Blijkens het gespreksverslag met genoemde medewerker [naam medewerker 1] heeft deze onder meer verklaard:
“Van welke collega’s ik zeker weet dat zij goud en/of zilver hebben gezocht en hebben meegenomen? Ik wil liever geen namen noemen maar als u de namen noemt zal ik ja of nee zeggen. [naam] ? Ja, [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] ? Ja. Van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] heb ik dit meerdere keren gezien, (…)”
Blijkens het gespreksverslag met genoemde medewerker [naam medewerker 3] heeft deze onder meer verklaard:
“Of ik wel eens door een collega ben aangesproken? Nee, iedereen doet het. Eén collega doet het misschien niet. De rest wel. [naam teamleider] , de teamleider van de andere ploeg, doet het niet. Ik denk wel dat hij weet dat het gebeurt. Zelfs als er een nieuwe medewerker kwam liep die na twee dagen ook al te zoeken. Ja, ook wij hebben een teamleider. Dat is [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] . [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] is de teamleider en hij doet het ook.
Van welke collega’s ik zeker weet dat zij goud en/of zilver hebben gezocht en hebben meegenomen? Dat zijn [naam] , [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] , [naam medewerker 6] , [naam medewerker 5] , [naam medewerker 4] [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] . (…)
U vraagt of ik wel eens tijdens een dienst samen met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] in de PGS naar goud heb gezocht. Ja, dat heb ik wel vaker gedaan. De laatste dienst heb ik samen nog met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] gezocht. Volgens mij had ik dienst bij de PGS en is [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] er toen bijgekomen. Wij hebben toen samen naar goud gezocht. Ik weet dat hij toen ook goud heeft gevonden en heeft meegevonden. Nee, ik weet niet waar [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek] het goud inlevert. ”