Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2016:9781

Rechtbank Limburg
11-11-2016
16-11-2016
5302633 AZ VERZ 16-168
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verzoek werkneemster om billijke vergoeding nadat zij zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Voorts verzoekt zij om vernietiging relatiebeding en uitbetaling loon en vakantiedagen. Grondslag verzoek om billijke vergoeding? Belang bij vernietiging relatiebeding? Eenzijdige beslissing werkgever opname vakantiedagen? Verrekeningsverweer werkgever op grond van (gestelde) overtreding geheimhoudingsbeding.

Rechtspraak.nl
AR 2016/3358
AR-Updates.nl 2016-1314
VAAN-AR-Updates.nl 2016-1314

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer 5302633 AZ VERZ 16-168

Beschikking van 10 november 2016

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonend te [woonplaats] ,

verzoekende partij

gemachtigde J.P.J. Franssen

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ACCOUNTANCY ZUYD B.V.,

gevestigd te Heerlen,

verwerende partij,

gemachtigde mr. W.C.G.J. Sterk.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en Zuyd genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met bijlagen en de nagezonden bijlage 15

  • -

    het verweerschrift en de nagezonden bijlage 1

  • -

    de mondelinge behandeling op 8 november 2016.

1.2.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] is van 13 augustus 2006 tot en met 31 december 2015 werkneemster geweest van A&D accountants en belastingadviseurs (hierna: AD). Bij die onderneming was, voor zover hier van belang, ook mr. [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) werkzaam.

2.2.

Op 1 januari 2016 is [verzoekster] op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van Zuyd getreden in de functie van assistent accountant voor 16 uur per week. Het overeengekomen loon bedraagt € 1.300,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst bevat een relatie- en een geheimhoudingsbeding.

2.3.

[naam bestuurder] is bestuurder en aandeelhouder van Zuyd.

2.4.

Op 9 en 10 mei 2016 heeft [verzoekster] via e-mail aan [naam bestuurder] medegedeeld dat er zaken volgens haar niet goed zijn gegaan. Ook klaagt zij over gebrek aan (intern) overleg en het uitblijven van reacties op haar e-mails. In reactie hierop heeft [naam bestuurder] bij e-mailberichten van respectievelijk 10 en 11 mei 2016 medegedeeld dat zij gelijk heeft, dat beter moet worden afgestemd en dat na zijn vakantie de zaken doorgesproken zullen worden.

2.5.

Bij e-mailbericht van 30 juni 2016 deelt [verzoekster] aan [naam bestuurder] voor zover hier van belang het volgende mede:

“(…) Nog op de valreep voor 1 juli. Sinds vandaag is het voor mij pas duidelijk en definitief geworden. Ik heb een nieuwe baan gevonden. Bij deze wil ik dan ook mijn arbeidsovereenkomst bij Accountancy Zuyd beëindigen met inachtneming van een maand uitwerktermijn.

Ik heb nog ruim drie weken (51 uren) aan verlofuren staan. Heb je liever dat ik de hele maand juli nog uitwerk, dan zal ik daar natuurlijk aan meewerken en wil ik de resterende verlofuren uitbetaald krijgen. Dat hoor ik dan wel van je.

(…)”.

2.6.

Op 6 juli 2016 hebben partijen via WhatsApp gecorrespondeerd. [naam bestuurder] heeft daarbij aan [verzoekster] gevraagd de sleutel en het pasje bij Zuyd af te geven. [verzoekster] heeft in reactie daarop (voor zover hier van belang) medegedeeld dat zij dit als een non-actiefstelling opvat. [naam bestuurder] heeft vervolgens bericht dat dit niet zo is, dat [verzoekster] verlof heeft, dat zij de sleutel niet meer nodig heeft en hij wel.

2.7.

