Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning van vergunninghoudster. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure, gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.2. en 3 is weergeven, enkel de vraag centraal staat of verweerder bij het bestreden besluit op bezwaar terecht heeft besloten dat voor het door vergunninghoudster beoogde gebruik rechtstreek past binnen het bestemmingsplan zodat geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik is vereist.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het plan in strijd met het bestemmingsplan?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat het plan in strijd is met de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’, omdat geen sprake is van cultuur, spel, vermaak of ontspanning. De door verweerder gehanteerde definitie van welzijnsvoorziening is zeer ruim en nagenoeg gelijk aan de bestemming ‘Maatschappelijk’, terwijl deze bestemming juist in het leven is geroepen teneinde zorginstellingen en zorg faciliterende instellingen, zoals die van eiser, planologisch te realiseren. Het kan niet de bedoeling van de planwetgever zijn geweest om te voorzien in twee identieke bestemmingen. Verweerder heeft dit overigens in het primaire besluit als argument gebruikt om aan te tonen dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De planlocatie was nimmer eerder als zorg gerelateerde instelling, maar als - conform plaatselijke bestemming - culturele instelling aangemerkt. Verweerders definitie van ‘welzijnsvoorziening’ is niet juist, omdat volgens vaste definities als welzijnsvoorzieningen worden aangemerkt: materiële hulp die door een speciale (gemeentelijke) instantie wordt verleend aan financieel behoeftige individuen of gezinnen’. Hiervan is geen sprake, omdat hier geen sprake is van een gemeentelijk initiatief noch van monetaire steun hiervoor en de aangevraagde activiteiten niet compatibel zijn met de bestemming of het eerdere gebruik als wijkcentrum en onderwijsinstelling. Tevens blijkt uit de omschrijving van vergunninghoudster in het Handelsregister (de SBI-code) dat zij andere doelen nastreeft - te weten het in eigendom verkrijgen, vervreemden, exploiteren, beheren en verhuren van onroerende goederen (waaronder begrepen een medisch centrum)- dan (in de aanvraag) als hoofdactiviteit wordt gesuggereerd.
8. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het begrip ‘welzijnsvoorzieningen’ niet nader is gedefinieerd in de regels van het bestemmingsplan. Volgens Van Dale wordt onder ‘welzijn’ verstaan: ‘(de) goede lichamelijke en geestelijke gezondheid’ en onder ‘voorziening’ wordt verstaan ‘het voorzien’ en ‘instelling, dienst die in bepaalde behoeften voorziet’. Het peuterdansen en peutergym zijn gericht op spel, vermaak en ontspanning. De functieaanduiding ‘onderwijs’ staat het gebruik ter plaatse van cursussen toe. Het voorgenomen gebruik is voor het overige zorg gerelateerd en dat past, gezien de hierboven weergegeven definities uit Van Dale, binnen het planologisch toegestane gebruik ‘welzijnsvoorzieningen’. Verweerder concludeert op grond hiervan dat het door vergunninghoudster gewenste gebruik van het perceel [adres 1] , zoals dat blijkt uit de aanvraag, past binnen de ter plaatse geldende bestemming ‘Cultuur en ontspanning’. Volgens het bestemmingsplan is de activiteit ‘horeca’ niet toegestaan, echter uit de aanvraag blijkt niet dat vergunninghoudster het perceel [adres 1] gaat gebruiken voor horeca activiteiten. Dit is ook gebleken tijdens de hoorzitting, waarbij vergunninghoudster heeft verklaard dat geen horeca-activiteiten worden geëxploiteerd en enkel sprake is van informatiebijeenkomsten waarbij koffie en thee wordt geserveerd.
9. In artikel 5.1 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden bestemd zijn voor het verrichten van activiteiten gericht op cultuur, spel, vermaak en ontspanning en welzijnsvoorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
-
gebouwen, waaronder een gemeenschapshuis;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
verhardingen;
-
groenvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
bijbehorende voorzieningen;
en daarnaast geldt voor zover op de verbeelding aangegeven dat ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', onderwijs is toegestaan.
In artikel 1.52 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat onder horeca wordt verstaan:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, snackbar, broodjeszaken, café en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
In artikel 1.59 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat onder maatschappelijke voorzieningen wordt verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, woonzorgcomplex en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van een seksinrichting.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de vergunningaanvraag genoemde activiteiten peuterdansen en peutergym gericht zijn op spel, vermaak en ontspanning en derhalve vallen onder de bestemmingsomschrijving van artikel 5.1 van de planregels. De zwangerschaps- en mama cursussen zijn op grond van de functieaanduiding ‘Onderwijs’ toegestaan, omdat dit onderwijs betreft.
11. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de in de aanvraag opgenomen disciplines als fysiotherapie, verloskundige, seksuoloog, psycholoog, anticonceptiespecialist, echoscopist osteopaat, activiteiten verrichten die gericht zijn op welzijnsvoorzieningen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:607 en 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:846, zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan - of zoals hier het gebruik - in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Omwille van de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd.
