Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2025:632

Rechtbank Gelderland
30-01-2025
07-02-2025
284113-23
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Verdachte wordt veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf wegens poging tot doodslag. Hij wordt vrijgesproken van poging tot moord. Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wanneer verdachte het besluit om op de auto met daarin het slachtoffer te schieten heeft genomen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte een plan had beraamd om haar van het leven te beroven. Niet is uit te sluiten dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. De poging tot doodslag acht de rechtbank bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat naar algemene ervaringsregels het met een handvuurwapen met een korte loop schieten op een rijdende auto waarin zich een persoon bevindt, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor dodelijk wordt getroffen. Het door verdachte midden in de nacht in het donker op de wegrijdende auto met daarin het slachtoffer schieten, is zozeer gericht op het teweegbrengen van een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daarbij dodelijk zou kunnen worden getroffen. Het gegeven dat de auto reed en dat de positie van de bestuurder niet zeker is, kon het effect van het afgevuurde schot daarnaast negatief beïnvloeden. Door aldus te handelen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Zutphen

Parketnummer: 05/284113-23

Datum uitspraak : 30 januari 2025

Tegenspraak

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 op [geboorteland] ,

ingeschreven aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats] ,

op dit moment gedetineerd in de P.I. in [verblijfplaats] .

raadslieden: mr. S. Weening en mr. A.M. Rus, beiden advocaat in Maastricht.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1 De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 29 oktober 2023 te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meerdere malen op de auto van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer] zich op dat moment in de auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 29 oktober 2023 te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van de personenauto waarin voornoemde [slachtoffer] zich als bestuurder bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord, omdat verdachte na de ruzie met de broer van [slachtoffer] naar huis reed, een wapen meenam en naar [slachtoffer] reed om vervolgens op haar te schieten, terwijl zij met haar auto wegvluchtte.

Het standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat verdachte niet de bedoeling had om [slachtoffer] wat aan te doen. Verdachte heeft verklaard dat hij in gesprek wilde met [slachtoffer] om problemen over de omgang met zijn dochter te voorkomen. Toen zij – voordat het gesprek kon beginnen – de auto startte, voelde hij zich machteloos en schoot hij van dichtbij gericht laag op de linker achterband om te voorkomen dat zij weg zou rijden. De raadslieden hebben gesteld dat er geen (voorwaardelijk) opzet bestond om [slachtoffer] van het leven te beroven ofwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van voorbedachte raad was geen sprake.

De raadslieden hebben gesteld dat de verklaring van verdachte wordt bevestigd door de eerste verklaring van aangeefster die zij kort na het incident op straat heeft afgelegd, inhoudende “hij schoot op mijn auto waarop ik wegreed”. Hieruit blijkt dat verdachte op een stilstaande auto schoot. De verbalisant die hieromtrent een proces-verbaal van bevindingen opstelde, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat dit proces-verbaal klopte. De raadslieden hebben gesteld dat ook de rapportage over de schootsbaanreconstructie, waaruit volgt dat de afstand tussen verdachte en de auto ongeveer anderhalve meter was, in de verklaring van verdachte past. Zij hebben verder gesteld dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar, inconsistent en onjuist zijn.

Beoordeling door de rechtbank

[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op zaterdag 29 oktober 2023 rond 02:54 uur vanaf een discotheek in Gemert naar Nijmegen reed, waar zij eerst haar vriendinnen terugbracht en uiteindelijk naar haar woning aan de [woonwijk] in Nijmegen reed. [slachtoffer] zette haar auto stil voor de portiek van de flat, ter hoogte van haar woning. Nog geen dertig seconden later reed er een auto de parkeerplaats op. De auto kwam met hoge snelheid op [slachtoffer] af en voor [slachtoffer] het wist stond deze achter haar. [slachtoffer] zag dat het de huurauto van verdachte was en dat hij uitstapte. Ze twijfelde geen seconde en reed met hoge snelheid weg. Toen ze op de parkeerplaats de tweede haakse bocht naar rechts maakte, hoorde [slachtoffer] harde knallen die ze herkende als pistoolschoten. Ze reed met hoge snelheid door naar de uitgang van de parkeerplaats en toen ze de parkeerplaats afreed, hoorde ze nog steeds schoten. In haar linkerbuitenspiegel en binnenspiegel zag ze lichtflitsen. Vervolgens reed ze naar het stadion van NEC, waar zij de politie trof. Zij zag later dat er aan de achterzijde van haar auto, een Opel Mokka met kenteken [kenteken] , een inschot zat.2

Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat de neus van haar auto richting de garages stond geparkeerd toen verdachte aan kwam rijden. Verdachte parkeerde recht achter [slachtoffer] . Ze zag dat verdachte uitstapte en zag hem in haar linkerbuitenspiegel. [slachtoffer] heeft wederom verklaard dat zij direct wegreed en pas bij de tweede – op de bij het proces-verbaal gevoegde situatieschets door haar met een kruis aangegeven – bocht schoten hoorde. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij geen seconde twijfelde en direct wegreed op het moment dat zij verdachte zag. Haar auto – een automaat – stond nog aan en ze hoefde dus niet te schakelen. Verderop op de parkeerplaats zag ze in haar binnen- en buitenspiegels lichtflitsen en ze hoorde toen ook schoten.3

Op de plaats delict is dezelfde dag om 8.30 uur sporenonderzoek gedaan. Er werden twee hulzen en één patroon aangetroffen. Op de bij het proces-verbaal gevoegde situatieschets waar de rijroute van [slachtoffer] op is aangegeven, volgt dat de twee hulzen en de patroon zijn gevonden tussen de tweede bocht en de uitgang van het parkeerterrein.4

Uit onderzoek aan de op de plaats delict aangetroffen hulzen is gebleken dat zich in die hulzen systeemsporen bevinden die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. De algemene vorm, plaats en grootte van deze systeemsporen komen overeen in de twee hulzen.

De vorm en de ligging van de systeemsporen in de hulzen passen bij die van een pistool van het kaliber 9mm Browning Kort van het merk Fabrique Nationale (FN), model 1910 of 1922 of een model dat daarvan is afgeleid.5

Uit het rapport schootsbaanreconstructie volgt dat in de bumper bij het linker achterwiel van de Opel Mokka, met kenteken [kenteken] , een beschadiging zichtbaar was met het uiterlijk van een inschotbeschadiging. Aan de binnenkant van de wielkast van het linker achterwiel waren twee beschadigingen zichtbaar met het uiterlijk van uitschotbeschadigingen. Hierop is de wielkast verder onderzocht, waarbij een bout is ontdekt die in het verlengde van de inschotbeschadiging van de bumper lag. Om deze reden is aangenomen dat de bout door de kogel is geraakt.6 Vervolgens is met behulp van een sondeerstaaf – die door de inschotbeschadiging in de bumper tot aan de bout werd gestoken – de minimale en maximale (verticale) hoek van de kogelbaan berekend. Omdat het mogelijk is dat de kogel enigszins van richting is veranderd bij het raken van het materiaal van de bumper, is er rekening gehouden met een afwijking van maximaal 5°.

- De maximale hoek bedraagt 6,2° + 5° = 11,2° graden, afgerond naar 12°.

- De minimale hoek bedraagt 1,6° - 5° = -3,4° graden, afgerond naar -4°.

De negatieve minimale hoek van -4° betekent dat de kogel de auto in een licht stijgende baan zou hebben geraakt, wat in geen van de scenario’s in deze zaak van toepassing lijkt.7

Vervolgens is onderzoek gedaan naar de schootafstand. Hierbij is de minimale afstand bepaald van de schutter tot de auto, aan de hand van de bepaalde maximale hoek van 12° en de verklaringen van de verdachte. Onderzocht is bij welke schiethouding de kortste afstand tot de auto te verwachten is. Dit is bij een schiethouding waarbij het wapen laag wordt vastgehouden.

De deskundige heeft uiteindelijk het navolgende geconcludeerd. Uitgaande van de maximale dalende hoek van 12° en een houding waarbij het pistool laag wordt gehouden door een schutter van 1,68 meter lang – de lengte van verdachte, zoals door hem opgegeven – moet de afstand tussen de schutter en de auto minimaal circa anderhalve meter zijn geweest. Als wordt gerekend met een kleinere hoek en/of een houding waarbij het pistool hoger wordt gehouden, is de afstand tussen de schutter en de auto groter geweest.8

Verdachte heeft verklaard dat hij naar de woning van [slachtoffer] reed en daar zag dat haar auto voor de portiek stond. Hij zette zijn auto achter de auto van [slachtoffer] en zag dat iemand in de auto van [slachtoffer] zat. Omdat het de auto van [slachtoffer] betrof ging hij ervan uit dat zij in de auto zat. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens heeft geschoten.9 Hij heeft verklaard dat hij niet eerder met dit wapen heeft geschoten.10 Over de afstand van waar hij op de auto heeft geschoten variëren zijn verklaringen van een halve meter tot ongeveer anderhalve meter.

Bewijsoverwegingen

- Beoordeling van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld van welk scenario zij uit moet gaan: dat [slachtoffer] direct wegreed en pas bij de tweede bocht die zij maakte door verdachte werd beschoten, ofwel dat verdachte op een halve meter afstand gericht laag op de band van de stilstaande auto schoot (de rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de raadslieden dat verdachte met “een halve meter” ook anderhalve meter kan hebben bedoeld). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] blijkens bovenvermelde verklaringen duidelijk en consistent heeft verklaard dat zij op het moment dat de auto van verdachte achter haar stopte en zag dat verdachte uitstapte, direct snel wegreed en pas schoten hoorde bij de tweede bocht die zij naar rechts maakte.

De raadslieden verwijzen in dit verband naar de in een proces-verbaal van bevindingen genoteerde, blijkens dat proces-verbaal kort samengevatte, eerste verklaring van [slachtoffer] inhoudende “hij schoot op mijn auto waarop ik hard weg ben gereden.” [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris ontkend dat zij dit zo heeft gezegd. 11 Over deze passage zijn de verbalisanten die dit proces-verbaal hebben opgemaakt gehoord. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat het op het moment van het eerste gesprek met [slachtoffer] heel hectisch was; er was meteen familie bij en er waren mensen die zich opdringerig bemoeiden met de zaak. Verbalisant [verbalisant 1] heeft haar kort gesproken en later op het bureau is zij door een collega gehoord. Desgevraagd heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat er meer is verklaard dan hetgeen in het door de raadslieden bedoelde proces-verbaal staat. Er is een samenvatting gemaakt omdat [slachtoffer] nog mee zou gaan naar het bureau en daar uitgebreid gehoord zou worden. Alleen het hoognodige voor de aanhouding van verdachte heeft verbalisant vermeld in dit proces-verbaal. Desgevraagd verklaarde verbalisant [verbalisant 1] dat het kan zijn dat in de samenvatting niet is vermeld dat [slachtoffer] zei dat ze verdachte zag, toen wegvluchtte en toen geschoten werd.12 Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat ze de melding van een schietpartij op een auto kregen en direct naar de meldster bij het stadion in Nijmegen zijn gereden. Ze troffen meldster daar in verdrietige en hevig geëmotioneerde toestand aan. Op dat moment was met haar bijna geen gesprek te voeren omdat ze zo hevig geëmotioneerd was. Later op het politiebureau heeft verbalisant [verbalisant 2] drie uur met [slachtoffer] in gesprek gezeten om haar verklaring op te nemen.13 De rechtbank concludeert hieruit dat het proces-verbaal onder hectische omstandigheden tot stand is gekomen, en slechts een deel bevat van hetgeen [slachtoffer] zeer geëmotioneerd heeft verklaard.

Verdachte heeft verklaard dat hij heel dichtbij de auto van [slachtoffer] stond, op ongeveer een halve meter afstand van die auto. Uit het schootsbaanonderzoek volgt echter dat, uitgaande van de maximale dalende hoek van 12° en een houding waarbij het pistool laag wordt gehouden door een schutter van 1,68 meter lang – de lengte van verdachte – de afstand tussen de schutter en de auto minimaal circa anderhalve meter moet zijn geweest. De resultaten van dit onderzoek weerspreken dan ook uitdrukkelijk de verklaring van verdachte dat hij op een halve meter afstand van de auto van [slachtoffer] stond. Bovendien heeft verdachte niet duidelijk en consistent verklaard over de schietwijze en de houding die hij tijdens het schieten had.

De rechtbank stelt gelet op het voorgaande dan ook vast dat [slachtoffer] duidelijk en consistent heeft verklaard dat op haar werd geschoten terwijl zij reed, terwijl de verklaring van verdachte wordt weersproken door de resultaten van het schootsbaanonderzoek en hij niet duidelijk en consistent heeft verklaard over de schietwijze en zijn schiethouding. De rechtbank stelt de verklaring van verdachte gelet op het vorenstaande terzijde en gaat uit van de verklaring van [slachtoffer] .

- Poging tot moord

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven wilde beroven en overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).

