De arbeidsovereenkomst bevat een “regeling niet-ziek bonus” die werknemer recht geeft op betaling van € 500 over elk jaar waarin hij zich niet ziek heeft gemeld.
Bestaat die aanspraak (1) slechts naar rato van de arbeidsduur en (2) ook over het jaar waarin de arbeidsovereenkomst halverwege is geëindigd?
De kantonrechter beantwoordt beide vragen positief:
1. Bonus naar rato van de arbeidsduur is een redelijke uitleg van de regeling, in overeenstemming met de bedoeling van partijen zoals afgeleid uit hetgeen zij (niet) hebben gezegd en niet in strijd met art. 7:648 lid 1 BW.
2. Een redelijke uitleg luidt dat de bonus (proportioneel) wordt toegekend over het gedeelte van jaar waarin de arbeidsovereenkomst bestond.
Partijen worden hierna de werknemer en de werkgever genoemd.
1 De procedure
1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 3 augustus 2016 met producties 1 t/m 7
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2
- het mondeling tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen
- de brief van de werknemer met bijlagen 1 t/m 5
- het proces-verbaal van de comparitie op 25 november 2016
- de brief van de werknemer met een reactie op het proces-verbaal.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1
De werknemer is krachtens een arbeidsovereenkomst als jurist in dienst geweest van de werkgever van 1 december 1997 tot 1 augustus 2016. De arbeidsovereenkomst is op laatstgenoemde datum geëindigd door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2.2
Bij e-mail van 1 augustus 2016 heeft de werknemer de werkgever gesommeerd om hem uiterlijk op 4 augustus 2016 het netto-equivalent van € 1.941,67 bruto te betalen, waarop hij recht stelt te hebben krachtens de “regeling niet-ziek bonus” (verder: de Regeling).
2.3
De Regeling, door de werkgever op 15 augustus 2004 voor al haar werknemers van toepassing verklaard, luidt:
Bij geen ziekteverzuim ontvangt men € 500,- bruto na afloop van het kalenderjaar.
In een mail van 19 maart 2005 aan onder andere de werknemer heeft werkgever bevestigd:
(…) Daarnaast verkrijgt men bij geen ziekmelding € 500 bruto per jaar. Uit te betalen in de eerste maand hieropvolgend.
2.4
De werknemer werkte drie dagen per week. Over het jaar 2005, waarin hij niet ziek was geweest, kreeg de werknemer in januari 2006 € 300 bruto betaald krachtens de Regeling. Op zijn vraag waarom dit geen € 500 was, heeft de financieel directeur van de werkgever, [naam financieel directeur] , geantwoord dat de bonus werd toegekend naar rato van de arbeidsduur, reden waarom de werknemer 3/5 deel van € 500 had ontvangen. De werknemer heeft deze kwestie gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst verder niet aan de orde gesteld.
2.5
Ook over een reeks van volgende jaren, in elk geval over 2011, 2012, 2014 en (in de loop van deze procedure) 2015, in welke jaren hij niet ziek is geweest, heeft de werknemer krachtens de Regeling in het daarop volgende jaar telkens € 300 bruto ontvangen.
2.6
In de notulen van een algemene vergadering van de medewerkers van de werkgever op 4 februari 2016, waarbij de werknemer aanwezig was, is uit de mond van [naam financieel directeur]
opgetekend:
(…) In aanvulling daarop is er jaarlijks een bonusregeling aangeboden: te weten € 500 bruto (naar rato van arbeidsuren) indien men in het aflopende kalenderjaar niet ziek is geweest.
Deze notulen zijn in een volgende vergadering, waarbij de werknemer ook aanwezig was, in maart 2016, ter tafel geweest. De hiervoor geciteerde uitleg van [naam financieel directeur] heeft toen niet tot opmerkingen van enige medewerker geleid.
3 Het geschil
3.1
De werknemer vordert na vermindering van eis de veroordeling van de werkgever om aan hem over 2011, 2012, 2014 en 2015 € 200 bruto te betalen: het verschil tussen de niet-ziek bonus die hij heeft gekregen en die waarop hij krachtens de Regeling recht had, en over 2016 € 291,67 (7/12 deel van € 500, zie 2.1), al deze bedragen te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en met de wettelijke rente, met veroordeling van de werkgever om hiermee corresponderende loonspecificaties te verstrekken. Van zijn vordering over de voorafgaande jaren ziet de werknemer af vanwege het te verwachten beroep van de werkgever op verjaring. De werknemer legt aan zijn vorderingen, kort gezegd, ten grondslag dat de werkgever in haar uit de Regeling voortvloeiende betalingsverplichtingen tekort is geschoten.
3.2
De werkgever voert verweer, kort gezegd luidend dat de Regeling aldus is bedoeld dat over een jaar waarin een werknemer niet ziek is geweest een bonus wordt uitgekeerd van € 500 of zoveel procent minder als de arbeidsomvang van de werknemer minder dan 40 uur is. Zo is de Regeling steeds toegepast, met (ten minste stilzwijgende) instemming van de werknemer. Hij heeft daarom zijn recht op meer dan hij heeft gekregen, verwerkt.
4 De beoordeling
4.1
Wat de werkgever met de Regeling heeft beoogd en de werknemer geacht moet worden te hebben aanvaard, blijkt niet zonder meer uit de tekst van de Regeling.
