Gedaagde weigert de onderhoudswerkzaamheden aan zijn auto te betalen. Hij beroept zich op verrekening en stelt een eis in reconventie in. De vordering van de garage (eiser) wordt toegewezen omdat niet is gebleken dat gedaagde een afdwingbare tegenvordering heeft.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: P.C. van Roon,
tegen:
[gedaagde] , handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van [eiseres] ;
- de reactie daarop met producties van [gedaagde] , ook inhoudende een eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 24 augustus 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat vandaag de uitspraak zal zijn. Dat is eerder dan tijdens de mondelinge behandeling besproken is.
2 Waar gaat het over?
Wat is de kern?
2.1.
[eiseres] vordert betaling van de onderhoudswerkzaamheden die zij in juni 2020 heeft verricht aan de Volvo V70 van [gedaagde] . [gedaagde] weigert betaling en wil het bedrag dat [eiseres] tegoed heeft, verrekenen met de schade van € 2.645,00 die hij stelt te hebben geleden. Daarvoor dient [gedaagde] een eis in reconventie in.
2.2.
De kantonrechter stelt [eiseres] in het gelijk en wijst de vordering in conventie toe en de vordering in reconventie af. Omdat de vorderingen sterk samenhangen, worden beide hierna gezamenlijk besproken.
Wat is er gebeurd?
2.3.
In 2017 heeft [gedaagde] bij [eiseres] een Volvo V70 (hierna: de auto) gekocht, die sindsdien daar in onderhoud is. In juni 2020 heeft de auto een servicebeurt gehad. [eiseres] heeft de factuur daarvoor (€ 1.790,64), samen met een factuur voor brandstof van de leenauto die [gedaagde] heeft gebruikt (€ 30,73), op 13 juni 2020 naar [gedaagde] gestuurd. Op 15 juni 2020 heeft [gedaagde] een e-mail naar [eiseres] gestuurd waarin hij zegt dat hij tijdens het rijden een geluid had gehoord dat hij niet eerder heeft gehoord. Nadat [eiseres] had aangeboden om een monteur te laten meeluisteren, heeft [gedaagde] op 26 juni 2020 een e-mail gestuurd waarin hij zegt de factuur te verrekenen met de schade die hij heeft opgelopen.
2.4.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] tijdens de opslag van zijn zomerbanden in de winter van 2017/2018 drie velgen heeft beschadigd, dat de auto een vervelend geluid op de snelweg maakte (hierna: het geluid) en dat de motor van de auto, zowel voor als na de onderhoudsbeurt van juni 2020, stotterde en niet goed stationair draaide (hierna: motorproblemen). [gedaagde] heeft uiteindelijk in juni 2021 de EGR-klep, een auto-onderdeel dat een functie heeft in de recirculatie van uitlaatgassen, door een andere garage laten vervangen. Inmiddels zijn er geen problemen meer. Ter onderbouwing van zijn vordering wijst [gedaagde] op een aankoopfactuur van de velgen (met banden) en een werklijst/offerte voor vervanging van de EGR.
3 Wat is het oordeel van de kantonrechter?
3.1.
De wet zegt dat [gedaagde] zijn schuld aan [eiseres] alleen mag verrekenen wanneer hij bevoegd is tot het afdwingen van de betaling van zijn vordering op [eiseres] (artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek). [gedaagde] moet dus een afdwingbare tegenvordering hebben. Ook voor toewijzing van de vordering in reconventie is nodig dat [gedaagde] een afdwingbare vordering heeft.
3.2.
De kantonrechter ziet dat [gedaagde] problemen met de auto heeft ondervonden en begrijpt dat [gedaagde] daar niet blij mee was. De vraag die beantwoord moet worden is echter niet alleen of er problemen waren, maar ook of die problemen zijn veroorzaakt (of verergerd) door toedoen van [eiseres] , en niet door slijtage of gewoon gebruik van de auto. Alleen als voldoende komt vast te staan dat [eiseres] de problemen heeft veroorzaakt, mag [gedaagde] de kosten en schade die daar het gevolg van zijn in mindering brengen van het bedrag dat hij verschuldigd is. Dat brengt de kantonrechter tot de volgende beoordeling.
Moet [eiseres] de schade aan de velgen vergoeden?
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] de schade aan de velgen niet hoeft te vergoeden. Niet ter discussie staat dat er schade aan de randen van drie velgen is en dat die schade in april 2018, nadat [gedaagde] de auto heeft opgehaald, door hem aan [eiseres] aan de hand van foto’s is gemeld. Maar hoe en wanneer die schade is ontstaan, is onduidelijk gebleven.
3.4.
[gedaagde] zegt dat hij de velgen met zomerbanden onbeschadigd heeft ingeleverd bij [eiseres] in november 2017. [eiseres] betwist dit en legt in een e-mail van 2 mei 2018 aan [gedaagde] uit waarom de schade niet bij haar kan zijn ontstaan. Bij montage van een complete wielset (velg met band) kunnen volgens [eiseres] alleen beschadigingen aan het gedeelte rondom de wielmoeren optreden. De beschadigingen zaten echter aan de randen van de velgen. Ook bij de opslag kan de schade volgens [eiseres] niet zijn ontstaan omdat de wielen met de wangen van de band op elkaar worden gestapeld of in rekken achter elkaar worden gezet. De velgen komen daarbij niet in contact met elkaar of met iets anders. [eiseres] zegt dat het, in haar ervaring, meer voor de hand ligt dat de schade is ontstaan bij het raken van een stoeprand (tijdens inparkeren). Op de e-mail van [eiseres] van 2 mei 2018, heeft [gedaagde] tot aan zijn reactie in deze procedure niet gereageerd. Op zitting heeft [gedaagde] alleen nog gezegd dat hij in zijn beleving niet (en ook niet meermalen gelet op de schade aan drie velgen) tegen een stoep is aangereden.
3.5.
Daarmee blijft onduidelijk op welke manier en bij wie de schade is opgetreden. [eiseres] heeft namelijk gemotiveerd betwist dat de schade bij haar is ontstaan. Omdat de bewijslast bij [gedaagde] ligt, had het op zijn weg gelegen zijn stelling te onderbouwen dat de velgen in november 2017 onbeschadigd voor opslag zijn aangeboden en daarvoor bewijs aan te leveren of aan te bieden. Dat is niet gebeurd. De tegenvordering van [gedaagde] is op dit punt daarom niet aannemelijk geworden en kan dus niet worden toegewezen.
Moet [eiseres] enige vergoeding betalen voor het verhelpen van het geluid?
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld voor het toekennen van enige vergoeding in verband met het geluid dat na de onderhoudsbeurt van juni 2020 is opgetreden. [gedaagde] heeft niet gesteld hoe hoog zijn schade is en heeft op zitting verklaard dat het geluid werd veroorzaakt door de banden. Na een bandenwissel bleef het geluid weg. Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] door toedoen van [eiseres] (en niet door slijtage) op dit punt schade heeft geleden.
Moet [eiseres] de kosten voor vervanging van de EGR-klep betalen?
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] evenmin de kosten voor vervanging van de EGR-klep hoeft te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat de motorproblemen met die vervanging zijn verholpen, maar alleen of die vervanging door toedoen van [eiseres] nodig was.
3.8.
[eiseres] heeft gezegd dat vervanging van een EGR-klep onder regulier onderhoud valt. Een EGR-klep raakt vervuild door de uitlaatgassen die daar langs worden geleid. Dat geldt, volgens [eiseres] , voor iedere auto die over een (EGR)systeem beschikt om uitlaatgassen te recirculeren. Op een gegeven moment is zo’n klep daarom aan vervanging toe. [gedaagde] heeft de verklaring van [eiseres] niet weersproken. Ook de garage, die de klep uiteindelijk een jaar later heeft vervangen, heeft volgens [gedaagde] niet gezegd dat het defect door onderhoudswerkzaamheden is veroorzaakt. Dat leidt tot de slotsom dat [gedaagde] dezelfde vervangingskosten had gehad wanneer hij klant van [eiseres] was gebleven. Ook op dit punt is dus niet gebleken van een afdwingbare tegenvordering.
Conclusie
3.9.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] van € 1.821,37 (€ 1.790,64 + € 30,73) toewijzen en de vordering in reconventie van [gedaagde] afwijzen. Ook de gevorderde rente over de hoofdsom, die niet door [gedaagde] is tegengesproken, wordt toegewezen met ingang van 28 juni 2020. Dat is de dag waarop de factuur betaald had moeten worden.
Toewijzing vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Aan alle voorwaarden voor toewijzing is voldaan. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag (€ 273,21) is in rekening gebracht nadat [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief.
Toewijzing vergoeding proceskosten
3.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld. De kosten worden begroot op:
-
€ 92,47 kosten dagvaarding
-
€ 507,00 griffierecht
-
€ 374,00 salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 187,00)
-
€ 973,47 totaal
3.12.
[gedaagde] zal ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Die worden aan de zijde van [eiseres] begroot op nihil omdat partijen hiervoor geen afzonderlijke processtukken hebben ingediend en de vordering dezelfde feitelijke grondslag heeft als het beroep op verrekening.
4 De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 1.821,37, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 273,21 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 973,47;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
4.5.
wijst het gevorderde af;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: