Overwegingen
1. Eiseres is een maatschap die aan de [adres] een varkenshouderij exploiteert. Eiser is één van de maten van die maatschap. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een voorziening voor de opvang van hemelwater afkomstig van de erfverharding en/of de daken van de bebouwing. De voorziening heeft geen onderafdichting, waardoor het water in de voorziening in de bodem infiltreert. Daarnaast staat de voorziening via een buis in verbinding met een sloot die afwatert op een uitwateringskanaal (de ‘Nederweerter Hovenlossing’).
2. Uit de stukken blijkt dat bij meerdere controles (sinds maart 2018) is geconstateerd dat het water in de voorziening sterk is verontreinigd (met ammonium en stikstof). Vanwege strijdigheid met de Waterwet heeft het Waterschap Limburg daarom op 18 maart 2019 aan eisers een last onder dwangsom opgelegd om er voor te zorgen dat geen verontreinigd water vanuit de opvangvoorziening wordt geloosd in een oppervlaktewaterlichaam.
Verweerder is vanwege strijdigheid met (onder meer) het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) op 20 augustus 2019 overgegaan tot het opleggen van een dwangsombesluit. Eisers dienen uiterlijk op 20 oktober 2019 het lozen van verontreinigd afvalwater op of in de bodem van de opvangvoorziening te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- ineens.
3. Bij besluit van 24 september 2019 heeft verweerder de in het dwangsombesluit genoemde begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het dwangsombesluit onder wijziging en aanvulling van de motivering gehandhaafd. Verweerder heeft de wettelijke grondslag van de overtreding beperkt tot artikel 2.2, eerste lid, in samenhang met de artikelen 3.5, eerste lid, en 3.34, derde lid, van het Abm. De in laatstgenoemde artikelen opgenomen grenswaarden voor stikstof en ammonium worden (ruimschoots) overschreden. Om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, betekent dit enerzijds dat in de opvangvoorziening en de bodem daarvan de grenswaarden voor stikstof en ammonium in acht moeten worden genomen en anderzijds geen nieuwe lozingen, die die grenswaarden doen overschrijden, mogen plaatsvinden. Verweerder heeft daarbij geen concrete maatregelen aan eisers voorgeschreven die getroffen moeten worden om dit doel te bereiken. Wel heeft verweerder voorbeelden van maatregelen genoemd, zoals het dichten van gaten en scheuren in de erfverharding, het schoonhouden van het terrein en het voorkomen dat verontreinigd afvalwater in de opvangvoorziening en daarmee in de bodem terecht komt. Het is verder aan eisers om de oorzaak van de verontreiniging te achterhalen en een herstelmaatregel te kiezen.
5. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en connex daaraan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In de visie van eisers, zoals verwoord in het beroepschrift van 17 februari 2020, heeft verweerder ten onrechte de oorzaak van de overtreding in het midden gelaten. Volgens eisers wordt de verontreiniging veroorzaakt door de luchtwasser van waaruit verontreinigde druppels in de voorziening terechtkomen. Om dit probleem op te lossen hebben eisers een plan van aanpak (opgesteld door Bergs Advies B.V. op 8 juli 2019) aan verweerder voorgelegd. In dit plan wordt voorgesteld het probleem op te lossen door in de (uitstroomopening van de) luchtwassers een tweede druppelvanger aan te brengen. Een extra druppelvanger kan niet worden gerealiseerd zonder een hiertoe strekkende melding Abm (ingediend op 13 februari 2020) en beoordeling. Verweerder heeft zich in dit verband echter niet-coöperatief opgesteld en ten onrechte gesteld dat een tweede druppelvanger niet vergunbaar is. Daarmee kan er op geen enkel moment sprake zijn van een concreet zicht op legalisering en kunnen eisers niet aan de last voldoen. Eisers worden hierdoor gedwongen om de luchtwasser uit te zetten met alle mogelijke schadelijke gevolgen van dien. De last krijgt hierdoor een bestraffend karakter. Om eisers de gelegenheid te geven om tot een oplossing te komen, had een langere begunstigingstermijn moeten worden geboden. In het verlengde daarvan is de dwangsom ook veel te hoog.
6. Bij brief van 4 maart 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat de begunstigingstermijn wordt verlengd totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Eisers hebben bij brief van 5 maart 2020 bericht dat verweerder hun Melding Activiteitenbesluit voor het aanbrengen van een tweede druppelvanger in de uitstroomopening van de luchtwassers heeft geaccepteerd.
8. Verweerder heeft bij verweerschrift te kennen gegeven dat hij in hetgeen eisers in
beroep naar voren hebben gebracht, geen redenen ziet om de last niet langer te handhaven. Dat de oorzaak van de verontreiniging van de opvangvoorziening zou zijn gelegen in het ontbreken van een tweede druppelvanger in de luchtwassers vindt verweerder voor de rechtmatigheid van de last niet van belang en wordt bovendien door hem in twijfel getrokken.
9. In reactie op het verweerschrift hebben eisers bij brief van 4 mei 2020 het standpunt ingenomen dat er door het aanbrengen van een tweede druppelvanger geen sprake (meer) is van een overtreding. Het Waterschap heeft inmiddels opnieuw onderzoek gedaan en daaruit is gebleken dat de grenswaarden voor stikstof en ammonium in het opvangbassin niet meer worden overschreden. Bij het onderzoek ter plaatse heeft eiser hierover desgevraagd meegedeeld dat het Waterschap hem dit telefonisch kenbaar heeft gemaakt.
10. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het water in de opvangvoorziening, dat infiltreert in de bodem, zowel ten tijde van het dwangsombesluit als het bestreden besluit, zodanig was verontreinigd dat de grenswaarden van de artikelen 3.5, eerste lid, en 3.34, derde lid, van het Abm werden overschreden. Dat die grenswaarden inmiddels niet meer zouden worden overschreden, zoals eisers niet-onderbouwd stellen, kan, gelet op de ex tunc toets, niet afdoen aan de juistheid van het bestreden besluit. Er is daarmee sprake van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. De rechtbank is niet gebleken van een mogelijkheid om de met het Abm strijdige verontreiniging van het in de bodem infiltrerende water in de voorziening te legaliseren. Dat de aanpassingen aan de luchtwassers, die volgens eisers de verontreiniging van de opvangvoorziening zouden veroorzaken, wel legaliseerbaar zijn gebleken, doet daar niet aan af. De aan de last ten grondslag liggende overtreding ziet immers niet op de werking van de luchtwassers. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het dwangsombesluit niet alleen ziet op wat er (nog) in de opvangvoorziening komt aan verontreinigd water maar ook op wat er zich reeds aan verontreinigd water in bevindt en het lozen van daaruit op of in de bodem.
13. De rechtbank stelt vervolgens voorop dat het de verantwoordelijkheid van eisers is om de overtreding te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de onderhavige last duidelijk en concreet aan wat van eisers wordt verlangd om de overtreding te doen beëindigen. Een onderbouwing voor het standpunt dat zij de overtreding niet konden beëindigen door verweerders weigering medewerking te verlenen aan het aanpassen van de luchtwassers (neergelegd in het plan van aanpak) ontbreekt. Niet alleen is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de verontreiniging van de opvangvoorziening (enkel) wordt veroorzaakt door het gebrekkige functioneren van de luchtwassers, ook is niet gebleken dat de overtreding niet door andere maatregelen dan het wijzigen van de luchtwassers kan worden beëindigd. Dat verweerder door het opleggen van de last onder dwangsom impliciet van eisers verlangt dat zij de luchtwassers uitschakelen waardoor de continuïteit van de onderneming in het gedrang zou komen, is daarom evenmin gebleken. Gelet op het vorenstaande en te meer nu het belang van verweerder bij het beëindigen van het continue gedurende lange tijd verontreinigen van de bodem zwaar weegt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onevenredigheid tussen de geconstateerde overtreding en hetgeen met het dwangsombesluit van eisers wordt gevraagd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de door eisers aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die verweerder hadden moeten nopen van handhavend optreden af te zien.
14. Verweerder heeft voor de hoogte van de dwangsom aansluiting gezocht bij de ‘Leidraad handhaving en termijnen’ uit het Zakboek Handhaving Milieuwetgeving. In het door eisers aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en het met de ongedaanmaking daarvan te dienen belang. Daarbij is van belang dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan, dat de opgelegde last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
15. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
16. De rechtbank zal, zoals besproken met partijen tijdens het onderzoek ter plaatse, de begunstigingstermijn verlengen tot zes weken na verzending van de uitspraak.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.