Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eisers 1 (hierna: [naam 1] ) om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eisers 2 (hierna: [naam 3] ) om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. [naam 1] heeft daartegen beroep ingesteld (AWB 19/899).
Bij besluit van 28 februari 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van [naam 3] tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard. [naam 3] heeft daartegen beroep ingesteld (AWB 19/1116).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
[naam 3] heeft het beroep aangevuld en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020.
[naam 1] en [naam 3] en [naam 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken toe te zenden.
Verweerder heeft de ontbrekende stukken toegezonden. Die zijn aan de dossiers toegevoegd en in afschrift aan [naam 1] en [naam 3] toegezonden met het verzoek om binnen twee weken op de aanvullende stukken te reageren.
[naam 1] en [naam 3] hebben op de toegezonden stukken gereageerd.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij alsnog op een zitting wensen te worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven dat zij op een nadere zitting wensen te worden gehoord.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [naam 1] heeft op 19 september 2019 bij verweerder een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend in verband met de inwerkingtreding van het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 (hierna: het PIP) dat de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg (de Buitenring) mogelijk heeft gemaakt. [naam 1] heeft de bouwkavel, waarop de woning [adres 1] in [plaats 1] is gebouwd, op 26 augustus 1999 gekocht. [naam 3] heeft op 9 juni 2017 verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het PIP. [naam 3] heeft de bouwkavel, waarop de woning [adres 2] in [plaats 1] is gebouwd, op 10 mei 1999 gekocht. De percelen van [naam 1] en [naam 3] liggen ten noordwesten van de kern van [plaats 1] en ten zuiden, op korte afstand, van de op grond van het PIP gerealiseerde Buitenring.
2. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Schadecommissie Buitenring Parkstad Limburg (de Schadecommissie) die in beide zaken heeft geadviseerd de aanvragen op grond van actieve risicoaanvaarding af te wijzen omdat de ontwikkeling op de hiervoor genoemde data waarop zij hun bouwkavel hebben gekocht, voorzienbaar was. De bouwkavels liggen binnen het woongebied van Amstenraderveld . Voor dit woongebied is op 16 november 1999 het bestemmingsplan “ Amstenraderveld ” vastgesteld. Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 9 april 1998 tot en met 6 mei 1998 ter visie gelegen. Op 28 april 1998 is een inspraakavond gehouden. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 juni 1999 tot en met 21 juli 1999 ter visie gelegen. De Schadecommissie maakt uit de toelichting bij het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” op dat de ontwikkeling van de woonwijk, het Amstenraderveld , samenhing met de aanleg van de destijds als SW 18 (S22) aangeduide randweg (thans de Buitenring). Verder wijst de Schadecommissie erop dat in (de toelichting bij) de Streekplanuitwerking Oostelijk Zuid-Limburg uit 1991 (de Streekplanuitwerking 1991) al sprake was van deze randweg. Daarin is namelijk opgenomen dat woningbouw binnen het Amstenraderveld aanvaardbaar is indien de locatie van het aangrenzende landelijke gebied zou worden afgeschermd door de S22. Uit de Streekplanuitwerking 1991 volgt dat is beoogd te komen tot een structuur van hoofdwegen. De ontwikkeling van deze hoofdstructuur was gebaseerd op een tangentensysteem. Uit de bij de Streekplanuitwerking 1991 gevoegde kaart volgt dat de S22 aan zou sluiten op de S20 (nu de N276). Volgens de Schadecommissie was ten tijde van de Streekplanuitwerking nog niet duidelijk of de S22 gerealiseerd zou worden maar blijkt uit genoemde toelichting bij het (voor)ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” dat de aanleg van de S22 op dat moment niet meer ter discussie stond en dat rekening moest worden gehouden met de aanleg van een weg met een ontwerpsnelheid van 70 of 80 km/uur. In de toelichting is tevens een stedenbouwkundige schets opgenomen waarop het tracé van de S22 is ingetekend ten noorden van het Amstenraderveld .
De Schadecommissie komt tot de conclusie dat zowel het (voor)ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” met de daarbij behorende toelichting als de Streekplanuitwerking 1991 als een openbaar gemaakt, concreet, beleidsvoornemen kan worden aangemerkt en dat op grond daarvan voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. De Schadecommissie overweegt dat het volgens vaste jurisprudentie niet is vereist dat aan een beleidsdocument een verwachting kan worden ontleend omtrent de precieze omvang en structuur van de ontwikkeling. Uit genoemde beleidsdocumenten, de Streekplanuitwerking 1991 en het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” volgt volgens de Schadecommissie dat is beoogd te komen tot een betere doorstroming van het verkeer. De Buitenring voorziet in dezelfde doelstelling, zij het dat daarin geen sprake is van een tangentensysteem. Er komt volgens de Schadecommissie ook geen betekenis toe aan het feit dat de S22 een ontwerpsnelheid van 70 of 80 km/uur had. Bekend had mogen zijn dat er een weg zou worden aangelegd, bestemd voor de doorstroming van verkeer door dan wel rondom de kernen. Dat de randweg niet op de plankaart behorend bij het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” van de gemeente [plaats 1] was opgenomen, doet volgens de Schadecommissie niet af aan het beleidsvoornemen op provinciaal niveau. In een aanvullend advies van 22 januari 2018 wijst de Schadecommissie op de toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied 1995”, waarin wordt verwezen naar de S22 als nieuwe randweg bovenlangs de wijk Amstenraderveld . In het advies wordt een passage uit de toelichting (blz. 49) geciteerd, waarin onder meer is gewezen op het belang van de mogelijkheid om in de toekomst een nieuwe randweg aan te kunnen leggen die het noordelijk en oostelijk gerichte doorgaande verkeer van de bestaande woonstraten moet halen. Deze route (de S22) dient volgens de toelichting in eerste instantie aan te sluiten op de S20 en de Kennedyweg, maar zal in de toekomst in de gemeentelijke visie via een bypass aangesloten moeten worden op de N274. In de passage is verder aangegeven dat het gemeentelijk beleid nadrukkelijk is gericht op een integrale aanpak van de infrastructurele aspecten en dat de gemeente [plaats 1] het aanleggen van de S22 tot aan de S20 zonder andere maatregelen elders aan de zuidzijde van de gemeente (doortrekking naar de N274, aanleg deel Zwart 1) ongewenst acht. Ten slotte is daarin aangegeven dat op kaart 16 A bij de toelichting de door de gemeente gewenste infrastructurele maatregelen zijn opgenomen, hetgeen voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dat het gewenst is de gronden ten behoeve van de aangegeven tracés in de toekomst vrij te houden. Het desbetreffende kaartje waarop de toekomstige S22 en de mogelijke reserveringen zijn weergegeven, is bij het advies van de Schadecommissie gevoegd.
3. Bij de primaire besluiten (1 en 2) heeft verweerder de verzoeken om planschade van [naam 1] en [naam 3] onder verwijzing naar de adviezen van de Schadecommissie afgewezen, omdat zij de schade voortvloeiend uit de inwerkingtreding van het PIP ten tijde van de aankoop van hun bouwkavels hebben aanvaard.
4. [naam 1] en [naam 3] hebben tegen de aan hen gerichte primaire besluiten bezwaar gemaakt omdat zij zich er niet mee kunnen verenigen dat hen actieve risicoaanvaarding wordt tegengeworpen. Zij betogen dat de aanleg van de S22 ten tijde van de aankoop van hun bouwpercelen niet (langer) voorzienbaar was. Zij hebben hun bezwaren mondeling toegelicht ten overstaan van de Adviescommissie bezwaarschriften van de provincie Limburg (de Adviescommissie)
5. [naam 1] heeft op de hoorzitting ten overstaan van de Adviescommissie verklaard dat hij vóór de aankoop van zijn bouwkavel bij de gemeente [plaats 1] de bestemmingplannen “Buitengebied” en “ Amstenraderveld ” heeft bekeken. Verder blijkt uit het verslag dat [naam 1] op de hoogte was van de transactie tussen graaf [naam 6] en de provincie.
5.1.