Op papier staat (zie 2.3) dat een werknemer die zich gedurende een jaar niet ziek heeft gemeld na afloop van dat jaar € 500 bruto ontvangt, niet dat dit bedrag voor alle werknemers geldt ongeacht de omvang van hun arbeidsduur, en evenmin dat de hoogte van de bonus afhankelijk is van die arbeidsduur. De bedoelingen van partijen moeten dan worden afgeleid uit hetgeen zij gedurende de looptijd van hun arbeidsovereenkomst, waarin de Regeling steeds is toegepast, dienaangaande hebben gezegd of hebben nagelaten te zeggen en wat de één aan de uitlatingen of het stilzwijgen van ander mocht ontlenen, en hoe zij zich verder bij de toepassing van de Regeling hebben gedragen.
4.2
De feiten plaatsend in het hiervoor onder 3.1 geschetste toetsingskader - een op deze zaak toegesneden parafrasering van de zogenoemde Haviltex norm - valt het volgende op. De werknemer heeft gedurende een lange reeks van jaren (zie 2.5) telkens € 300 betaald gekregen waar hij meende op € 500 recht te hebben. Hij heeft hierover slechts éénmaal, bij de eerste betaling, in 2006 over 2005 (zie 2.4), een vraag aan de werkgever gesteld. Met haar antwoord, dat de bonus naar rato van de arbeidsduur werd uitbetaald, heeft de werknemer wellicht in gedachten niet ingestemd maar hij heeft die gedachten kennelijk niet met de werkgever gedeeld. Hij is er immers nooit meer op teruggekomen. Ook niet toen daartoe een concrete aanleiding bestond doordat werkgever in de vergadering van 4 februari 2016 (zie 2.6) nogmaals haar uitleg van de regeling gaf. De werknemer heeft die uitleg onweersproken gelaten en is er ook bij de voorlegging van de notulen in de maand erop, niet op ingegaan. Het kan zijn dat de werknemer hiervan heeft afgezien op grond van zijn ervaring dat het bij deze werkgever toch geen zin had te proberen je gelijk te halen, maar dit neemt niet weg dat de werkgever er mede op grond van dit stilzwijgen van de werknemer gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij haar uitleg van de regeling onderschreef, althans aanspraken op grond van zijn uitleg niet na het einde van de arbeidsovereenkomst alsnog geldend zou proberen maken.
4.3
Het beroep van de werknemer op art. 7:648 lid 1 BW kan hem niet baten. Dit verbiedt een onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers op grond van een verschil in arbeidsduur, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Het onderscheid dat de werkgever hier maakt, betaling van de bonus de naar rato van de arbeidsduur, is net als bijvoorbeeld bij het salaris (niet: het uurloon) objectief gerechtvaardigd. Van een fulltimer die gedurende een jaar niet ziek is heeft de werkgever gedurende vijf dagen per week profijt, van deze parttimer slechts gedurende drie dagen.
4.4
Of een werknemer wiens arbeidsovereenkomst in de loop van een kalenderjaar eindigt geen aanspraak op bonus heeft, dan wel op een proportioneel deel daarvan, blijkt ook niet uit de tekst van de Regeling. Een werknemer die zich gedurende een jaar niet ziek heeft gemeld, ontvangt na afloop van dat jaar € 500 bruto (zie 2.3), meer staat niet op schrift. De regeling veronderstelt dus een keuze voor de werknemer die zich ziek zou willen melden om dat niet te doen teneinde zijn aanspraak op de bonus niet te verliezen. Die keuze wordt beloond. Een redelijke uitleg van de regeling op dit punt luidt dan dat er geen grond is om (een proportioneel deel van) de beloning te onthouden aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst in de loop van een kalenderjaar eindigt. Daarvoor bestaat ook geen objectieve rechtvaardiging. Aan bonus over 2016 wordt derhalve, zoals subsidiair gevorderd, (7/12 x € 300 =) € 175 toegewezen. Aan deze veroordeling tot betaling kan op grond van art. 611a lid 1 Rv geen dwangsom worden verbonden. Aan de vordering tot afgifte van een specificatie wel. De dwangsom wordt vanwege het geringe belang van de werknemer bij die afgifte gematigd en gemaximeerd zoals hierna onder 5.1 geformuleerd.
4.5
De vordering ter zake wettelijke verhoging wordt afgewezen. Deze is bedoeld als prikkel voor de werkgever om aan haar voor de werknemer essentiële verplichting tot betaling van het loon c.a. tijdig te voldoen. Dat belang speelt hier niet. Bovendien is de te late betaling niet aan de werkgever toe te rekenen. In de eerste plaats kon de werkgever redelijkerwijs veronderstellen dat zij bij het einde van de arbeidsovereenkomst geen betalingsverplichting krachtens de Regeling jegens de werknemer meer had. In de tweede plaats heeft de werknemer de werkgever doen dagvaarden voordat de door hem zelf gestelde, uiterst korte termijn voor voldoening verstreken was (zie 1.1 en 2.2) .
4.6
De werknemer wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. Deze worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300 aan salaris gemachtigde.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer € 175 bruto te betalen, bij gebreke van betaling voor 1 januari 2017 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die dag tot de dag van voldoening, en om ter zake deze betaling aan de werknemer een loonspecificatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25 voor elke dag dat de werkgever daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 175,
5.2
veroordeelt de werknemer in de proceskosten van de werkgever, begroot op € 300,
5.3
verklaart dit vonnis tot hier uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: