] of [slachtoffer 2] ) zaten bij verdachte in de auto. [slachtoffer 1] zat voorin, op de passagiersstoel, en [slachtoffer 2] zat op de achterbank, achter verdachte.6 Alle inzittenden maakten gebruik van de veiligheidsgordel.7

Verdachte was ten tijde van het ongeval beginnend bestuurder.8

Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn direct na het ongeval ter plaatse. Kijkend in de richting van de Eemhof, de richting waar de auto vandaan kwam, zien zij op een afstand van ongeveer 400 meter een glooiing in de weg met een zwarte streep. Verbalisant [verbalisant 2] ziet dat de zwarte streep een afdruk betreft van banden die een zijwaartse beweging maakten. Hij ziet afdrukken van een auto in de berm die lijken op afdrukken van een tollend voertuig en sporen die uitkomen bij het voertuig in de greppel. Beide verbalisanten zien vanaf de slipsporen tot de auto in de greppel diverse voorwerpen over de weg en in de berm liggen, zoals koelslangen van de auto, een petje, een telefoon en andere onderdelen van het voertuig.9

Van de slipsporen bevinden zich foto’s in het dossier.10

[slachtoffer 1] noemt verdachte [verdachte] . [slachtoffer 1] verklaart dat als [verdachte] , [slachtoffer 2] en hij naar Almere gingen, [verdachte] altijd die weg (de rechtbank begrijpt: de Nekkeveldweg) nam, omdat er hobbels in de weg zitten.11 [verdachte] vond die hobbels geweldig en reed daar altijd hard; zo hard dat de auto op en neer ging. [slachtoffer 1] verklaart: “Toen we op de dag van het ongeluk over die weg met de hobbels reden, reden we in het begin gewoon. Op een gegeven moment zei [verdachte] : ”nu komt het”. Toen gaf hij gas en reed hard.12 [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] steeds sneller ging rijden: “Hij reed veel te hard. Ik zag de naald van de kilometerteller omhoog gaan. Ik weet het niet zeker, maar ik dacht dat de naald van de kilometerteller eerder tegen 1 uur aan stond dan tegen 12 uur.”13 [slachtoffer 1] heeft de hobbels gevoeld. “Plotseling gilde [slachtoffer 2] en de auto begon raar te bewegen en te tollen en over de kop. Toen de auto tot stilstand was gekomen kon ik mij niet meer bewegen.14 Op het moment dat [slachtoffer 1] in een ambulance ligt, verklaart hij: “We kwamen met de wielen van de weg en de auto begon te spinnen”.15

Op foto’s van de snelheidsmeter van een identieke auto is te zien hoe de bijrijder de snelheidsmeter heeft kunnen zien. Als vanaf die plaats naar de snelheidsmeter wordt gekeken en de snelheidsmeter wordt gezien als een klok, dan zou op 12 uur de snelheidsmeter ongeveer op 110 (kilometer per uur) hebben gestaan en op 1 uur ongeveer op 130 (kilometer per uur).16

Verdachte verklaart dat hij met het rechtervoorwiel in de berm aan de rechterzijde van de weg is terechtgekomen en dat hij vervolgens, om weer naar links op de weg te komen, gas heeft gegeven om grip te krijgen17 en aan het stuur een ruk naar links heeft gegeven en daarbij waarschijnlijk heeft ‘overgecorrigeerd’ waardoor hij vervolgens met het linkervoorwiel naast het asfalt in de berm terecht is gekomen. Hierop heeft hij met kracht naar rechts gestuurd om terug op het asfalt te komen. Hij verklaart: “Ik had op dat moment niet meer het idee dat ik mijn Peugeot onder controle had. Ondertussen probeerde ik ook door te remmen mijn auto weer onder controle te krijgen. Dat lukte niet, want ik zag en voelde dat ik dwars de weg overstak en in een hoek van ongeveer 45 graden de Nekkeveldweg overschoot en in een rechts naast de Nekkeveldweg liggende greppel terecht kwam. Vervolgens zijn wij met de auto over de kop geslagen volgens mij wel 3 of 4 keer.”18

Verdachte kende de Nekkeveldweg en wist dat dat het een gevaarlijke weg is vanwege de ‘duikers.’ Hij verklaart: “Als je er heel hard overheen gaat, word je gelanceerd”. Verdachte wist dit van omwonenden die hem dat hadden verteld. Op het moment dat verdachte gas heeft bijgegeven om vanuit de rechterberm weer naar links op de weg te kunnen komen, zou zijn snelheid 120 tot 150 kilometer per uur kunnen zijn geweest.19

Gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

[slachtoffer 1] heeft bij het ongeval een dwarslaesie vanaf de nek opgelopen20 (fracturen C4 tot en met C6).21 Er is sprake van blijvende invaliditeit en volledige ADL-afhankelijkheid (de rechtbank begrijpt: volledige afhankelijkheid van anderen in algemene dagelijkse levensverrichtingen). Genezing is niet mogelijk.22

[slachtoffer 2] is ten gevolge van het ongeval overleden.23

Verkeers Ongevallen Analyse

Het eerste aangetroffen bandenspoor duidt op een voertuigdrift overgaand in een ongecontroleerde slip. Er zijn driftproeven uitgevoerd om enerzijds sporen te reproduceren ter interpretatie en anderzijds de sporen te relateren aan een aanvangssnelheid.24 Op basis van een reconstructie en analyse van de sporen is de aanvangssnelheid vastgesteld op minimaal 120,6 kilometer per uur en maximaal 152,5 kilometer per uur.25

Het wegdek van de Nekkeveldweg is niet vlak, maar vertoont glooiingen26 en heeft (daarmee) een onregelmatig verticaal verloop, dat op het weggedeelte vóór het ongeval (gezien in de rijrichting van het ongevalsvoertuig) steeds groter werd.27 Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar het verticaal voertuiggedrag van een met het ongevalsvoertuig vergelijkbare Peugeot 206.28 Daaruit wordt geconcludeerd dat het rijden van dit traject met dit voertuig met een hogere snelheid dan 80 kilometer per uur hoe dan ook onverantwoord is. De maximaal over te brengen wielkrachten (in langs- en zijdelingse richting), die nodig zijn om het voertuig stabiel rijgedrag te laten vertonen, variëren sterk. Een eventuele stuurcorrectie of remingreep kan ervoor zorgen dat het voertuig onbestuurbaar wordt.29

Bij een rijproef met een constante snelheid van 120 kilometer per uur over het ongevalstraject begon het reconstructievoertuig gevaarlijk en onvoorspelbaar gedrag te vertonen.30 De plaats waarop dit zal plaatsvinden, komt overeen met het sporenbeeld.31 Bij een snelheid van 130 kilometer per uur werd de over te brengen maximale kracht door de wielen (rem- en spoorkrachten) met 50% gereduceerd en in een enkel geval (voor de achterwielen) zelfs met meer dan 75%.32

Bewijsoverwegingen

Feitelijke toedracht

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van de feitelijke toedracht het volgende vast.

Verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op 29 juli 2019 met de auto van verdachte, een Peugeot 206, op weg gegaan van Putten naar Almere. Verdachte was de bestuurder van de auto, [slachtoffer 1] zat naast verdachte op de passagiersstoel en [slachtoffer 2] zat op de achterbank, achter verdachte. Alle inzittenden maakten gebruik van de veiligheidsgordels. Verdachte heeft gekozen voor een route via de Nekkeveldweg, een weg in het buitengebied van Zeewolde waarin zich een lang, recht weggedeelte bevindt met meerdere glooiingen in het wegdek. Zicht en wegdek waren goed en verdachte was zowel met de verkeerssituatie ter plaatse als met de door hem bestuurde auto vertrouwd. Op voornoemd weggedeelte heeft verdachte (aanzienlijk) te hard gereden waarbij een snelheid tussen 120,6 en 152,5 kilometer per uur is behaald en is verdachte de controle over zijn auto verloren. Nadat de beide linkerbanden van de auto naast het wegdek in de (linker)berm terecht waren gekomen, heeft verdachte een stuurcorrectie gemaakt en is de auto (met hoge snelheid) naar rechts de weg opgeschoten, in een drift en slip geraakt en uiteindelijk over de kop geslagen en aan de rechterzijde van de weg ondersteboven in een greppel tot stilstand gekomen. Ten gevolge van dit ongeluk is [slachtoffer 2] komen te overlijden en heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

Verklaring verdachte

Verdachte heeft over de directe aanleiding van het ongeval verklaard dat hij op een zeker moment links van zich in zijn ooghoek iets zag bewegen. Hij heeft niet kunnen zien wat dit was, maar hij heeft als reactie naar rechts gestuurd, waarna hij voelde dat hij met zijn rechtervoorwiel van het asfalt in de (rechter)berm naast de weg terecht was gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet of nauwelijks harder reed dan was toegestaan en dat hij, om grip te krijgen en weer naar links op de weg te kunnen komen, gas heeft bijgegeven.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten die voornoemde verklaring van verdachte ondersteunen.

Direct na het ongeval is door verbalisanten vastgesteld dat ter plaatse geen sprake was van wegwerkzaamheden of andere (tijdelijke) omstandigheden op of aan de Nekkeveldweg. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij geen andere auto’s of voertuigen of loslopende honden of andere dieren heeft gezien en dat er ook overigens geen sprake was van bijzonderheden of veranderingen aan de weg; er stond geen bord of hek naast de weg en er lag ook niets op de weg.

Uit het dossier blijkt voorts niet van sporen in de berm aan de rechterzijde van de Nekkeveldweg welke zouden passen bij de verklaring van verdachte dat hij in eerste instantie in de rechterberm terecht was gekomen. De eerste sporen die (bezien vanuit de rijrichting van het ongevalsvoertuig) zijn aangetroffen, zijn de sporen in de linkerberm van de weg.

Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de directe aanleiding van het ongeval is gelegen in het met een (veel) te hoge snelheid rijden door verdachte. Dit volgt niet alleen uit de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen over deze snelheid en de uitspraak van verdachte “nu komt het”, maar ook uit de onderzoeksresultaten uit de Verkeers Ongevallen Analyse. De hiervoor omschreven, door verdachte afgelegde verklaring over de directe aanleiding van het ongeval wordt daarom als onaannemelijk terzijde geschoven.

Verkeers Ongevallen Analyse

Op grond van de onderzoeksresultaten die zijn verkregen uit de Verkeers Ongevallen Analyse concludeert de rechtbank dat de combinatie van (1) het rijden met een (veel te) hoge snelheid, (2) over het wegdek van de Nekkeveldweg met een onregelmatig verticaal verloop (de zogenaamde ‘glooiingen’ in het wegdek) en (3) het verticaal voertuiggedrag van de Peugeot 206 als gevolg daarvan, redengevend zijn geweest voor het verlies van controle door verdachte over zijn auto, met als gevolg dat de auto in een drift- en slipspoor is geraakt en vervolgens (meermalen) over de kop is geslagen en in een greppel aan de rechterzijde van de weg ondersteboven tot stilstand is gekomen.

Schuld van verdachte

Ten aanzien van de vraag of het handelen van verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.

Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. De schuld heeft geen betrekking op de relatie tussen het gedrag en de dood of het letsel van een of meer slachtoffers. Dat betekent dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het handelen, kan worden vastgesteld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met een snelheid tussen 120,6 en 152,5 kilometer per uur heeft gereden over de Nekkeveldweg in Zeewolde, terwijl op deze weg een maximumsnelheid geldt van 80 kilometer per uur. Verdachte was op de hoogte van deze maximumsnelheid. Verdachte was er ook van op de hoogte dat de Nekkeveldweg gevaarlijk is vanwege de glooiingen in het wegdek; hij was hier in het verleden immers voor gewaarschuwd. Verdachte is, ondanks deze wetenschap, bewust met een veel te hoge (immers: minstens anderhalf keer de toegestane) snelheid gaan rijden, waarna hij de controle over zijn auto is verloren en het ongeval heeft plaatsgevonden. Dit valt verdachte aan te rekenen. Het is immers verdachte geweest die (bewust) de keuze heeft gemaakt om, zonder enige noodzaak of aanleiding daartoe, de snelheid van de auto te verhogen met de desastreuze gevolgen zoals hiervoor omschreven.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte ernstig is tekortgeschoten in de voorzichtigheid die van bestuurders van personenauto’s mag worden verwacht, met als gevolg een verkeersongeval waarbij een dode en een zwaargewonde zijn te betreuren.

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. Dit betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

primair:

op 29 juli 2019 te Zeewolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Peugeot 206 gekentekend [kenteken] ) daarmede rijdende over de weg, de Nekkeveldweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – als beginnend bestuurder – zeer onvoorzichtig

  • -

    te rijden met een snelheid tussen de 120,6 en 152,5 kilometer per uur;

  • -

    in de linkerberm van die weg te rijden en in een slip te raken en een zodanige stuurcorrectie naar rechts te geven, dat hij, verdachte, de controle over dat motorrijtuig is kwijtgeraakt, ten gevolge waarvan hij, verdachte, in de rechterberm van die weg en (vervolgens) in de rechts naast die weg gelegen greppel terecht is gekomen en over de kop is geslagen,

waardoor

  • -

    [slachtoffer 2] (inzittende) werd gedood en

  • -

    [slachtoffer 1] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (hoge) dwarslaesie (niveau C4 met diverse complicaties) en blijvende invaliditeit en volledige afhankelijkheid van derden, werd toegebracht.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:

primair

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 OPLEGGING VAN STRAF

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte - met toepassing van het commune strafrecht - ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:

- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren;

- een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaren.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit om, overeenkomstig het advies van Reclassering Nederland, toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.

Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, is er, gelet op de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en ervan uitgaande dat geen sprake is van strafverzwarende omstandigheden, geen ruimte voor het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken door rechters worden opgelegd is een taakstraf passend.

Ten slotte heeft de raadsman bepleit om aan verdachte geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen, gelet op een mogelijk verlies van zijn baan als gevolg van een ontzegging. Voor het geval de rechtbank oplegging van een ontzegging van deze bevoegdheid overweegt, is bepleit een zodanige ontzegging op te leggen in voorwaardelijke vorm.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Aard en ernst van het feit

Verdachte heeft een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen veroorzaakt. Hij is samen met vrienden gaan rijden over een weg waarvan het hem bekend was dat zich in het wegdek glooiingen bevinden en dat het rijden met een hoge snelheid over die weg gevaarlijk is. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte ervoor gekozen om op dat weggedeelte het gaspedaal flink in te trappen, waarna hij een snelheid heeft bereikt die (ruim) anderhalf keer de ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg. Er bestond voor verdachte geen enkele noodzaak of legitieme reden om de toegestane snelheid op die wijze te overschrijden, terwijl hij daarmee zijn beide medepassagiers en zichzelf in groot gevaar heeft gebracht. Het ongeval dat daarop is gevolgd zou niet hebben plaatsgevonden indien verdachte zich aan de toegestane snelheid zou hebben gehouden. De rechtbank rekent dat verdachte zeer aan.

Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer 2] het leven verloren en is [slachtoffer 1] zwaar gewond geraakt.

[slachtoffer 2] is beroofd van het meest kostbare wat zij bezat, namelijk haar leven. Aan de nabestaanden van [slachtoffer 2] is onherstelbaar leed toegebracht. Dit leed is niet met woorden te beschrijven. Uit de door de moeder en twee zussen van [slachtoffer 2] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen is nadrukkelijk naar voren gekomen met welk intens verdriet de nabestaanden van [slachtoffer 2] moeten leven en welke impact het gemis van [slachtoffer 2] op hun leven heeft.

[slachtoffer 1] is zeer ernstig gewond geraakt en heeft bovendien zijn vriendin [slachtoffer 2] verloren. [slachtoffer 1] heeft nog afscheid van [slachtoffer 2] kunnen nemen nadat haar lichaam is overgebracht van het mortuarium naar het ziekenhuis waar [slachtoffer 1] op dat moment verbleef. [slachtoffer 1] heeft een hoge dwarslaesie opgelopen waardoor hij voor de rest van zijn leven verlamd is en in alles volledig aangewezen zal zijn op hulp van anderen. Uitzicht op herstel is er niet. Het behoeft geen betoog welk een verdriet dit veroorzaakt en hoe groot de impact hiervan is op het leven en de toekomst van [slachtoffer 1] , zijn ouders en zijn zus. De vader van [slachtoffer 1] heeft dit in de door hem ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring duidelijk verwoord.

De persoon van verdachte en zijn omstandigheden

De rechtbank houdt rekening met:

  • -

    een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit;

  • -

    de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland te Apeldoorn van 1 december 2021, waaruit onder meer volgt dat verdachte geen pro-criminele houding heeft en dat de kans op recidive laag is.

De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het ongeval (ook) op het leven van verdachte (en zijn familie) een grote impact heeft. Verdachte heeft – hoewel hij het rijden met hoge snelheid blijft ontkennen – nadrukkelijk laten weten het verschrikkelijk te vinden wat er is gebeurd. Hij zal moeten leven met de gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun beider families. De (vroegere) vrienden van verdachte hebben hem laten vallen en hij is uitgemaakt voor moordenaar. Verdachte wil het liefst niet meer gezien worden en binnen blijven. Verdachte kampt met de (psychische) gevolgen van deze traumatische ervaring en is in een vrijwillig kader in behandeling gegaan.

Volwassenenstrafrecht

In het rapport van Reclassering Nederland wordt geadviseerd tot het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering heeft gesteld dat zij bij adolescenten uitgaat van het toepassen van het jeugdstrafrecht, tenzij er aanwijzingen bestaan om hier van af te wijken.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit uitgangspunt niet juist is. Blijkens het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter “ten aanzien van de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh.”

Uitgangspunt is derhalve toepassing van het commune (volwassenen)strafrecht, tenzij op (een van) de gronden als in voornoemd artikel genoemd aanleiding bestaat hier van af te wijken.

Verdachte was ten tijde van het ongeval 21 jaren oud.

De reclassering heeft in haar rapport weliswaar opgenomen dat verdachte pedagogisch beïnvloedbaar en psychisch kwetsbaar is, maar licht in het rapport niet nader toe waarom zij tot deze conclusie komt. Uit wat er wel in het rapport is opgeschreven, komt een beeld naar voren van een jongeman die normaal functioneert. Hij woont weliswaar nog bij zijn moeder en stiefvader, maar heeft al geruime tijd een baan en gaat niet meer naar school. Verdachte heeft op dit moment psychische klachten, maar deze waren niet aanwezig ten tijde van het delict en verdachte heeft hiervoor in een vrijwillig kader hulp gezocht.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om toepassing te geven aan het commune (volwassenen)strafrecht. Het advies van de reclassering en het verzoek van de raadsman tot toepassing van het jeugdstrafrecht zullen daarom worden gepasseerd.

De op te leggen straf

Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, zoals hiervoor is omschreven. De rechtbank let daarnaast op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn ontwikkeld door het LOVS en op straffen die in soortgelijke strafzaken door rechters zijn opgelegd. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor omschreven.

De rechtbank stelt voorop dat geen enkele strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, de gevolgen van verdachtes handelen ongedaan kan maken. Strafoplegging dient bovendien plaats te vinden, niet alleen met inachtneming van de (in dit geval fatale) gevolgen van de gedragingen van verdachte, maar ook en vooral afgezet te worden tegen de ernst van deze gedragingen en de mate van schuld van verdachte. Wat dit laatste betreft gaat de rechtbank uit van ernstige schuld in de vorm van zeer onvoorzichtig handelen.

Voornoemde LOVS-oriëntatiepunten gaan in geval van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij het handelen van verdachte heeft geleid tot de dood van een ander, uit van een op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

De rechtbank zal het voorgaande als uitgangspunt nemen bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en strafmaat. Dit uitgangspunt past naar het oordeel van de rechtbank beter bij de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan dan hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Anders dan de officier van justitie laat de rechtbank het gegeven dat sinds het ongeval (nog) geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer 1] en de families van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , niet in die zin (strafverzwarend) meewegen zoals de officier van justitie heeft gedaan bij het formuleren van zijn strafeis. De rechtbank ziet met betrekking tot dit punt veeleer aanleiding tot het maken van de volgende opmerking.

Uit de ter zitting door familieleden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen komt nadrukkelijk naar voren dat een open en eerlijk gesprek waarbij over en weer plaats is voor het tonen van emoties, van grote betekenis kan zijn en mogelijk nog meer zal bijdragen aan de verwerking van de traumatische gevolgen van het ongeval dan dat het onderzoek in deze strafzaak en dit strafvonnis kunnen doen. Van de zijde van verdachte lijkt geen sprake te zijn van onwil maar van onmacht tot het aangaan van een dergelijk gesprek. De rechtbank spreekt hierbij de hoop uit dat het alsnog tot een dergelijk gesprek zal komen.

De rechtbank heeft ten slotte gelet op het tijdverloop in deze strafzaak.

Redelijke termijn van berechting

De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding het volgende te overwegen met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Blijkens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 29 juli 2019. Dat is de datum waarop aan verdachte mededeling is gedaan van de verdenking van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij een ander is gedood en aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Aan deze mededeling heeft verdachte in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt op 29 juni 2022, zijnde de datum van dit vonnis. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal 35 maanden bedraagt.

Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting met 11 maanden. Deze overschrijding is aanzienlijk. Daarbij overweegt de rechtbank dat het strafrechtelijk onderzoek reeds in april 2021 was afgerond en dat verdachte pas op 12 mei 2022 is gedagvaard.

De rechtbank zal met deze schending rekening houden in die zin dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf (voor de duur van 6 maanden) zal worden opgelegd, maar een (forse) onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren passend en geboden. Deze straf zal aan verdachte worden opgelegd.

9 BENADEELDE PARTIJ

9.1

De vordering

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert primair een bedrag van € 1.648.070,88. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [slachtoffer 1] aangevoerd dat zijn totale schade wordt begroot op een bedrag van € 7.748.070,88. Doordat de maximale verzekerde som van de door of namens verdachte voor het betrokken voertuig afgesloten verzekering € 6.100.000,00 bedraagt, komt [slachtoffer 1] een bedrag van € 1.648.070,88 ‘tekort’, welk bedrag [slachtoffer 1] dan ook in deze procedure vordert.

Indien de rechtbank van oordeel is dat de beoordeling van de afzonderlijke schadeposten een te onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, vordert de benadeelde partij subsidiair een bedrag van € 292.500,00 aan immateriële schade.

Ten slotte vordert [slachtoffer 1] een vergoeding voor de proceskosten van € 904,00 conform het liquidatietarief (twee punten à € 452,00 per punt).

9.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primaire vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

9.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gemotiveerd betwist dat de door [slachtoffer 1] geleden totale schade de maximale verzekerde som overstijgt, zodat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de primaire vordering dan wel dat deze dient te worden afgewezen.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat alleen het gevorderde smartengeld voor [slachtoffer 1] zelf voor vergoeding in aanmerking komt. [slachtoffer 1] dient, voor zover de vordering betrekking heeft op affectieschade voor zijn vader, moeder en zus en betrekking heeft op affectieschade van hemzelf vanwege het overlijden van [slachtoffer 2] , niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient dit deel van de vordering te worden afgewezen.

9.4

Het oordeel van de rechtbank

Vaststaat dat [slachtoffer 1] schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) is verdachte aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is voor deze schade verzekerd bij Bovemij en de rechtbank begrijpt dat een door Bovemij ingeschakeld schaderegelingsbureau, Cordaet Personenschade, voortdurend in overleg is met de belangenbehartiger van [slachtoffer 1] , [naam] , over het vaststellen van de omvang van de schade die [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde heeft geleden. Deze partijen hebben gezamenlijk meerdere deskundigen ingeschakeld, maar de rechtbank gaat ervan uit dat partijen over de hoogte van de schade nog geen overeenstemming hebben bereikt.

Tussen partijen staat vast dat de maximale verzekerde som € 6.100.000,00 bedraagt en dat een bedrag van € 655.000,00 aan materiële schade en een bedrag van € 155.000,00 aan immateriële schade reeds is vergoed.

Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst [slachtoffer 1] naar een voorlopige begroting van schadeposten van [naam] (bijlage 10: schadeoverzicht [slachtoffer 1] /Bovemij), waarin de totale schade wordt geschat op een bedrag van € 7.748.070,88. Het schadeoverzicht vermeldt dat het onder voorbehoud van alle rechten en weren geschiedt en dat het om een voorlopige begroting van schadeposten gaat.

Tegen de inschatting van de totale schade door [naam] is namens verdachte verweer gevoerd. De raadsman stelt dat de berekening die aan de inschatting ten grondslag ligt niet klopt en dat de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd.

Primair

Ter beoordeling van de primaire vordering zal de rechtbank moeten beoordelen of de inschatting van de hoogte van de schade volgens [slachtoffer 1] juist is en het bedrag van € 6.100.000,00 overstijgt.

Kosten verzorging aan huis 01-07-2022 t/m 18-12-2101 € 3.519.573,00

De rechtbank stelt vast dat – anders dan mr. Boendermaker in reactie op het verweer van de raadsman heeft betoogd – het schadeoverzicht van [naam] bij deze schadepost als einddatum 18 december 2101 vermeldt. Ter toelichting wordt vervolgens verwezen naar het rapport van [adviesbureau] van 12 januari 2022, waaruit zou volgen dat “19,98 uren per week onvergoed blijven”. Vervolgens wordt gerekend met een gemiddeld professioneel tarief voor verpleging en verzorging van € 27,50. Volgens [naam] komt dat neer op een bedrag van € 27,50 x 19.98 = € 549,54 per week en een bedrag van € 28.571,40 per jaar, dat niet wordt vergoed.

Als bijlage 6 is een voortgangsverslag van [adviesbureau] d.d. 12 januari 2022 overgelegd en de rechtbank gaat ervan uit dat in het schadeoverzicht dit voortgangsverslag wordt bedoeld. Het voortgangsverslag vermeldt dat [adviesbureau] op verzoek van [naam] onderzoek heeft gedaan naar de zorg die aan [slachtoffer 1] moet worden verleend, maar die niet wordt vergoed vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz), zogenoemde meerzorg. De bijlagen waarnaar in het voortgangsverslag wordt verwezen zijn niet als bijlage bij de vordering tot schadevergoeding overgelegd.

De rechtbank stelt vast dat volgens [adviesbureau] door het Persoonsgebonden Budget 52 uur zorg worden vergoed voor verleende zorg door de moeder en tante van [slachtoffer 1] , op basis van het thans gedeclareerde maximale informele uurtarief van € 20,73. Op dat moment zou sprake zijn van 19,98 uur aan zorg die niet is vergoed. Die zorg bestaat uit persoonlijke verzorging en begeleiding. Het verslag vermeldt verder dat het maximale informele uurtarief vanuit de Wlz € 21,68 bedraagt.

Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat door de moeder en tante van [slachtoffer 1] veel zorg wordt verleend, is de rechtbank door het ontbreken van de bijlagen op dit moment niet in staat om de berekeningen van [adviesbureau] te verifiëren. De berekeningen zijn ook geen onderdeel geweest van het debat tussen partijen. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam] en Bovemij hierover wel in overleg zijn. Het standpunt van Bovemij hierover is evenwel niet bekend. Daar komt bij dat [adviesbureau] een maximaal informeel uurtarief vermeldt, terwijl [naam] juist een professioneel tarief in rekening brengt. De rechtbank stelt vast dat deze schadepost op dit moment onvoldoende is onderbouwd.

Aanhouding van de strafprocedure ten einde [slachtoffer 1] in staat te stellen de ontbrekende stukken in te dienen en verdachte en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafproces.

De rechtbank is weliswaar bevoegd om de omvang van de schade te schatten, maar naar het oordeel van de rechtbank bevat hetgeen namens [slachtoffer 1] ter onderbouwing van zijn vordering op dit punt is aangevoerd daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Niet alleen kan de rechtbank niet vaststellen wat het aantal uren is dat niet voor vergoeding in aanmerking komt, ook is niet te beoordelen of die zorg nooit vergoed zal worden. In dat licht is het opmerkelijk dat uit de som van € 3.519.573,00 volgt, dat [naam] (op basis van de berekening in het schadeoverzicht) vergoeding vordert van de kosten verzorging aan huis over een periode van (€ 3.519.573,00/€ 28.571,40 =) 123,19 jaar, een naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk lange periode.

Aldus concludeert de rechtbank dat van de totale schade een bedrag van € 3.519.573,00 op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Daarmee is tevens onvoldoende onderbouwd dat de totale geleden schade de maximale verzekerde som van € 6.100.000,00 overstijgt. Dat betekent dat [slachtoffer 1] in zijn primaire vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat wordt bepaald dat [slachtoffer 1] deze vordering bij de civiele rechter kan aanbrengen.

Subsidiair

[slachtoffer 1] vordert vergoeding van smartengeld en affectieschade ter hoogte van in totaal € 292.500,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

- smartengeld benadeelde partij € 225.000,00

- affectieschade:

- vader € 17.500,00 - moeder € 17.500,00 - zus € 17.500,00

- [slachtoffer 1] € 17.500,00 +

Totaal € 292.500,00

Smartengeld
Tussen partijen staat vast dat [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen en daarmee immateriële schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De hoogte van de door [slachtoffer 1] geleden immateriële schade wordt niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Uit het schadeoverzicht leidt de rechtbank af dat van de immateriële schade van € 225.000,00 een bedrag van € 155.000,00 is vergoed. Onder verwijzing naar hetgeen over de primaire vordering is overwogen zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van het restant van € 70.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 29 juli 2019. Voor het overige zal [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

Affectieschade

Ouders

Artikel 6:107 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) biedt aan de in lid 2 genoemde naasten van iemand die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen, een recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade ter hoogte van een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag. In geval van ernstig en blijvend letsel door een misdrijf, zoals in casu, wordt volgens het Besluit vergoeding affectieschade een bedrag van € 17.500,00 toegekend, aan de ouders van [slachtoffer 1] (art. 6:107 lid 2 onder c BW).

De raadsman stelt dat de ouders van [slachtoffer 1] een zelfstandige vordering hebben en dat zij zich dus zelfstandig in de procedure dienen te voegen. In reactie hierop stelt mr. Boendermaker dat de Wet Affectieschade naasten en nabestaanden een zelfstandige, maar afgeleide aanspraak op vergoeding van hun affectieschade biedt. Daarmee is evenwel niet gezegd dat [slachtoffer 1] die vergoeding namens zijn ouders zou kunnen vorderen. De rechtbank oordeelt dat anders dan in geval van verplaatste schade, zijnde kosten die [slachtoffer 1] zelf van verdachte had kunnen vorderen als niet zijn ouders maar hij die zou hebben gemaakt, voor vergoeding van hun eigen affectieschade, de ouders van [slachtoffer 1] zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv in de strafprocedure hadden moeten voegen. [slachtoffer 1] wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van dit deel van zijn vordering.

Mr. Boendermaker heeft in reactie op het verweer van de raadsman meegedeeld dat de ouders van [slachtoffer 1] zich voorwaardelijk voegen. Op grond van artikel 51g lid 3 Sv is voeging ter terechtzitting evenwel mogelijk uiterlijk tot de officier van justitie begint met zijn requisitoir. De rechtbank stelt vast dat de ouders van [slachtoffer 1] , over wiens gegevens de rechtbank overigens niet beschikt, zich niet tijdig hebben gevoegd en verklaart hen daarom niet-ontvankelijk.

Nu de rechtbank de ouders van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

Zus

Broers en zussen worden in artikel 6:107 lid 2 BW niet expliciet genoemd. De rechtbank kan zich voorstellen dat de minderjarige zus van [slachtoffer 1] onder de in artikel 6:107 lid 2 onder g BW genoemde naasten van iemand die ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen valt, maar ook ten aanzien hiervan geldt dat de zus van [slachtoffer 1] zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv in de strafprocedure had moeten voegen. [slachtoffer 1] wordt daarom ten aanzien van dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Mr. Boendermaker heeft in reactie op het verweer van de raadsman subsidiair aangevoerd dat de zus van [slachtoffer 1] zich voorwaardelijk voegt. Op grond van artikel 51g lid 3 Sv is voeging ter terechtzitting evenwel mogelijk uiterlijk tot de officier van justitie begint met zijn requisitoir. De rechtbank stelt vast dat de zus van [slachtoffer 1] , over wiens gegevens de rechtbank overigens niet beschikt, zich niet tijdig heeft gevoegd en verklaart haar daarom niet-ontvankelijk.

Nu de rechtbank de zus van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

[slachtoffer 1]

vordert vergoeding van affectieschade als gevolg van het overlijden van [slachtoffer 2] . De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat [slachtoffer 1] valt onder de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 6:107 lid 2 BW. Naar het oordeel van de rechtbank komt [slachtoffer 1] evenwel een beroep toe op de hardheidsclausule van artikel 6:107 lid 2 onder g BW, gelet op hetgeen onderbouwd is gesteld over de intensiteit, aard en bestendigheid van de relatie tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank kent aan [slachtoffer 1] daarom een bedrag toe van

€ 17.500,00 als vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 29 juli 2019.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van in totaal € 87.500,00 aan smartengeld en affectieschade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juli 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 1] .

Proceskosten

Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent twee punt(en) toe zodat de kosten worden begroot op € 904,00.

9.1

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen

  • -

    9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en

  • -

    6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;

zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 BESLISSING

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren;

- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;

- ontzegt verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.

Benadeelde partij

- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het primair gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

- wijst de subsidiaire vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 87.500,00 aan immateriële schade;

- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2019 tot de dag van volledige betaling;

- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het subsidiair meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 87.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen gijzeling;

- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;

- veroordeelt verdachte ook in de kosten die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 904,00;

- verklaart de heer [benadeelde 1] en mevrouw [benadeelde 2] (ouders van [slachtoffer 1] ) en mevrouw [benadeelde 3] (zus van [slachtoffer 1] ) niet-ontvankelijk in hun vordering;

- compenseert de proceskosten van de heer [benadeelde 1] , mevrouw [benadeelde 2] en mevrouw [benadeelde 3] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2022.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:

op of omstreeks 29 juli 2019 te Zeewolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Peugeot 206 gekentekend [kenteken] ) daarmede rijdende over de weg, de Nekkeveldweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – als beginnend bestuurder – roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,

  • -

    te rijden met een snelheid van (ongeveer) tussen de 120,6 en 152,5 kilometer per uur, en/of met een (veel) hogere snelheid dan (voor het veilig verkeer ter plaatse gelet op de meerdere hobbels op de weg) ter plaatse was toegestaan en/of

  • -

    in de linkerberm van die weg te rijden en/of (vervolgens) in een slip te raken en/of een zodanige stuurcorrectie naar rechts te geven, dat hij, verdachte, de controle over dat motorrijtuig is kwijtgeraakt, ten gevolge waarvan hij, verdachte in de rechterberm van die weg en/of (vervolgens) in de rechts naast die weg gelegen greppel terecht is gekomen en/of meerdere malen, althans eenmaal over de kop is geslagen,

waardoor

  • -

    [slachtoffer 2] (inzittende) werd gedood en/of

  • -

    [slachtoffer 1] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (hoge) dwarslaesie (niveau C4 met diverse complicaties) en/of (80% tot 90%) (blijvende) invaliditeit en/of volledige afhankelijkheid van derden of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 29 juli 2019 te Zeewolde als als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto (Peugeot 206 gekentekend [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Nekkeveldweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door

  • -

    te rijden met een snelheid van (ongeveer) tussen de 120,6 en 152,5 kilometer per uur, en/of met een (veel) hogere snelheid dan (voor het veilig verkeer ter plaatse gelet op de meerdere hobbels op de weg) ter plaatse was toegestaan en/of

  • -

    in de linkerberm van die weg te rijden en/of (vervolgens) in een slip te raken en/of een zodanige stuurcorrectie naar rechts te geven, dat hij, verdachte, de controle over dat motorrijtuig is kwijtgeraakt, ten gevolge waarvan hij, verdachte in de rechterberm van die weg en/of (vervolgens) in de rechts naast die weg gelegen greppel terecht is gekomen en/of meerdere malen, althans eenmaal over de kop is geslagen,

waardoor

  • -

    [slachtoffer 2] (inzittende) werd gedood en/of

  • -

    [slachtoffer 1] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van processen-verbaal, in de wettelijke vorm op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De verwijzingen betreffen pagina’s van na te noemen processen-verbaal of bij deze processen-verbaal gevoegde bijlagen: - Proces-verbaal van politie Midden-Nederland van 19 april 2021, nummer PL0900-2019227335, doorgenummerd 1 tot en met 97, en - Proces-verbaal ongeval Nekkeveldweg (Verkeers Ongevallen Analyse-dossier) van de afdeling Forensische Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van Politie Amsterdam van 12 april 2021, doorgenummerd 1 tot en met 372 (in dit vonnis aangehaald met de toevoeging ‘VOA’).

2 Pagina’s 8 en 9

3 Pagina 8

4 Pagina 68

5 Pagina 77

6 Pagina’s 56 en 76

7 Pagina 58

8 Pagina 9

9 Pagina 14

10 Pagina 19 en op pagina’s 25 tot en met 30: geschriften: foto’s

11 Pagina’s 55 en 56

12 Pagina 57

13 Pagina 54

14 Pagina 57

15 Pagina 16

16 Pagina 39

17 Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 juni 2022

18 Pagina 77

19 Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 8 juni 2022

20 Pagina 10

21 Pagina 61: een geschrift: een schrijven van De Hoogstraat Revalidatie te Utrecht van 11 juni 2020

22 Pagina 59: een geschrift: een geneeskundige verklaring van [A] , arts, van 28 augustus 2019

23 Pagina 88: een geschrift: een Schouwverslag van GGD Flevoland van 29 september 2019

24 Pagina 237 VOA

25 Pagina’s 235, 249 en 262 VOA

26 Pagina 34 VOA

27 Pagina 152 VOA

28 Pagina 327 en pagina 343 VOA: een geschrift: rapport Onderzoek verticaal voertuiggedrag Peugeot 206 van 21 december 2020

29 Pagina 329 VOA

30 Pagina 203 VOA

31 Pagina 182 VOA

32 Pagina 353 VOA: een geschrift: rapport Onderzoek verticaal voertuiggedrag Peugeot 206 van 21 december 2020

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.