13. De rechtbank stelt vast dat in de planregels geen definitie is opgenomen van het begrip "welzijnsvoorzieningen". In de toelichting bij het bestemmingsplan is het begrip welzijnsvoorzieningen niet opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 5.1 van het bestemmingsplan niet onduidelijk.
13.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3624, 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2478 en 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1318, moet voor de betekenis van een begrip, bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting, voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aansluiting worden gezocht bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij mag de betekenis, zoals deze in het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" (hierna: Van Dale) is gegeven, worden betrokken. De Van Dale is het woordenboek dat de Afdeling hanteert als begrippen moeten worden uitgelegd volgens het normale spraakgebruik.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor de uitleg van het begrip “welzijnsvoorzieningen”, terecht aansluiting gezocht bij de Van Dale. Nu dit begrip niet in zijn geheel is opgenomen in de Van Dale, heeft verweerder aansluiting mogen zoeken bij de omschrijvingen van de begrippen ‘welzijn’ en ‘voorziening’. De rechtbank komt dit niet onredelijk voor. Dat, zoals eiser heeft gesteld, aan het begrip “welzijnsvoorzieningen” ook een andere uitleg gegeven kan worden als omschreven op de internetsite www.encyclo.nl, waar het volledige begrip wel is gedefinieerd, is geen reden om er anders over te oordelen. Verweerder mocht aansluiting zoeken bij de definities van Van Dale. Eisers verwijzing ter zitting naar de uitspraken van de rechtbank Den haag van 17 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16327 en Parket bij de Hoge Raad van 14 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:164, ter illustratie dat in de rechtspraak ook naar andere bronnen dan de Van Dale wordt verwezen, volgt de rechtbank niet, omdat - daargelaten dat deze uitspraken niet gaan over de uitleg van een bestemmingsplanregel - dit andere rechtscolleges betreffen en derhalve andersoortige zaken zijn.
13.3.
Eisers stelling dat de door verweerder gehanteerde definitie van welzijnsvoorziening zeer ruim is en nagenoeg gelijk aan de bestemming ‘Maatschappelijk’ en dat dit niet de bedoeling kan zijn, volgt de rechtbank niet. Immers, uit de definitie van “maatschappelijke voorzieningen” in artikel 1.59 van de planregels volgt dat de bestemming ‘Maatschappelijk’ bredere gebruiksmogelijkheden kent dan de bestemming ‘Cultuur en ontspanning’. Zo is het op gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’ mogelijk om een woonzorgcomplex te realiseren en is sport en sportieve recreatie mogelijk, terwijl dit niet past onder welzijnsvoorzieningen. Verweerder heeft niet ten onrechte ter zitting gesteld dat, gelet op de definitie van ‘maatschappelijke voorzieningen’ onder de bestemming ‘Maatschappelijk’ ook, in tegenstelling tot ‘welzijnsvoorzieningen’ zwaardere zorgcategorieën vallen waarbij ook 24-uurs zorg geleverd kan worden, zoals bij een woonzorgcentrum. Welzijnsvoorzieningen betreffen meer alledaagse problemen, zoals die zich bijvoorbeeld voordoen bij een zwangerschap. Het verschil tussen de bestemmingen zit aldus volgens verweerder in de zwaarte van de ondersteuning die geboden wordt. Welzijn is meer gericht op het welbevinden van mensen, waarbij een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid meer aansluit bij een goed gesprek en voorlichting geven. Dat de planwetgever een overlap in de activiteiten onder beide bestemmingen heeft voorzien, zoals sociaal-medische en sociaal-culturele voorzieningen, is een keuze van de planwetgever en maakt niet dat in het geval van vergunninghoudster geen sprake kan zijn van welzijnsvoorzieningen. Immers, volgens vaste jurisprudentie dienen planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd. Het betoog slaagt niet.
13.4.
Dat de planlocatie niet eerder als zorg gerelateerde instelling, maar als culturele instelling is ingevuld, maakt niet dat de planwetgever het door vergunninghoudster beoogde gebruik niet toestaat. Dat voorheen een wijkcentrum en onderwijsinstelling was gevestigd in het pand van vergunninghoudster doet niets af aan het gegeven dat blijkens het bestemmingplan welzijnsvoorzieningen zijn toegestaan. Bij de bepaling wat hieronder dient te worden verstaan moet uitgegaan worden van een letterlijke uitleg van de planregels, waarbij het feitelijke gebruik dat in het verleden heeft plaatsgevonden niet leidend is. Indien de planwetgever had gewild dat onder ‘welzijnsvoorzieningen’ geen, zoals in het geval van vergunninghoudster, sociaal-medische en sociaal-culturele voorzieningen verstaan dienen te worden, had de planwetgever dit moeten verbieden in het bestemmingsplan. Niet gebleken is dat in het bestemmingsplan is bepaald dat onder ‘welzijnsvoorzieningen’ geen vrouwenzorgcentrum wordt verstaan. Gelet hierop is verweerder terecht uitgegaan van de letterlijke uitleg van ‘welzijnsvoorzieningen’ als omschreven in de woorden ‘welzijn’ en ‘voorziening’ in de Van Dale.
