RECHTBANK
LIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11188857 \ OV VERZ 24-33
Beschikking van
18
december 2024
[verzoeker]
,
te [plaatsnaam] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. L.J.G. Verhagen,
1 [gedaagde sub 1] B.V.,
te Sevenum,
2. ERGO VERSICHERUNG AG,
te Amsterdam,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden gezamenlijk] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en Ergo,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 16 bijlagen
- het verweerschrift met 5 bijlagen
- de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024, waarbij aanwezig waren:
- [verzoeker] , zijn echtgenote en hun zoon, bijgestaan door mr. Verhagen;
- de heer [vertegenwoordiger 1] , bijgestaan door mr. Kruitwagen namens [gedaagde sub 1] ;
- de heer [vertegenwoordiger 2] , bijgestaan door mr. Kruitwagen namens Ergo,
- de spreekaantekeningen van mr. Verhagen, met bijgevoegd een urenoverzicht.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is via een uitzendbureau werkzaam geweest in de fabriek van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] is een bakkerij die onder meer vlaaien produceert. Ergo Versicherung AG (hierna: Ergo) is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 1] .
2.2.
In de fabriek van [gedaagde sub 1] bevinden zich hygiënesluizen, waaronder een hygiënesluis tussen het toilet en de productieruimte. Op 14 februari 2020 is [verzoeker] na een toiletbezoek bij de hygiënesluis ten val gekomen. Niemand heeft de val zien gebeuren.
2.3.
[verzoeker] is na het ongeval met de ambulance naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis vervoerd. In de brief van het ziekenhuis is bij anamnese vermeld:
“Was nog aan het werk in zijn bakkerij. Schoof op de laatste trede van de metalen trap weg met de voet en is vervolgens met de rug op de tredes terecht gekomen.”
2.4.
Er is geen sprake geweest van een ziekenhuisopname.
2.5.
Naar aanleiding van het voorval heeft [gedaagde sub 1] een “Bedrijfsongeval en Incidenten formulier” ingevuld. Bij de omschrijving van de toedracht heeft de BHV-er die vlak na het voorval ter plaatse kwam vermeld: “s.o. geeft aan [Bedrijfshulpverlener] (BHV) aan dat hij is uitgeschoven aan de uitloop van de borstelmachine. Ongelukkig terecht gekomen.”
2.6.
Het voorval is niet gemeld bij de Arbeidsinspectie.
2.7.
Bij brief van 25 maart 2020 heeft de voormalig belangenbehartiger van [verzoeker] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] heeft opgelopen als gevolg van deze val. In deze aansprakelijkstelling is over de toedracht van het ongeval vermeld:
“Client is na een toiletbezoek door een ontsmettingsroute gegaan, waarbij hij door een bak met ronddraaiende sponsen moest lopen. Toen hij uit deze bak stapte, is hij uitgegleden en met zijn rug op een metalen trap gevallen.”
2.8.
Ergo heeft een toedrachtonderzoek laten uitvoeren door [onafhankelijk bedrijf] (hierna: [onafhankelijk bedrijf] ). [verzoeker] is hierbij niet (direct) betrokken geweest.
2.9.
Op 4 november 2020 heeft [onafhankelijk bedrijf] het “Toedrachtsrapport” opgesteld en bij
bij e-mail van 25 november 2020 aan de toenmalige belangenbehartiger van [verzoeker] verstuurd. Aan [verzoeker] is (onder meer) bericht dat de aansprakelijkheid niet wordt erkend, omdat (kort gezegd) sprake is geweest van een alledaags risico van struikelen en vallen waarvoor geen nadere maatregelen/waarschuwingen noodzakelijk zijn. Daarnaast geeft [onafhankelijk bedrijf] aan dat er geen sprake is geweest van een natte/gladde vloer ten tijde van het voorval en dat voldaan is aan de zorgplicht.
2.10.
De toenmalige belangenbehartiger van [verzoeker] heeft hierop niet gereageerd.
2.11.
Bij brief van 22 februari 2022 heeft de (huidige) belangenbehartiger van [verzoeker] zich tot [onafhankelijk bedrijf] gewend en gevraagd om aansprakelijkheid te erkennen.
Hierin is over de toedracht het navolgende opgenomen:
“Client heeft mij laten weten dat hij rond 18:00 uur naar de wc moest en zich zodoende naar de toiletten heeft begeven. Op de terugweg naar zijn werkplaats, moest hij door de hygiënesluis. Client heeft mij verteld dat de hygiënesluis bij het gebruik ervan flink trilt. Client geeft aan dat zijn linkervoet richting het einde van de hygiënesluis (maar ook nog op het gedeelte van de borstels), door het trillen van de machine werd omgeslagen. Client is daardoor in onbalans geraakt en abrupt, glijdend langs de twee traptreden af, achterover gevallen en bewusteloos geraakt.”
2.12.
Als reactie hierop heeft Sedgewick op 20 april 2022 namens Ergo laten weten dat er geen aanleiding is om haar standpunt te herzien.
2.13.
Op verzoek van [verzoeker] heeft een (voorlopig) getuigenverhoor plaatsgevonden.
2.14.
Hierna heeft [verzoeker] wederom gevraagd of aansprakelijkheid wordt erkend, waarop afwijzend is gereageerd. [verzoeker] heeft daarna het deelgeschil aanhangig gemaakt.
2.15.
[verzoeker] ervaart nog steeds lichamelijke beperkingen die veroorzaakt zouden zijn door het ongeval en die, naar het zich laat aanzien, niet meer zullen verdwijnen.
4 De beoordeling
Het verzoek leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kan (kunnen) in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Om dit rechtelijk oordeel te krijgen is het niet per definitie noodzakelijk dat partijen (nog) met elkaar in onderhandeling zijn. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen (weer) op gang helpen1. Als geen aansprakelijkheid wordt aangenomen is daarmee het geschil tussen partijen beslecht en als wel aansprakelijkheid wordt aangenomen kunnen partijen zich richten op de omvang van de schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval. Verder is het zo dat [verzoeker] schade heeft opgelopen bij het ongeval. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid.
4.2.
Het voorgaande betekent dat het verzoek over de aansprakelijkheid geschikt is om in een deelgeschil te behandelen. Dat er discussie bestaat over de toedracht en de schade(omvang) maakt dit oordeel niet anders. Het verzoek zal daarom inhoudelijk worden beoordeeld.
4.3.
Indien de werknemer2 heeft aangetoond dat hij schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever3 daarvoor aansprakelijk tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Op de werkgever rust de stelplicht en bewijslast van feiten en/of omstandigheden waaruit dit volgt. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor volstrekt alledaagse en weinig risicovolle handelingen maatregelen dient te treffen of zijn werknemer dient te waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Het gaat hierbij om activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die geregeld ook buiten de werksfeer worden verricht en waarbij de kans op schade in de regel beperkt is. In die gevallen mag de werkgever in beginsel rekenen op een minimale voorzichtigheid van de werknemer.4
Stap 1: Is er sprake van een bedrijfsongeval? Ja
4.4.
Allereerst dient de werknemer te stellen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werkgever – te bewijzen (dat wil zeggen: voldoende aannemelijk moeten maken) dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Dat [verzoeker] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, staat niet ter discussie. Er is immers sprake van een ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf van [gedaagde sub 1] . Weliswaar staat de toedracht van het ongeval ter discussie, echter gaat de bewijslast van de werknemer ten aanzien van de vraag of sprake is van een bedrijfsongeval niet zover dat op hem de last rust te bewijzen wat de toedracht van een bedrijfsongeval was of wat de oorzaak ervan is geweest. 5
Stap 2 Is er voldaan aan de Zorgplicht? Nee
4.5.
Indien sprake is van een bedrijfsongeval, zoals in deze zaak, is de werkgever aansprakelijk, tenzij de werkgever stelt en – bij voldoende betwisting door de werknemer – bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, waarbij de omvang van de “argumenteerlast” van de werkgever wordt bepaald door het al dan niet vaststaan van de toedracht.
4.6.
In dit geval staat de toedracht ter discussie. Volgens [gedaagden gezamenlijk] heeft [verzoeker] twee jaar na het bedrijfsongeval, nadat hij een andere belangenbehartiger in de arm heeft genomen, een nieuwe lezing van de toedracht gepresenteerd. [gedaagden gezamenlijk] acht de 1e verklaring van [verzoeker] over de toedracht, zijnde enkel een val van de trap, geloofwaardiger dan zijn 2e verklaring, zijnde een val van de trap door toedoen van de hygiënesluis, aldus [gedaagden gezamenlijk]
[verzoeker] heeft gewezen op zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Hij heeft aangevoerd dat hij met alle benamingen die hij heeft gegeven aan de oorzaak van zijn val heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat hij niet is gevallen door een eigen moment van oplettendheid, maar door toedoen van de hygiënesluis.
Uitgaande van de twee gestelde toedrachten (hierna: toedracht 1 en toedracht 2) zal de kantonrechter hierna nader ingaan op de zorgplicht. In beide gevallen zal de conclusie zijn dat niet in voldoende mate aan de zorgplicht is voldaan
Toedracht 1: val van trap
4.7.
Volgens [gedaagden gezamenlijk] moeten de eerste verklaringen van [verzoeker] met betrekking tot de toedracht worden uitgelegd als zijnde een val van [verzoeker] van de trap (onderste van twee tredes) van de hygiënesluis. Van [gedaagde sub 1] wordt niet verwacht dat zij waarschuwt voor algemene bekende gevaren (zoals een val van de trap). In de jurisprudentie is breed aanvaard dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. De val van [verzoeker] is het gevolg van een samenloop van omstandigheden die hem ook privé had kunnen overkomen en waarvan [gedaagde sub 1] geen verwijt kon worden gemaakt, aldus [gedaagden gezamenlijk]
4.8.
[verzoeker] heeft dit betoog van [gedaagden gezamenlijk] gemotiveerd betwist.
4.9.
Anders dan [gedaagden gezamenlijk] aanvoert, is de kantonrechter van oordeel dat op [gedaagde sub 1] wél een zorgplicht rust voor deze situatie. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.10.
Aan [gedaagden gezamenlijk] kan worden toegegeven dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor volstrekt alledaagse en weinig risicovolle handelingen maatregelen dient te treffen of zijn werknemer dient te waarschuwen voor de daaraan verbonden risico’s. Het gaat hierbij om activiteiten die zich niet wezenlijk onderscheiden van activiteiten die geregeld ook buiten de werksfeer worden verricht en waarbij de kans op schade in de regel beperkt is, zoals een val van de trap. In die gevallen mag de werkgever in beginsel rekenen op een minimale voorzichtigheid van de werknemer.6
4.11.
Met betrekking tot deze ongevallen, ook wel aangeduid als “huis-, tuin- en keuken ongelukken” heeft Advocaat-Generaal T. Hartlief in zijn Conclusie7 vermeld:
“3.10
Van een duidelijke lijn van terughoudendheid in de rechtspraak van Uw Raad bij het aannemen van werkgeversaansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door de verwezenlijking van risico’s die men pleegt te kennen uit het dagelijks leven, is echter geen sprake.37 Evenmin kan gesproken worden van een duidelijk afgebakende categorie. ………………….
In dit verband is het bijvoorbeeld van belang dat wat in het algemeen misschien best een aanvaardbaar risico is (uitglijden in een plas, snijden met een mes, uitglijden door ijs of sneeuw39), dat in de context van het werk, juist omdat men in dat verband bijvoorbeeld, anders dan normaal, op structurele wijze met dat gevaar wordt geconfronteerd, niet is, zodat wel degelijk van de werkgever kan worden verlangd dat hij maatregelen treft.
40
3.11
…………………, lijkt het niet verstandig om in dit verband te spreken van een bijzondere categorie van ‘huis-, tuin- en keuken-gevaren’ of ‘huis-, tuin- en keuken-ongelukken’. Dat doet niet alleen geen recht aan de rechtspraak van Uw Raad die niet in die sleutel staat, maar vooral ook niet aan het gegeven dat alledaagse gevaren in de context van het werk, bijvoorbeeld door
het structurele karakter van de blootstelling maar ook door het gegeven dat werknemers juist ook bij dit type werkzaamheden niet altijd optimaal geconcentreerd en alert zullen zijn, wel degelijk serieus kunnen worden zodat zij aanleiding geven tot door de werkgever te treffen maatregelen
.
4.12.
In deze zaak is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van zo’n situatie waar Hartlief in zijn Conclusie op doelt. Er bestaat namelijk een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Als de werkgever verwezenlijking van het algemeen bekende gevaar bij de uitoefening van de werkzaamheden eenvoudig kan wegnemen (zoals hierna zal blijken) en dat nalaat, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht.8
4.13.
Art. 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever om maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat dat inhoudt (of maatregelen nodig zijn en, zo ja, welke?), hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.9
4.14.
Hieronder is een foto opgenomen van de hygiënesluis.
5 De beslissing
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval dat [verzoeker] op 14 februari 2020 is overkomen;
5.2.
verklaart voor recht dat Ergo als aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 1] gehouden is de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval dat hem op 14 februari 2020 is overkomen te vergoeden, met inachtneming van de toepasselijke polisvoorwaarden;
5.3.
begroot de kosten van [verzoeker] van dit deelgeschil op € 5.743,51 inclusief BTW en inclusief griffierecht en veroordeelt [gedaagden gezamenlijk] tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] ;
5.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.