7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Inzake parketnummer 16/707164-17
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 9 mei 2018 van de deskundigen R.J.P. Rijnders, psychiater en J. Heerschop, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht (PBC).
Verdachte is gedurende zeven weken in het PBC geobserveerd door een team bestaande uit deskundigen van verschillende vakgebieden. Ook heeft een milieuonderzoek plaatsgevonden, waarbij de levensgeschiedenis en de sociale omgeving van verdachte in kaart is gebracht.
Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. De deskundigen concluderen wel dat betrokkene beperkt zicht heeft gegeven op zijn seksuele belevingswereld. Zij kunnen een gestoorde seksualiteitsbeleving daarom niet uitsluiten.
Ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens
De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met zowel borderline als antisociale kenmerken. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van middelen als alcohol, cocaïne en amfetamine/Ritalin.
De deskundigen beschrijven verdachte als volgt.
Verdachte is een man die diepgaande problemen heeft met het beheersen van zijn impulsen, emoties en agressie. Zijn zelfbeeld is negatief en zijn persoonlijkheidsstructuur zeer zwak (in zijn eigen beleving is hij een speelbal van dagelijkse omstandigheden). Verdachte reageert snel agressief. Hij vertoonde al in zijn vroege jeugd ontwikkelingsstoornissen die een opmaat zijn geweest naar de ernstige persoonlijkheidsstoornis die ten tijde van het onderzoek wordt geconstateerd. Verdachte heeft de sterke neiging prikkels op te zoeken en deze zeker niet te
vermijden. De term prikkelzucht is op hem van toepassing. De combinatie van impulsiviteit
en prikkelzucht, gecombineerd met een agressieve, wraaklustige tendens als hij meent te worden benadeeld, leidt ertoe dat verdachte makkelijk kan overgaan tot agressief gedrag. Ondanks zijn normale intelligentie kan verdachte een spanningsvolle situatie niet altijd goed overzien. Naarmate de stress bij hem toeneemt, neigt hij ertoe de context waarin hij verkeert in paranoïde zin te evalueren, wat weer een aanjager kan zijn voor een zich herhalend proces met extra stressgevoelens en extra paranoïdie, dat voor hem aanleiding kan zijn tot agressief handelen. Als een spanningsvolle situatie fors is én enige tijd aanhoudt, kan het gebeuren dat verdachte een vervorming van de werkelijkheid ondergaat en op psychose gelijkende paranoïde gedachten heeft. Deze gedachten houden meestal niet heel lang aan (zoals dat bij een psychose wel het geval is), maar wel lang genoeg om op basis daarvan te handelen, niet zelden in agressieve zin. Dit geheel van gedachten, gevoelens en gedragingen vloeien voort uit verdachtes zeer zwakke persoonlijkheidsstructuur.
Daarnaast beschrijven de deskundigen ook een berekenende, antisociale kant van verdachte. Hij is beperkt in zijn gewetensfuncties en in zijn empathie, stuurt bewust aan op verwervend crimineel handelen, lijkt achteloos voorbij te gaan aan de belangen van derden, en is ook in staat over te gaan tot zogenoemde instrumentele agressie. Dus het inzetten van geweld om te verwerven. Een dergelijke vorm van agressie valt te omschrijven als meer planmatig en doelbewust, waarbij betrokkene handelt door middel van intimidatie en/of slaan om zijn positie duidelijk te maken of ter vergemakkelijking van verwervingscriminaliteit.
De persoonlijkheidsstoornis en de ziekelijke stoornis van de geestvermogens waren volgens de deskundigen aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten. Zij zien geen aanleiding te vermoeden dat het denken en handelen van verdachte toen in belangrijke mate werd bepaald door het gebruik van Ritalin.
De rechtbank maakt uit hetgeen de deskundige Heerschop ter zitting heeft verklaard op dat de genoemde stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van de feiten in het Pieter Baan Centrum.
Invloed op gedrag tijdens het plegen van de feiten
Bij de vraag of en zo ja, in hoeverre de persoonlijkheidsstoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens een rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten maken de deskundigen een onderscheid, afhankelijk van welk scenario zich in werkelijkheid heeft afgespeeld. Het oordeel daarover laten zij over aan de rechtbank.
De deskundigen zijn van mening dat de feiten verdachte minder kunnen worden toegerekend wanneer zij zijn gepleegd uit achterdocht, woede en impulsieve agressiviteit voortvloeiend uit verdachtes borderline-persoonlijkheidsproblematiek (het eerste scenario), dan wanneer zij voortkomen uit een meer planmatig, doelbewust delictscenario, voortvloeiend uit een antisociaal opportunistisch motief (het tweede scenario).