Op 6 juli 2016 heeft [verzoekster] aan een klant van Zuyd via e-mail (onder meer) medegedeeld: “Ik heb 10 jaar voor [naam bestuurder] (kantonrechter: [naam bestuurder] ) gewerkt, maar interne irritaties zijn voor mij doorslaggevend geweest om er mee te stoppen.”

2.8.

Bij brief van 13 juli 2016 heeft Franssen (de gemachtigde van [verzoekster] ) namens haar aan Zuyd een “beëindigingsvoorstel” gedaan waarin onder meer het volgende is opgenomen:

  • -

    einddatum 31 augustus 2016

  • -

    een door Zuyd aan [verzoekster] verschuldigde redelijke en billijke vergoeding van € 5.000,00

  • -

    vrijstelling van [verzoekster] van het relatiebeding.

2.9.

Bij brief van 13 juli 2016 heeft Zuyd het voorstel van [verzoekster] afgewezen en medegedeeld van [verzoekster] € 12.000,00 boete te eisen omdat [verzoekster] het geheimhoudingsbeding geschonden heeft doordat zij informatie verstrekt heeft aan AD en aan klanten van Zuyd.

2.10.

[verzoekster] heeft bij brief van 2 augustus 2016 Zuyd gesommeerd over te gaan tot betaling van het loon van juli 2016, de tot en met die maand opgebouwde vakantiebijslag alsmede tot betaling van 47 niet genoten verlofuren.

2.11.

Bij brief van 5 augustus 2016 heeft Zuyd medegedeeld niet tot betaling daarvan over te gaan. Zuyd heeft daarbij gesteld de door [verzoekster] opgevoerde bedragen te verrekenen met de door [verzoekster] verschuldigde boete van € 12.000,00.

3 Het geschil

3.1.

[verzoekster] verzoekt:

I. Zuyd te veroordelen tot betaling van een redelijke en billijke vergoeding van € 17.000,00, dan wel een door de kantonrechter redelijk te achten bedrag,

II. het relatiebeding te vernietigen dan wel te matigen,

III. Zuyd te veroordelen tot betaling van het loon, het vakantiegeld en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging,

IV. Zuyd te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.

Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verzoekster] aan dat de situatie bij Zuyd voor haar “ziekmakend” was. Partijen hebben volgens haar besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen per 31 juli 2016. De door haar gevorderde vergoeding van € 17.000,00 bestaat uit een bedrag van € 5.000,00 en € 12.000,00. Het eerstgenoemde bedrag is Zuyd volgens [verzoekster] verschuldigd omdat Zuyd geen actie heeft ondernomen nadat [verzoekster] haar beklag deed over de gang van zaken binnen Zuyd. Het bedrag van € 12.000,00 is Zuyd in haar visie verschuldigd omdat zij ten onrechte door Zuyd wordt beticht van overtreding van het geheimhoudingsbeding. De gevorderde vernietiging van het relatiebeding baseert [verzoekster] met name op de stelling dat Zuyd geen belang bij dat beding (meer) heeft. In randnummer 13 van het verzoekschrift heeft [verzoekster] de vordering onder III aldus nader gespecificeerd:

Loon juli 2016 € 1.300,00

Vakantiegeld juli 2016 € 104,00

47 niet genoten vakantie- verlofuren € 954,57

Totaal: € 2.358,57 bruto.

Zij stelt zich ten aanzien van de 47 niet genoten vakantie-/verlofuren op het standpunt dat Zuyd eenzijdig heeft besloten dat zij haar vakantiedagen diende op te nemen, hetgeen volgens haar niet toegestaan is.

3.3.

Het verweer van Zuyd strekt tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vordering.

4 De beoordeling

4.1.

[verzoekster] heeft haar verzoek tot toewijzing van de onder I vermelde vergoeding kennelijk gegrond op afdeling 9 van titel 10 van boek 7 van het BW. De overige verzoeken houden verband met dit verzoek. Anders dan Zuyd betoogt is er derhalve geen grond om [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en/of te bepalen dat het geding dient te worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.

4.2.

[verzoekster] ’ stelling dat partijen in onderling overleg de arbeidsovereenkomst beëindigd hebben, moet voor onjuist gehouden worden. Zuyd heeft gezien het e-mailbericht van [verzoekster] van 30 juni 2016 terecht opgemerkt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat [verzoekster] heeft opgezegd.

4.3.

Aangezien de arbeidsovereenkomst door de opzegging van [verzoekster] is geëindigd, kan zij voor wat betreft de door haar verzochte vergoeding van € 17.000,00, anders dan door haar kennelijk beoogd, niet met succes een beroep doen op de bepalingen van afdeling 9 van titel 10 van boek 7 BW. Dit onderdeel van haar verzoek moet derhalve reeds om die reden afgewezen worden. Ten overvloede, voor het geval [verzoekster] dit onderdeel van haar verzoek ook heeft gebaseerd op art. 7:611 BW, moet worden geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Zuyd zich niet als goed werkgever gedragen heeft. [verzoekster] heeft weliswaar aangevoerd dat er sprake was van een voor haar ziekmakende situatie bij Zuyd, maar Zuyd heeft dit betwist en [verzoekster] heeft haar verzoek op dit onderdeel te weinig onderbouwd. De twee door haar in mei 2016 verzonden e-mailberichten en de reactie van Zuyd duiden niet op een dergelijke situatie. Eerst ter zitting heeft [verzoekster] ook melding gemaakt van “pestgedrag” door haar collega’s bij Zuyd. Dat dit gedrag daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is evenmin komen vast te staan aangezien Zuyd dit betwist heeft en [verzoekster] geen verdere onderbouwing van haar stelling gegeven heeft. Ook is niet komen vast te staan dat [verzoekster] bij Zuyd melding gemaakt heeft van dit gedrag, zodat onduidelijk is gebleven welk verwijt Zuyd daarvan gemaakt kan worden nu Zuyd van het bestaan van dat (gestelde) gedrag niet op de hoogte was.

4.4.

[verzoekster] stelt voorts dat Zuyd een dringende reden (de overtreding van het geheimhoudingsbeding) heeft verzonnen om aan haar geen vergoeding bij ontslag verschuldigd te zijn. Volgens [verzoekster] is Zuyd om die reden de van het verzochte bedrag van

€ 17.000,00 onderdeel uitmakende € 12.000,00 aan haar verschuldigd. Die redenering van [verzoekster] is niet te volgen. Zoals hiervoor reeds geoordeeld is Zuyd aan [verzoekster] immers geen vergoeding verschuldigd. Zelfs indien [verzoekster] gelijk heeft dat Zuyd die reden verzonnen heeft, valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom Zuyd aan haar een vergoeding van € 12.000,00 verschuldigd zou zijn. De arbeidsovereenkomst was op het moment van die beschuldiging namelijk reeds opgezegd door [verzoekster] . Waarom Zuyd in een dergelijke situatie, zelfs indien zij [verzoekster] valselijk beschuldigd zou hebben, een vergoeding van € 12.000,00 verschuldigd is heeft [verzoekster] in het geheel niet onderbouwd. Ook artikel 7:611 BW geeft daar niet zonder meer een grondslag voor.

4.5.

In haar verzoekschrift stelt [verzoekster] dat zij in de toekomst in een andere bedrijfstak dan die waarin Zuyd actief is wil gaan werken. Naar het oordeel van de kantonrechter duidt dit er op dat [verzoekster] geen belang heeft bij toewijzing van onderdeel II van haar verzoek. Ter zitting is vervolgens door [verzoekster] gesteld dat zij thans in het onderwijs werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst met een duur van één jaar. Na ommekomst van dat jaar wordt zij naar eigen zeggen alsnog beperkt door het beding. Ook met deze nadere toelichting van [verzoekster] is dit onderdeel van haar verzoek niet toewijsbaar. Het enkele gegeven dat zij door het relatiebeding beperkt wordt, is onvoldoende om tot vernietiging daarvan over te gaan, want dat is juist de bedoeling van een dergelijk beding. Er is verder door [verzoekster] niet gesteld en ook niet onderbouwd dat zij in verhouding tot het te beschermen belang van Zuyd door het beding onbillijk wordt benadeeld. Op grond van deze overwegingen zal ook onderdeel II van het verzoek worden afgewezen.