[naam 3] heeft op de hoorzitting ten overstaan van de Adviescommissie verklaard dat hij ten tijde van de aankoop van zijn bouwkavel op de hoogte was van de (provinciale) plannen voor een randweg en dat hij toen kennis heeft genomen van het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ”. De Streekplanuitwerking 1991 heeft [naam 3] niet ingezien en hij is ook niet op het provinciehuis geweest om navraag te doen naar de plannen voor de Buitenring/randweg. [naam 3] heeft verder verklaard dat hij bij de gemeente heeft geïnformeerd en dat hij er, ondanks de vermelding in de plantoelichting, op heeft vertrouwd dat de weg er niet meer zou komen. De toenmalige burgemeester had namelijk tegen hem gezegd dat de weg er niet meer zou komen omdat Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) het plan “Buitengebied” hadden goedgekeurd zonder een reservering voor de randweg. Ook de oude graaf [naam 6] heeft hem toen verteld over de aankoop van eerder aan de provincie verkochte gronden voor de boscompensatie in de omgeving, waaruit [naam 3] heeft geconcludeerd dat de aanleg van de randweg door de provincie niet meer aan de orde was.
6. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten onder verwijzing naar de adviezen van de Adviescommissie gehandhaafd en de daartegen door [naam 1] en [naam 3] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
7. [naam 1] en [naam 3] hebben tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten aangevoerd dat er geen sprake is geweest van actieve risicoaanvaarding. De Streekplanuitwerking 1991 en het (voor)ontwerp van het bestemmingsplan “ Amstenraderveld “ gelden niet als concrete en openbaar gemaakte beleidsvoornemens op grond waarvan actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. De Streekplanuitwerking 1991 is volgens hen te onbepaald en het (voor)ontwerp van het bestemmingsplan “ Amstenraderveld ” zag alleen op het woongebied Amstenraderveld en niet op de gronden waarop de Buitenring is gerealiseerd. Op de toelichting bij dit (voor)ontwerpbestemmingsplan kan volgens [naam 1] en [naam 3] daarom geen voorzienbaarheid worden gebaseerd. Tijdens de aankoopbeslissingen vigeerde op de gronden, waarop de Buitenring is aangelegd, het bestemmingsplan “Buitengebied” en daarin was in tegenstelling tot het voordien geldende bestemmingsplan geen randweg meer opgenomen en hebben die gronden een agrarische bestemming gekregen. De toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied” is niet bindend en daaruit blijkt dat het gemeentebestuur alleen onder voorwaarden kon instemmen met het aanleggen van de S22. De daar vermelde voorwaarden zijn nooit vervuld. Indien en voor zover al voorzienbaarheid kan worden afgeleid uit de Streekplanuitwerking 1991 dan is die voorzienbaarheid doorbroken door de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 1995, dat door de raad van de gemeente [plaats 1] op 20 mei 1997 is vastgesteld en door GS op 16 december 1997 is goedgekeurd. GS hebben door de goedkeuring ermee ingestemd dat is afgezien van de aanleg van een randweg. Dat GS hadden afgezien van de aanleg van de randweg blijkt ook uit de eerste pagina van een brief van 11 augustus 1992 aan een bewoner van de [straatnaam] te [plaats 2] en een tweetal krantenartikelen die in april 1992 zijn gepubliceerd, alsmede uit een besluitenlijst uit 1992. Dat GS hadden afgezien van realisatie van een randweg en dat de voorzienbaarheid is doorbroken, blijkt tevens uit het feit dat de provincie op 19 maart 1997 gronden, waarop nu de Buitenring ligt, heeft terug verkocht aan graaf [naam 6] .
7.1.
[naam 3] heeft aanvullend betoogd dat aan het vereiste van openbaarmaking niet is voldaan omdat verweerder niet heeft aangetoond dat de Streekplanuitwerking 1991 en het voorontwerp van het bestemmingsplan “ Amstenraderveld ” op een adequate wijze bekend zijn gemaakt. Dat [naam 3] tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij delen van het voorontwerp via de projectontwikkelaar heeft ingezien, doet daar niet aan af mede omdat het plangebied van dit bestemmingsplan geen betrekking heeft op de gronden waarop de Buitenring is gerealiseerd en omdat de plantoelichting geen bindend onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan.
8. Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft verweerder op verzoek van de rechtbank alsnog de (volledige) Streekplanuitwerking 1991, de toelichting bij het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” en de toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied” ingezonden. Verweerder heeft daarbij aangehaald welke passages en kaarten relevant zijn bij de beslissing dat [naam 1] en [naam 3] actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Tevens zijn de door verweerder in het kader van de bezwaarprocedure opgestelde verweerschriften met de daarbij gevoegde publicaties, aan de rechtbank gezonden.
9. [naam 1] heeft in reactie op de toegezonden stukken aangevoerd dat niet kan worden ontkend dat op blz. 25 van deel 1 van de toelichting bij de Streekplanuitwerking 1991 de S22 staat ingetekend. [naam 1] handhaaft echter zijn standpunt dat de provincie het daar geformuleerde beleidsvoornemen om de S22 aan te leggen heeft verlaten zoals blijkt uit de overgelegde krantenartikelen en correspondentie tussen de provincie en bewoners van de Randweg in [plaats 2] en het terug verkopen van gronden aan graaf [naam 6] . [naam 1] heeft gezocht naar besluitvorming die dit bevestigt, maar heeft moeten constateren dat de betreffende stukken in 2009 zijn vernietigd. Verder handhaaft [naam 1] zijn standpunt dat in het bestemmingsplan “Buitengebied” dat vigeerde ten tijde van de aankoop van de bouwkavel door [naam 1] , niet langer werd voorzien in de aanleg van een randweg. [naam 1] wijst op de passage in de toelichting, waarin staat dat de gemeente het aanleggen van de S22 tot de S20 ongewenst achtte zonder de aanleg van deel Zwart 1. Het besluit tot aanleg van de Zwart 1 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vernietigd. Verder herhaalt [naam 1] dat de goedkeuring van het bestemmingsplan “Buitengebied” door GS op 16 december 1997, waarin de randweg werd weg bestemd, dient te worden beschouwd als het afzien van het beleidsvoornemen tot aanleg van de S22 en niet als een herbevestiging daarvan, zoals verweerder beweert. De goedkeuring bevestigt dat was afgezien van de aanleg van de S22 en dat de (bestaande) Randweg zou worden opgewaardeerd. Ten aanzien van de toelichting bij het (voor)ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” handhaaft [naam 1] zijn standpunt dat het niet zo kan zijn dat in de toelichting bij dat bestemmingsplan, dat nauwkeurig tot het woongebied is afgebakend, een uitspraak wordt gedaan over een andere invulling van het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied”, zoals dat door GS is goedgekeurd.
10. [naam 3] heeft in reactie op de hem toegezonden nadere stukken aangevoerd dat dit beduidend meer stukken betreft dan de stukken waarop het primaire en het bestreden besluit steunen. Verder is aangevoerd dat de nader overgelegde stukken door verweerder zijn voorzien van een (eenzijdige) duiding, hetgeen ter zitting niet was afgesproken en volgens [naam 3] in elk geval tardief is. De overgelegde advertentie in het Limburgs Dagblad is volgens [naam 3] onvoldoende omdat die niet aan de wettelijk voorgeschreven eisen voor een bekendmaking voldoet. Ten aanzien van de door verweerder aangehaalde passages uit het Streekplan 1991 voert [naam 3] aan dat die niet eerder in de procedure naar voren zijn gebracht en dat van een redelijk denkend en handelend koper niet kan worden verwacht dat hij zo op detailniveau van (de toelichting bij) een streekplan kennisneemt. De verwijzing naar de passages uit de toelichting bij het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” is volgens [naam 3] eveneens nieuw. [naam 3] handhaaft zijn standpunt dat daaruit geen voorzienbaarheid kan worden afgeleid omdat dit bestemmingsplan niet ziet op het plangebied waarin de S22 was geprojecteerd. Ten aanzien van de door verweerder aangehaalde passage (blz. 49) en kaart 16A (blz. 51) uit de toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied” heeft [naam 3] herhaald dat deze toelichting geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en niet kan worden gekwalificeerd als een concreet beleidsvoornemen als bedoeld in de jurisprudentie. Ten slotte heeft [naam 3] herhaald dat de situatie ten tijde van de aankoop van de bouwkavel was dat op die gronden de weg met goedkeuring van GS was wegbestemd, dat de media net als de gemeente [plaats 1] berichtten dat de randweg definitief van de baan was en dat de provincie daar ook naar had gehandeld door de gronden, die zij eerder ten behoeve van de aanleg van de randweg had aangekocht, terug te verkopen.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft (uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:757). Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen (uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3715).
12.1.
Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, of dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden (uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:763). Bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade komt geen betekenis toe aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan (uitspraak van
20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1049).
12.2.
Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8135).
13. In geschil is of een redelijk denkend en handelend koper ten tijde van de aankoop van de bouwkavels door [naam 1] en [naam 3] rekening had moeten houden met de kans dat ten noorden van de aangekochte percelen door de provincie een randweg zou worden aangelegd. Daarbij moet worden uitgegaan van het meest recente beleidsvoornemen ten tijde van de aankoop (uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4421). Op provinciaal niveau is dat voor [naam 1] en [naam 3] de Streekplanuitwerking 1991 en op gemeentelijk niveau voor [naam 3] het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ”. Ten tijde van de investeringsbeslissing van [naam 1] had ook het ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” ter inzage gelegen. Zowel [naam 1] als [naam 3] hebben op de hoorzitting ten overstaan van de Adviescommissie verklaard dat zij vóór de aankoop van hun bouwkavels bij de gemeente hebben geïnformeerd en kennis hebben genomen van (delen van) dat plan. Mede gelet op de door verweerder overgelegde publicatie in de Staatscourant bestaat geen grond voor het oordeel dat [naam 1] en [naam 3] geen kennis hebben kunnen nemen van de toelichting bij het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ”. [naam 1] en [naam 3] hebben naar eigen zeggen geen kennis genomen van de Streekplanuitwerking 1991. Uit hun verklaringen op de hoorzitting blijkt dat zij wel op de hoogte waren van het sinds tientallen jaren bestaande provinciale beleidsvoornemen voor de realisatie van een nieuwe randweg (S22). Dat de aanleg niet altijd een hoge prioriteit heeft gehad is daarbij niet van belang. Op basis van de door verweerder overgelegde publicatie twijfelt de rechtbank er niet aan dat de Streekplanuitwerking 1991 destijds officieel bekend is gemaakt en dat [naam 1] en [naam 3] van de inhoud daarvan hadden kunnen kennisnemen. Zoals hiervóór onder 2 is weergegeven heeft de Schadecommissie uit de Streekplanuitwerking 1991, die als een concreet beleidsstuk dient te worden aangemerkt, opgemaakt dat de S22 daarin was opgenomen en destijds al in verband werd gebracht met de ontwikkeling van de wijk Amstenraderveld . Verweerder heeft dat advies gevolgd en naar het oordeel van de rechtbank ook mogen volgen. Dat verweerder in bezwaar en zelfs nog in beroep naar aanleiding van de door [naam 1] en [naam 3] geuite bezwaren tegen het aannemen van voorzienbaarheid op basis van dit beleidsstuk alsnog diverse passages uit de Streekplanuitwerking 1991 heeft aangeduid waaruit kan worden afgeleid dat met de realisatie van de S22 rekening moest worden gehouden, acht de rechtbank noch onzorgvuldig noch in strijd met het motiveringsbeginsel. Daarbij is van belang dat [naam 1] en [naam 3] alleen hebben aangevoerd dat dit beleidsvoornemen te vaag was om actieve risicoaanvaarding op te baseren zonder dat van hun kant te onderbouwen. Nadat verweerder de passages die in zijn ogen van belang zijn heeft aangeduid, hebben [naam 1] en [naam 3] volstaan met de tegenwerping dat het te ver gaat om van een redelijk denkend en handelend koper te verlangen zo op detailniveau van het geldend provinciaal beleid kennis te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kon dat in dit geval toch worden verlangd gezien het gedurende tientallen jaren gevoerde provinciale beleid. Het had op de weg van [naam 1] en [naam 3] gelegen om zich niet alleen tot de gemeente te wenden, zoals zij hebben gedaan, maar ook bij de provincie na te vragen of de informatie die zij van de gemeente hadden gekregen dat de randweg van de baan was, (ook) volgens de provincie juist was. Daarbij hadden zij dan ook aan het bevoegd gezag kunnen voorleggen of uit de door hen vermelde artikelen in kranten, de informatie in brieven van de provincie en de informatie over verkoop van voor de aanleg van de S22 benodigde gronden, mocht worden afgeleid dat het provinciaal beleidsvoornemen om een randweg te realiseren daadwerkelijk was verlaten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het geldend provinciaal beleid in eerste instantie bepalend is voor de voorzienbaarheid. Zolang dat niet officieel en uitdrukkelijk is verlaten, mag er op basis van informatie in de media en dergelijke niet zonder meer, dat wil zeggen zonder navraag bij het ter zake bevoegd gezag, op worden vertrouwd dat dit beleid is gewijzigd.
13.1.
De rechtbank volgt [naam 1] en [naam 3] verder ook niet in hun betoog dat de voorzienbaarheid is doorbroken door de goedkeuring door GS van het bestemmingsplan “Buitengebied” en dat voor de beoordeling of sprake is van actieve risicoaanvaarding het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” ( [naam 3] ) alsmede het ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” ( [naam 1] ) niet relevant is. Zowel [naam 1] als [naam 3] hebben verklaard dat zij (van delen) daarvan kennis genomen vóórdat zij tot aankoop van hun bouwkavels zijn overgegaan. Op zich wijzen [naam 1] en [naam 3] er terecht op dat de planologische situatie ten tijde van de beslissing tot investering zo was dat voor de gronden waarop de Buitenring is gerealiseerd het bestemmingsplan “Buitengebied” van kracht was. Dat bestemmingsplan voorzag niet (langer) in de aanleg van een randweg. Anders dan [naam 1] en [naam 3] acht de rechtbank van belang dat uit de door de Schadecommissie aangehaalde passage uit de toelichting bij dat bestemmingsplan volgde dat ook op gemeentelijk niveau onder voorwaarden met de aanleg van de S22 werd ingestemd en dat het gewenst werd geacht de daarvoor benodigde gronden vrij te houden. [naam 1] en [naam 3] hadden van deze toelichting kunnen kennisnemen en op basis van de toelichting hadden zij rekening kunnen en moeten houden met de kans dat een randweg ten noorden van hun percelen zou worden aangelegd. Ook in dit verband is van belang dat het een onderwerp op provinciaal niveau betreft, waarvoor GS het bevoegde gezag zijn. Uit het enkele feit dat GS het bestemmingsplan “Buitengebied” in deze vorm hebben goedgekeurd mag volgens de rechtbank, anders dan [naam 1] en [naam 3] betogen, niet worden afgeleid dat de provincie daarmee haar beleidsvoornemen tot aanleg van een randweg (impliciet) had verlaten. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de provincie ook vóór 1 juli 2008 onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO oud) de mogelijkheid had om medewerking van de gemeente aan provinciale plannen af te dwingen (artikel 37 en 38 WRO). Hierbij komt dat het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” voor [naam 3] en het ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” voor [naam 1] het meest recente, gemeentelijke planologische beleidsvoornemen is dat gold ten tijde van de aankoop van de bouwkavels. [naam 1] en [naam 3] hebben, naar eigen zeggen, van delen daarvan kennis genomen en hadden de mogelijkheid om de daarbij behorende toelichting te raadplegen. Zoals de Schadecommissie heeft uiteengezet, blijkt uit de toelichting bij het voorontwerp- en het ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” en de daarin opgenomen stedenbouwkundige schets dat de aanleg van de S22 toen eigenlijk niet meer ter discussie stond. De omstandigheid dat hierin werd voorzien in de aanleg van de woonwijk Amstenraderveld en de plannen niet zagen op de gronden waarop de Buitenring is aangelegd, doet er niet aan af dat een redelijk denkend en handelend koper op grond van de toelichting bij dat voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan rekening had moeten houden met de kans dat de planologische situatie op de gronden waarop het bestemmingsplan “Buitengebied” van toepassing was, in de toekomst zou kunnen veranderen. Uit de toelichting blijkt namelijk dat de gemeente er op dat moment van uitging dat de provinciale randweg er zou komen. Al in de Streekplanuitwerking 1991 is een relatie gelegd tussen de aanleg van de woonwijk Amstenraderveld en een randweg direct ten noorden daarvan en in de toelichting bij het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” komt dit terug. Dat dit door de burgemeester destijds anders is ingeschat, zoals [naam 1] en [naam 3] betogen, kan aan de duidelijke tekst van de toelichting niet afdoen. Dat geldt ook voor de overige informatie, waaruit zij hebben afgeleid dat de aanleg van de randweg in de toekomst niet meer aan de orde was.
14. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [naam 1] en [naam 3] geleden schade als gevolg van de realisatie van de Buitenring ten tijde van de aankoop van hun bouwkavels voorzienbaar was, zodat de schade niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kan komen.
15. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.