De verkrachting
Wanneer uitgegaan wordt van het eerste scenario, dat aansluit bij de verklaring van verdachte, oordelen de deskundigen dat de verkrachting verdachte verminderd kan worden toegerekend. Men gaat er dan van uit dat verdachte spanningen had voorafgaand aan het plegen van het feit in verband met zijn opleiding, ongeboren kind et cetera. De vraag van [slachtoffer] : “Je gaat me verkrachten he?” zou er vervolgens, in samenhang met die spanningen, toe hebben geleid dat hij haar impulsief seksueel heeft misbruikt. Als er echter meer planmatig is gehandeld vanuit parafilie, verkrachtingsfantasieën of hyperseksualiteit, dan is verminderd, maar ook geheel toerekenen mogelijk. Als er planmatig is gehandeld vanuit opportunistische, antisociale overwegingen (tweede scenario), dan kan dit feit verdachte volgens de deskundigen geheel of hooguit in licht verminderde mate worden toegerekend.
De vrijheidsberoving
Voor de vrijheidsberoving kunnen de deskundigen zich – uitgaande van de verklaring van verdachte – voorstellen dat hij door zijn grote stressbeleving en zijn beperkte copingvaardigheden, voortvloeiend uit zijn persoonlijkheidsstoornis, verminderd in staat was zijn wil te bepalen. Om die reden kunnen zij zich voorstellen dat verdachte tijdens de vrijheidsberoving verminderd toerekeningsvatbaar was. Echter, zij plaatsen daarbij de kanttekening dat gedurende het vele minuten durend traject van de vrijheidsberoving er enig moment van bezinning moet hebben kunnen plaatsvinden, zodat ook een volledige toerekeningsvatbaarheid of licht verminderde toerekeningsvatbaarheid tot de mogelijkheden behoort.
De doodslag
Ten aanzien van de doodslag komen de deskundigen in het eerste scenario, waarin verdachte onder grote stressbeleving ernstig impulsief agressief heeft gehandeld, tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Is dit feit gepleegd met een meer planmatige intentie, voortvloeiend uit de antisociale kant van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte (het tweede scenario), dan kan het feit hem in grote mate dan wel geheel worden toegerekend.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over.
Welk delictscenario?
In het kader van de strafbaarheid van verdachte moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de bewezen verklaarde feiten hem kunnen worden toegerekend.
Eerder in dit vonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad ten aanzien van het doden van [slachtoffer] . Met de vrijspraak van moord is echter nog geen antwoord gegeven op de vraag of verdachte bij de verkrachting, de vrijheidsberoving en de doodslag al dan niet planmatig, in de zin van doelbewust heeft gehandeld, zoals bedoeld in de rapportage van de deskundigen. Daarbij merkt de rechtbank voor de begrijpelijkheid van het hiernavolgende op dat met de door de deskundigen gehanteerde term ‘planmatig’ dus niet hetzelfde wordt bedoeld als handelen met voorbedachte raad.
Verdachte heeft verklaard dat hij na de gestelde aanrijding tussen hem en [slachtoffer] wilde voorkomen dat zij de politie zou bellen. Hij trok een mes en droeg haar op om haar telefoon uit te zetten en aan hem te geven, waarna hij deze doormidden brak. Vervolgens beval hij haar het pad in te lopen. Nadat zij zei: “je gaat me verkrachten he?”, knapte er iets bij hem en is hij overgegaan tot de verkrachting. Hij beval haar haar broek uit te doen, op haar knieën te gaan zitten en hem te pijpen, wat ze ook deed. Na de verkrachting is hij naar de scooter gelopen, heeft haar zijn helm gegeven, beval haar die op te zetten, waarbij hij op dat moment het plan had om haar verderop op het pad af te zetten. In de worsteling die daarna ontstond, zegt verdachte [slachtoffer] met de vuist op haar gezicht geslagen te hebben. Vervolgens heeft verdachte haar handen met tie-wraps en een veter op haar rug vastgebonden, haar jas over haar heen gedaan en met de drukknopen vast gedaan, haar de helm opgedaan en haar gezegd achterop de scooter te gaan zitten. Verdachte verklaart dat het zijn bedoeling was om haar verderop bij de manege af te zetten, waarna hij zelf terug zou rijden naar de WA-hoeve. Tijdens de rit is hij de weg kwijt geraakt, zouden zij meermalen zijn afgestapt, stukken hebben gelopen, en weer zijn opgestapt. Verdachte verklaart dat hij daarbij steeds heeft nagedacht waar hij haar kon afzetten. Uiteindelijk kwamen ze bij een ecoduct en een spoorwegovergang. Vandaar is verdachte doorgereden naar de voormalige vliegbasis, waar hij haar over het hek heeft getild.