4.6.

Zuyd erkent dat zij het brutoloon van de maand juli 2016 € 1.300,00 en de vakantiebijslag van € 104,00 bruto niet aan [verzoekster] betaald heeft. Ook betwist zij niet dat [verzoekster] recht heeft op betaling van deze bedragen. Zuyd doet een beroep op verrekening met de volgens haar door [verzoekster] verschuldigde boete van € 12.000,00 wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding. Anders dan Zuyd betoogd is de mededeling van [verzoekster] in haar e-mailbericht van 6 juli 2016 echter geen overtreding van het geheimhoudingsbeding. De mededeling van [verzoekster] dat er sprake is van “interne irritaties” is daarvoor te algemeen van aard. Dat die irritaties zien op de verhouding tussen [verzoekster] en [naam bestuurder] blijkt niet uit dit bericht. Voor een derde, zoals de klant waar [verzoekster] het bericht naar heeft verzonden, zouden die “interne irritaties” zelfs betrekking kunnen hebben op eigen irritaties van [verzoekster] . Op grond van deze overwegingen kan derhalve niet gezegd worden dat [verzoekster] aan de betreffende klant mededelingen heeft gedaan over “bedrijfsaangelegenheden”. In zoverre slaagt het verrekeningsverweer van Zuyd niet. Zuyd stelt voorts dat [verzoekster] in haar contacten met AD het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en ook om die reden de boete van

€ 12.000,00 verschuldigd is. Doorda [verzoekster] dit gemotiveerd betwist, valt de gegrondheid van dit verrekeningsverweer niet eenvoudig vast te stellen. Omdat het verzoek tot betaling van het loon en de vakantiebijslag overigens voor toewijzing vatbaar is, zal dit worden toegewezen (art. 6:136 BW).

4.7.

De door [verzoekster] verzochte uitbetaling van vakantie-uren zal worden afgewezen. Zuyd heeft terecht gesteld dat [verzoekster] die uren reeds heeft opgenomen. Vaststaat namelijk dat zij na haar e-mailbericht van 30 juni 2016 geen werkzaamheden meer voor Zuyd verricht heeft. Anders dan [verzoekster] betoogt kan niet gezegd worden dat Zuyd eenzijdig heeft besloten dat [verzoekster] vanaf die datum haar verlofdagen diende op te souperen. [verzoekster] heeft in haar e-mailbericht van 30 juni 2016 Zuyd immers zelf in dezen een keuze gelaten. De keuze van Zuyd dat [verzoekster] verlof diende op te nemen is derhalve in onderling overleg gemaakt. [verzoekster] ’ ter zitting ingenomen stelling dat zij met haar e-mailbericht andere bedoelingen heeft gehad kan haar niet baten. De inhoud van het bericht is op dit puntnamelijk niet voor tweeërlei uitleg vatbaar en als zij in het bericht iets anders heeft vermeld dan hetgeen zij bedoeld heeft, dient dit voor haar rekening en risico te blijven.

4.8.

De wettelijke verhoging over € 1404,00 zal worden toegewezen. Op grond van het tijdsverloop is Zuyd de maximale wettelijke verhoging van 50% aan [verzoekster] verschuldigd.

4.9.

Zuyd zal als de deels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op:

griffierecht € 79,00

salaris gemachtigde € 400,00

totaal: € 479,00.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt Zuyd tot betaling aan [verzoekster] van € 1.404,00, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging;

5.2.

veroordeelt Zuyd tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 479,00,

5.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.

Type: RW

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.