De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier de navolgende feiten en omstandigheden vast. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte na beëindiging van de relatie constant dreigde dat – wanneer zij hun dochter bij hem zou weghalen – hij [slachtoffer] en haar familie overhoop zou schieten en dood zou maken. Zij heeft verder verklaard dat verdachte de avond voor het schietincident in een discotheek ruzie had met haar broer en dat zij met elkaar hadden gevochten. Zij heeft verklaard dat de (half)broer van verdachte daarna naar haar riep " [slachtoffer] , de eerstvolgende keer dat ik jou zie pak ik jou!”. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na de ruzie in de discotheek naar huis is gegaan om zich te douchen en eenmaal weer buiten toen hij op weg naar de woning van [slachtoffer] ging, erachter kwam dat er in de jas die hij had aangetrokken een wapen zat.

Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wanneer verdachte het besluit om te schieten heeft genomen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. In bovenvermelde feiten en omstandigheden vindt de rechtbank onvoldoende aanwijzingen voor enig vooropgezet plan, en acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van de verdachte en/of getuigen geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het schieten in de verdachte is omgegaan – niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk een plan heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.

De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Op basis van de bovenvermelde bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat er tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Niet is uit te sluiten dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord.

- Poging tot doodslag

De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven wilde beroven en zij overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. De vervolgvraag is dan of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Er is sprake van voorwaardelijk opzet indien er een aanmerkelijke kans is geweest dat de dood van [slachtoffer] zou intreden en verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling of van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake is, zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft op een wegrijdende auto met daarin [slachtoffer] als bestuurder geschoten. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat zij meerdere schoten hoorde en lichtflitsen zag en er op de plaats delict meerdere hulzen zijn aangetroffen, kan worden vastgesteld dat verdachte meerdere keren heeft geschoten. De rechtbank stelt voorop dat naar algemene ervaringsregels het met een handvuurwapen met een korte loop schieten op een rijdende auto waarin zich een persoon bevindt, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor dodelijk wordt getroffen. De omstandigheid dat [slachtoffer] niet geraakt is, doet hier niet aan af. Het door verdachte midden in de nacht in het donker op de wegrijdende auto met daarin [slachtoffer] schieten, is zozeer gericht op het teweegbrengen van een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daarbij dodelijk zou kunnen worden getroffen. Bij een lichte afwijking van de arm(en) of de hand(en) van de verdachte, die vanuit een staande positie schoot, zou de schietrichting naar boven of zijdelings hebben kunnen afwijken waardoor aangever wel dodelijk geraakt had kunnen worden. Het gegeven dat de auto reed en dat de positie van de bestuurder niet zeker is, kon het effect van het afgevuurde schot daarnaast negatief beïnvloeden. Bovendien betrekt de rechtbank hierbij dat het donker buiten was en dat verdachte geen geoefend of professioneel schutter was. Door aldus te handelen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk zou worden getroffen.

Gelet op de resultaten van het onderzoek aan de auto staat vast dat er in ieder geval een keer op de auto is geschoten. Er is meermaals geschoten, maar onduidelijk is gebleven of dat ook gericht op de auto is geweest.

De rechtbank acht op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.

3 De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

hij op of omstreeks 29 oktober 2023 te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meerdere malen op de auto van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer] zich op dat moment in de auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is zijn strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft naar voren gebracht dat in dit soort zaken doorgaans lager wordt gestraft dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft hiertoe een aantal uitspraken genoemd, waaruit volgt dat de straf ligt tussen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk en 5 jaren. De verdediging heeft de rechtbank verzocht hier rekening mee te houden.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn ex-vriendin. Na een ruzie in een discotheek eerder op de avond tussen verdachte en het broertje van het slachtoffer, heeft verdachte het slachtoffer midden in de nacht opgezocht. Toen het slachtoffer verdachte zag, is zij in allerijl weggereden, waarop verdachte meerdere malen op haar auto heeft geschoten. Dit is een zeer ernstig feit, waarmee verdachte laat zien dat hij geen enkel respect heeft voor het leven van een ander. Dat dit slechts heeft geleid tot materiële schade, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Het slachtoffer, tevens de moeder van zijn kind, heeft gevreesd voor haar leven en voelt zich, zo blijkt uit de schriftelijke toelichting op haar vordering, nog steeds angstig en onveilig. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat het incident plaatsvond op een openbare parkeerplaats in de omgeving van woningen. Dergelijke gebeurtenissen veroorzaken grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 4 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte onder andere eerder is veroordeeld tot een geldboete vanwege een mishandeling.

De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 maart 2024 en het trajectconsult van 20 november 2023. Verdachte heeft in het kader van het trajectconsult kort contact gehad met de psycholoog en aangegeven niet te willen meewerken. Gelet op de houding van verdachte en het ontbreken van aanwijzingen voor psychopathologie, is het opstellen van een Pro Justitia rapportage niet geadviseerd. Hierdoor ontbreekt enig inzicht in de psyche van verdachte.

Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte beperkt openheid van zaken geeft en de ernst van zijn handelen niet in kan of wil zien. Zijn zelfinzicht en probleembesef zijn beperkt. Conflicthantering c.q. copingvaardigheden lijken primair en niet adequaat en intrinsieke motivatie tot gedragsverandering ontbreekt. Ook de reclassering acht nader gedragskundig onderzoek aangewezen. Verdachte wil hier niet aan meewerken. Het recidive risico wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen zwaarwegende contra-indicaties voor een gevangenisstraf.

De op te leggen straf

De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor poging tot moord. De rechtbank gaat bij het bepalen van de strafmaat dan ook uit van poging tot doodslag en komt daardoor uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, moet van die straf worden afgetrokken.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8 De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 946,97 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en oplegging van een contact- en locatieverbod verzocht.

Standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging – met verwijzing naar de bij de vordering gevoegde letselschadelijst – gesteld dat de immateriële schade tot een bedrag van maximaal € 1.750,- kan worden toegewezen.

De verdediging verzet zich tegen oplegging van een locatieverbod. In dat geval kan verdachte namelijk zijn dochter niet meer zelf ophalen en terugbrengen.

Overweging van de rechtbank

Materiële schade

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 946,97 gevorderd in verband met schade die aan haar auto is ontstaan. De vordering is op dit punt onderbouwd met een schadecalculatie voor herstel van de schade aan haar auto. De vordering van deze schade is niet betwist en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of onredelijk voor. Vaststaat dat schade aan de auto van [slachtoffer] is ontstaan en dat verdachte deze schade heeft veroorzaakt. Daarom kan de vordering tot toekenning van schadevergoeding worden toegewezen. De rechtbank wijst het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 946,97 toe. De rechtbank zal dit bedrag niet vermeerderen met de wettelijke rente, nu herstel nog niet heeft plaatsgevonden en de herstelkosten dus (nog) niet zijn betaald.

Immateriële schade

Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.

Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Uit het bij de vordering gevoegde behandelplan voor [slachtoffer] van 13 februari 2024 volgt dat bij haar sprake is van een andere trauma- of stressor gerelateerde stoornis, als reactie op onder meer het schietincident. Uit het behandelplan blijkt verder dat in verband met deze stoornis een behandeltraject werd gestart.

De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de hoogte van het schadebedrag op € 2.500,- vaststellen. Verdachte is vanaf 29 oktober 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schade.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als het toegewezen bedrag niet wordt betaald, kunnen 44 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

Contact- en locatieverbod

De rechtbank ziet op dit moment geen noodzaak om aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen, nu dergelijke voorwaarden kunnen worden gesteld bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling van verdachte.

9 De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10 De beslissing

De rechtbank:

 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;

 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;

 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;

 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

  • -

    veroordeelt verdachte in verband met dit feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 946,97 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.500,- vanaf 29 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;

  • -

    veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;

 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;

  • -

    legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.446,97, bestaande uit € 946,97 aan materiële schade en € 2.500 immateriële schade. De immateriële schade (€ 2.500) wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 44 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;

  • -

    bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.S. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2025.

1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023501277, gesloten op 5 december 2023, het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (verhoor bij de rechter-commissaris), het proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 1] (verbalisant), het proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 2] (verbalisant), het rapport schootsbaanreconstructie van het NFI van 11 december 2024, het door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige, dossiernummer PL0600-2023501277-24, gesloten op 19 september 2024 en het rapport munitieonderzoek van het NFI van 6 november 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

2 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , p. 17-18.

3 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, p. 4-5 en 7.

4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 27 - 29.

5 Rapport munitieonderzoek van het NFI van 6 november 2024, p. 4 en 7, gelezen in onderlinge samenhang met proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige, p. 1-2.

6 Rapport schootsbaanreconstructie van het NFI van 11 december 2024, p. 4-6.

7 Rapport schootsbaanreconstructie van het NFI van 11 december 2024, p. 6-7.

8 Rapport schootsbaanreconstructie van het NFI van 11 december 2024, p. 4 en 9-10.

9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2024.

10 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2024.

11 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, p. 5.

12 Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 1] , p. 1-2.

13 Proces-verbaal van verhoor getuige [verbalisant 2] , p. 1-2.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.