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] na de verkrachting heeft vastgebonden en van die plek heeft meegenomen naar een plek waar zij later is gedood, wordt bevestigd door de bevindingen van het forensisch onderzoek op de verschillende plaatsen delict.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit deze door verdachte geschetste gang van zaken af dat verdachte na de gestelde aanrijding in ieder stadium van de gebeurtenissen doelbewust en planmatig heeft gehandeld. Daarbij zette hij – eveneens doelbewust – op intimiderende wijze geweld in. Zo brak hij, nadat hij het mes had getrokken, de telefoon van [slachtoffer] doormidden met als doel te voorkomen dat zij de politie zou bellen. Verdachte geeft geen logische verklaring waarom hij de telefoon doormidden moest breken, nadat deze reeds door haar was uitgezet en hij haar vervolgens heeft gedwongen om, met medeneming van haar fiets en zijn scooter, het pad in te lopen, terwijl zijn doel: voorkomen dat zij de politie zou bellen, daarvoor al was bereikt. Het resultaat hiervan was echter wel dat zij verder weg kwam van het fietspad en dat de fiets en de scooter uit het zicht raakten van eventuele voorbijgangers en de telefoon definitief onbruikbaar was. Op de vraag waarom hij zo handelde heeft verdachte ter zitting niet meer gezegd dan dat het hem op dat moment een goed idee leek. Verdachte geeft geen plausibele verklaring waarom hij er niet voor heeft gekozen om [slachtoffer] op de plaats van de aanrijding achter te laten en er zelf vandoor te gaan. Verdachte legt vervolgens een onnavolgbare verklaring af over waarom hij toch is overgegaan tot de verkrachting. Dat parafilie, verkrachtingsfantasieën of hyperseksualiteit daarbij een rol hebben gespeeld, kan niet worden vastgesteld, omdat verdachte volgens de deskundigen beperkt zicht heeft gegeven op zijn seksuele belevingswereld. Verdachte heeft over de verkrachting gezegd dat hij kwaad, boos en achterdochtig werd doordat [slachtoffer] zei: “je gaat me verkrachten he?”. Dit had volgens hem te maken met het feit dat hij woede voelde naar zichzelf vanwege de verkrachtingen die hij in het verleden had gepleegd en dat er iets knapte bij hem. In een latere verklaring zegt verdachte dat haar opmerking hem pissig maakte. Verdachte kan desgevraagd niet uitleggen hoe de woede naar zichzelf, over het feit dat hij in het verleden verkrachtingen had gepleegd, kon uitmonden in juist weer een verkrachting. De rechtbank acht verdachtes verklaring op dit punt daarom niet geloofwaardig. Te meer niet, omdat zijn handelingen direct voorafgaand aan de verkrachting – zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen – wijzen op het doelbewust en planmatig handelen van verdachte. Een andere reden waarom de rechtbank niet aannemelijk acht dat verdachte bij de verkrachting werkelijk heeft gehandeld vanuit woede en achterdocht, is dat deze gevoelens in het vervolg van verdachtes verklaring als aanleiding voor zijn handelen niet meer terugkomen. De rechtbank gaat er voor de verkrachting dan ook van uit dat verdachte daarbij planmatig heeft gehandeld.
Verdachte stelt dat hij [slachtoffer] heeft meegenomen op de scooter omdat hij haar niet in de kou en regen wilde achterlaten en dat hij haar ergens in de bewoonde wereld wilde afzetten.
De rechtbank gelooft deze verklaring niet. Zo is die verklaring moeilijk te rijmen met zijn respectloze handelen daarvoor. Verder geeft verdachte geen logische verklaring waarom hij [slachtoffer] niet daadwerkelijk bij de manege heeft afgezet, zoals het plan was (verdachte zegt dat hij de manege voorbij gereden was en niet weet waarom hij niet terug gereden is) en waarom hij haar, nadat hij haar over het hek van de vliegbasis had getild, niet daar heeft achtergelaten en zelf is weggegaan. Te meer ook omdat verdachte heeft verklaard dat hij de omgeving kende, omdat hij daar vaak hard liep. Dit roept de vraag op of zijn doel niet vanaf het begin was om [slachtoffer] juist af te zonderen en afgezonderd te houden van de bewoonde wereld. Hoewel deze vraag op basis van de beschikbare informatie niet met voldoende zekerheid kan worden beantwoord, zijn er op grond van al het bovenstaande in ieder geval geen aanwijzingen dat verdachte de vrijheidsbeneming en de doodslag pleegde in een staat van woede, achterdocht of impulsieve agressiviteit.
Die planmatigheid blijkt ook uit het feit dat verdachte zijn handelingen steeds stapsgewijs uitvoert en vergezeld laat gaan van gewelddadige handelingen en van de permanente dreiging daarvan gedurende langere tijd. Als voorbeelden noemt de rechtbank het slaan na de verkrachting, het binden van de handen met tie-wraps, het laten opzetten van de helm, het rijden van het hele traject, het tillen van [slachtoffer] over het hek en het ook daar met haar meegaan.
De rechtbank concludeert gelet op al het bovenstaande dat verdachte bij alle drie de feiten planmatig, in de zin van doelbewust, heeft gehandeld, voortkomend uit een antisociaal-opportunistisch motief, en niet vanuit woede, achterdocht en impulsieve agressiviteit.
Het bovenstaande leidt de rechtbank, mede gelet op de adviezen van de deskundigen, tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten verdachte licht verminderd kunnen worden toegerekend.
Inzake parketnummer 16/652376-18
De deskundigen hebben in hun rapport niet afzonderlijk geoordeeld over verdachtes toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten in het Pieter Baan Centrum. Nu moet worden aangenomen dat eerdergenoemde stoornissen ook toen aanwezig waren en de deskundige Heerschop ter zitting heeft verklaard dat verdachte daarbij, uit achterdocht, het zich benadeeld voelen, onder invloed van zijn borderline persoonlijkheidsproblematiek is overgegaan tot explosief agressief handelen, is de rechtbank van oordeel dat deze feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is de rechtbank niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
10 BESLISSING
- verklaart het onder parketnummer 16/707164-17 feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder parketnummer 16/707164-17 feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3, alsmede onder parketnummer 16/652376-18 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder parketnummer 16/707164-17 feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3, alsmede onder parketnummer 16/652376-18 feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- wijst de vordering van [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 55.359,38;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor zover dit ziet op het gedeelte van de materiële schade, zijnde in totaal € 15.359,38, met ingang van 11 juni 2018 en voor zover het ziet op de immateriële schade, zijnde in totaal € 40.000,00, met ingang van 14 oktober 2017 telkens tot de dag van volledige betaling;
- wijst af de vordering voor zover die ziet op affectieschade;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 55.359,38 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- wijst de vordering van [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 41.160,27;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor zover dit ziet op het gedeelte van de materiële schade, zijnde in totaal € 1.160,27, met ingang van 11 juni 2018 en voor zover het ziet op de immateriële schade, zijnde in totaal € 40.000,00, met ingang van 14 oktober 2017 telkens tot de dag van volledige betaling;
- wijst af de vordering voor zover die ziet op affectieschade;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 41.160,27 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
- wijst de vordering van [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 40.835,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor zover dit ziet op het gedeelte van de materiële schade, zijnde in totaal € 20.835,00, met ingang van 11 juni 2018 en voor zover het ziet op de immateriële schade, zijnde in totaal € 20.000,00 met ingang van 14 oktober 2017 telkens tot de dag van volledige betaling;
- wijst af de vordering voor zover die ziet op affectieschade;
- verklaart [benadeelde partij 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 40.835,00 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van I.W.H.M. Verheijen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2018.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Inzake parketnummer 16/707164-17
Feit 1
:
Primair:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 8 oktober 2017 in de gemeente Zeist en/of Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (deels) in de keel/hals van die [slachtoffer] gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 8 oktober 2017 in de gemeente Zeist en/of de gemeente Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (deels) in de keel/hals van die [slachtoffer] gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 8 oktober 2017 in de gemeente Zeist en/of de gemeente Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (deels) in de keel/hals van die [slachtoffer] gesneden en/of gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
art 287 Wetboek van Strafrecht
Feit 2
:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 8 oktober 2017 in gemeente Zeist en/of de gemeente Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers
heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- -
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voor het gezicht, althans ter hoogte van het hoofd, van die [slachtoffer] gehouden, in elk geval die [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond en/of
- -
(vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij haar telefoon aan hem moest geven, waarop die [slachtoffer] haar telefoon aan hem heeft gegeven dan wel hij de telefoon van die [slachtoffer] heeft afgepakt en/of
- -
(vervolgens) tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij met hem, verdachte, mee moest lopen en/of een pad aangewezen en/of gezegd dat die [slachtoffer] dat aangewezen pad in moest lopen, waarna die [slachtoffer] met hem dat aangewezen pad is ingelopen, en/of
- -
de handen van die [slachtoffer] (met een tie-rap en/of een veter) vastgebonden en/of
- -
die [slachtoffer] gedwongen om (met gebonden handen) op zijn scooter plaats te nemen en/of die [slachtoffer] vervolgens (met achterlating van haar fiets) meegenomen op die scooter en/of
- -
die [slachtoffer] naar een met een hek omheinde plek vervoerd en/of die [slachtoffer] over een hek getild.