13.5.
Dat uit de omschrijving van vergunninghoudster in het Handelsregister (SBI-code) zou blijken dat zij andere doelen nastreeft dan hetgeen door Zij Vrouwenzorg als hoofdactiviteit wordt gesuggereerd, staat los van het beoogde gebruik dat vergunninghoudster wenst te maken met het pand aan de [adres 1] . Hiervoor is de aanvraag om een omgevingsvergunning van 27 augustus 2021 leidend. Verweerder dient uit te gaan van de aanvraag zoals deze is ingediend en heeft dit dan ook terecht gedaan.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase is aangevoerd dat vergunninghoudster activiteiten uitvoert respectievelijk zal uitvoeren die als ‘horeca-gerelateerd’ moeten worden beschouwd. Dit betreffen het ‘ [café 1] ’, het ‘ [café 2] ’ en het ‘ [café 3] ’, aangezien het woord café een zeer duidelijke aanwijzing is voor het feit dat er horeca-gerelateerde activiteiten plaatsvinden. Immers, voor zover de verkoop van drank daarmee niet ook zou worden bedoeld, waarom worden de bijeenkomsten dan niet met bijvoorbeeld ‘informatiebijeenkomst’ aangeduid? Horecavoorzieningen passen niet binnen de bestemming en passen evenmin binnen het betreffende plangebied als (voornamelijk) woonwijk.
15. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het plan geen horeca als genoemd in artikel 1.52 van de planregels, omdat uit de aanvraag blijkt dat het bedrijf van vergunninghoudster aan de [adres 1] niet gericht is op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse. Ook blijkt uit de verklaringen en reacties van vergunninghoudster dat het ‘ [café 1] ’ (1,5 uur per maand), het ‘ [café 2] ’ en het ‘ [café 3] ’ niet meer dan een aanduiding zijn voor educatieve informatiebijeenkomsten op het gebied van zwangerschap/ouderschap, sociaaleconomisch en onderwijsvlak, waarbij enkel koffie en thee verstrekt worden, zoals gebruikelijk is op een informatiebijeenkomst. Dergelijk gebruik is passend binnen de functieaanduiding ‘onderwijs’. Het betoog slaagt niet.
16. De rechtbank concludeert op grond van hetgeen onder 7 tot en met 15 is overwogen dat verweerder terecht heeft gesteld dat vergunninghoudster geen omgevingsvergunning nodig heeft voor het gebruik van haar pand als vrouwenzorg centrum als omschreven in de aanvraag, omdat dit gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan.
17. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de gronden van beroep als genoemd onder ‘c. strijd met goede ruimtelijke ordening’, omdat de rechtbank van oordeel is dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en er derhalve geen omgevingsvergunning voor strijdig gebruik nodig is.
18. Volgens eiser zal grootschalige overlast wegens toename aan verkeer en derhalve de parkeerbehoefte plaatsvinden. Duidelijk is dat een zorgcentrum waarin minimaal 6 spreekkamers (inclusief eventuele horecavoorzieningen) aanwezig zijn een aanzienlijke parkeerbehoefte nodig hebben die de twaalf te realiseren parkeerplaatsen zullen overstijgen. Dit klemt te meer nu op de [weg] slechts een zeer gering aantal parkeerplaatsen ter beschikking staat, die vaan reeds ten behoeve van het Aandachtscentrum worden benodigd. Verweerder interpreteert de regels voortvloeiende uit de Parkeernota Heerlen 2010 zeer ruim. Voor elke behandelkamer zijn reeds 2 parkeerplaatsen voorgeschreven. Hierbij komt alsdan de aangevoerde “evenementenhal” binnen het pand. Evenmin zijn parkeermogelijkheden voor medewerkers en derden die de behandelingskamers huren meegenomen.
19. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit de aanvraag blijkt dat geen bouwvergunningplichtige werkzaamheden zijn aangevraagd. Daarnaast is van belang dat er, gezien het feit dat het voorgenomen gebruik binnen het bestemmingsplan past, geen vergunning nodig is voor het wijzigen van het gebruik. Dit alles maakt dat het plan niet hoeft te worden getoetst aan onder meer artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan. Ook van strijd met het facetbestemmingsplan is daarmee geen sprake.
20. In artikel 4.10.1, onder a, van het facetbestemmingsplan is bepaald dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen vast dient te staan dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen die in de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010) of diens rechtsopvolger, op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
In artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan is bepaald dat bij het wijzigen van het gebruik de parkeerbehoefte behorende bij die nieuwe functie(s) op eigen terrein gerealiseerd dient te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010), of diens rechtsopvolger.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat nu geen sprake is van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, artikel 4.10.1, onder c, van het facetbestemmingsplan niet van toepassing is. Bij de berekening van de parkeerbehoefte van het plan gaat het immers enkel om de extra perkeerbehoefte ten behoeve van de activiteiten waarvan wordt afgeweken van het bestemmingsplan. In onderhavig geval wordt, gelet op overweging 12, niet afgeweken van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.