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 3
:
hij in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 8 oktober 2017 in de gemeente Zeist en/of de gemeente Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, een of meermalen door geweld en/of een feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid bestaande uit
- het dreigen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- het gebieden om mee te lopen naar een (uit het zicht gelegen) plek en/of
- het slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- het gebieden om haar broek en/of onderbroek uit te doen, en/of
- het gebieden om op haar knieën te gaan zitten en/of
- het gebieden hem te pijpen
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de mond en/of vagina en/of anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
art 43 A Wetboek van Strafrecht
art 242 Wetboek van Strafrecht
Inzake parketnummer 16/652376-18
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 februari 2018 omstreeks 12:30 uur, althans in de middag, te Utrecht AM1 en/of AM2 en/of AM3, (allen) medewerker(s) van het Pieter Baancentrum, opzettelijk heeft mishandeld door:
- -
die AM1 tegens diens borst/ribben, althans diens lichaam, te schoppen en/of te trappen, waardoor die AM1 letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, en/of
- -
die AM2 meermalen, althans eenmaal, tegen diens lichaam te slaan en/of te schoppen, althans door geweldshandelingen jegens die AM2 uit te oefenen, bestaande uit (het om zich heen) slaan en/of (het om zich heen) schoppen en/of trappen en/of het zich (met geweld) verzetten, althans (met geweld) trachten los te komen, waardoor die AM2 letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, en/of
- -
die AM3 meermalen, althans eenmaal, in diens schouder, althans lichaam te bijten en/of meermalen, althans eenmaal, tegen diens knie te trappen en/of te schoppen en/of meermalen, althans eenmaal, op/tegen diens hoofd en/of rug en/of schouder, althans lichaam te slaan, waardoor die AM3 letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 februari 2018 omstreeks 21:40 uur, althans in de avond, te Utrecht AB1 en/of AB2, (beveiligingsmedewerker(s)), opzettelijk heeft mishandeld door:
- -
die AB1 meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd, althans diens lichaam, te slaan, waardoor die AB1 letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, en/of
- -
die AB2 in diens (rechter)zij, althans diens lichaam, te bijten, waardoor die AB2 letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage 2: de bewijsmiddelen voor parketnummer 16/652376-18
Aanleiding:
Verdachte was, uit hoofde van de onder parketnummer 16/707164-17 ten laste gelegde feiten, ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Op 8 februari 2018 vonden er twee geweldsincidenten plaats, één om 12:25 uur (ten laste gelegd als feit 1) en één om 21:40 uur (ten laste gelegd als feit 2). De aangevers hebben, met toestemming van de officier van justitie, hun aangifte onder nummer gedaan.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.10
Ten aanzien van feit 1:
Aangever AM3 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 werkzaam was in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Rond 12:21 uur spreekt hij verdachte erop aan dat hij buiten de voor zijn afdeling toegestane tijd aan het bellen was.11 Aangever AM3 verklaart als volgt:
“Ik voelde dat [verdachte] mij toen een flink aantal vuistslagen op mijn hoofd en rug en op mijn schouder gaf.12 (…) 13 (…) Ik zag kans om [verdachte] in een wurggreep te pakken en liet mij op de grond vallen. [verdachte] kwam daardoor bovenop te liggen en zag hij kans om met zijn rechterbeen mij nog een aantal malen op mijn rechterknie te trappen.14 (…) Door dit alles heb ik verwondingen opgelopen. (…) Van dit alles heb ik een paar dagen veel last van gehad.”15
Uit de geneeskundige verklaring van 14 maart 2018 volgt dat bij aangever AM3 op 9 februari 2018 een pijnlijke rechterknie, met een licht beperkte flexie en een bijtwond op het hoofd (niet door de huid heen), is geconstateerd.16
Aangever AM1 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 werkzaam was in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Rond 12:25 uur hoort hij stemverheffing bij de telefooncel.17 Aangever AM1 verklaart als volgt. “Ik zag dat observandus los wilde komen en daarbij wild met zijn benen tekeer ging. Ik zag en voelde dat ik toen door hem met één van zijn benen in mijn ribben werd getrapt.18 (…) Ik zag echter dat observant kans zag om zijn tanden in het achterhoofd van mijn collega te zetten.19 (…) Ook heb ik een aantal dagen behoorlijk veel pijn aan mijn ribben gehad. (…) De observandus waarover ik in mijn aangifte spreek is [verdachte] .20”
Aangever AM2 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 werkzaam was in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Rond 12:25 uur hoort en ziet hij observandus tegen zijn collega schreeuwen en loopt hij naar hen toe.21 Aangever AM2 verklaart als volgt. “Ondanks dat er drie man op hem liggen bleef observandus om zich heen slaan en probeerde hij te bijten.22 (…) Doordat observandus zich hevig tegen ons verzette ben ik gewond geraakt. Ik liep daardoor spierklachten in mijn nek en rug op, een kneuzing aan mijn rechterhand tussen mijn wijsvinger en middelvinger, een kneuzing aan mijn pols. Tevens is mijn duim aan mijn rechterhand gevoelig. Mijn linkerknie is pijnlijk bij het bewegen. Voor mijn hand loop ik nu nog steeds bij de fysiotherapeut.23 (…) De observandus (…) is [verdachte] . 24“
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een worsteling is geraakt met aangever AM1, aangever AM2 en aangever AM3 en dat het zo zou kunnen zijn dat hij met zijn been één van de aangevers heeft geraakt.25
Ten aanzien van feit 2:
Aangever AB1 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 werkzaam was als beveiligingsmedewerker van G4S in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Rond 21:40 uur zag aangever AB1 dat verdachte in de isoleercel een mitella droeg. Omdat in een isoleercel alleen een zogenoemde ‘scheurjurk’, kleding die niet kapot te scheuren is, mag worden gedragen, besluit aangever AB1 met vier collega’s naar de isoleercel te gaan.26 Aangever AB1 verklaart als volgt. “Ik zag dat mijn collega van G4S op het bovenlichaam van observandus ging liggen. Ik zag dat ook nu observandus niet rustig werd, maar dat hij met zijn armen en benen probeerde ons te raken. Ik zag en voelde dat observandus mij een aantal malen met zijn vuisten tegen mijn hoofd en mijn gezicht sloeg. (…) Later, toen ik weer beneden was, voelde ik een behoorlijke pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd. Ook voelde ik een behoorlijke pijn aan mijn voorhoofd en daar zag ik ook een rode plek zitten (…) observandus is [verdachte] ”27
Aangever AB2 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 werkzaam was als beveiligingsmedewerker van G4S in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Rond 21:40 uur is aangever AB2 met een aantal collega’s de isoleercel, waarin verdachte verbleef, ingegaan.28 Aangever AB2 verklaart als volgt. “Ik zag dat mijn collega een aantal malen door observandus met zijn vuisten op zijn hoofd en in zijn gezicht werd geraakt. (…) Eenmaal beneden in onze ruimte bemerkte ik dat mijn witte overhemd aan de rechterzijde, ter hoogte van mijn rug, bebloed was. Ik bemerkte dat er ook bloed over mijn rug liep. Door mijn collega werd tegen mij gezegd dat ik door observandus gebeten was.29 (…) Door dit hele incident heb ik een flinke bijtwond in mijn rechterzij opgelopen, waar ik een aantal dagen last van heb gehad. (…) De (…) observandus is [verdachte] .”30
Getuige GET1 heeft verklaard dat hij op 8 februari 2018 rond 21:40 uur werkzaam was als bewaarder in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Hij verklaart dat hij met een aantal collega’s naar de isoleercel is gegaan waar verdachte verbleef.31 Getuige GET1 verklaart als volgt. “Ik zag dat mijn collega door observandus in zijn rechterzij werd gebeten.32 (…) De (…) observandus is [verdachte] .”33
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 8 februari 2018 in een worsteling is geraakt met aangever AB1 en aangever AB2.34
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de aangifte van AB2 ten aanzien van het bijten door verdachte niet betrouwbaar is, overweegt de rechtbank dat de aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring. De rechtbank ziet ook overigens geen aanwijzingen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte.