RECHTBANK
GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11391781 \ HA VERZ 24-65
Beschikking van 20 januari 2025
[verzoeker]
,
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. S. Wouters,
[verweerder]
,
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer.
4 Het verzoek en het verweer
4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
In het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd (primair):
I. voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en [verweerder] een
arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW heeft bestaan vanaf
1 augustus 2022 tot 1 september 2024;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens de
onregelmatige opzegging ter hoogte van € 52.209,31 bruto althans tot betaling van een bedrag als in goede justitie zal worden vastgesteld, onder gelijktijdige
verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;
III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding ten
bedrage van € 3.311,38 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;
IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 20.000,- bruto, dan wel een bedrag als in goede justitie zal worden vastgesteld, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;
In het geval de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd (subsidiair):
V. voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en [verweerder] een
arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW heeft bestaan vanaf 1 augustus 2022 tot 1 september 2024;
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding ten
bedrage van € 3.311,38 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;
Primair en subsidiair:
VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening aan [verzoeker] ;
VIII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige
procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, inclusief de
nakosten.
4.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] heeft met [verweerder] niet alleen een BPV overeenkomst gesloten, maar tussen hen bestond ook een arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst kon [verweerder] op 23 augustus 2024 niet rechtsgeldig opzeggen tegen 1 september 2024. [verzoeker] berust in de opzegging, maar stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van de onregelmatige opzegging recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.3.
[verweerder] , verzet zich tegen toewijzing van het verzoek, stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en stelt het volgende zelfstandig tegenverzoek in:
[verweerder] verzoekt de kantonrechter
1. de vorderingen zijdens [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren, dan wel hem deze
vorderingen als zijnde ongegrond en/of niet onderbouwd te ontzeggen en/of af te wijzen;
2. bij wijze van tegenvordering [verzoeker] te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het restant van de lening aan [verweerder] ad € 1.008,54 te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [verzoeker] voorts te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde en te bepalen dat [verzoeker] wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen veertien dagen na betekening van de in dezen te wijze beschikking zullen zijn voldaan en deze kostenveroordeling eveneens uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4.
[verweerder] stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat er tussen partijen nooit een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Er was enkel sprake van een overeenkomst beroepspraktijkvorming (hierna: BPV) in het kader van de opleiding die [verzoeker] volgde aan het [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] . Daarnaast verzoekt [verweerder] om terugbetaling van het door hem aan [verzoeker] geleende (restant) bedrag van € 1.008,54.
4.5.
De standpunten van partijen worden hierna verder besproken.
5 De beoordeling
Tussen partijen is naast de BPV overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
5.1.
De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of ook sprake is van een arbeidsovereenkomst of ‘slechts’ van een BPV overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat er ook een arbeidsovereenkomst bestond en zal dat hierna motiveren.
5.2.
Partijen hebben in augustus 2022 een BPV overeenkomst gesloten ten behoeve van de nieuwe opleiding van [verzoeker] voor de duur van vier jaar. Zij hebben geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
5.3.
Artikel 7:610 lid 1 BW definieert een arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Een overeenkomst dient dus als arbeidsovereenkomst te worden aangemerkt indien is voldaan aan de elementen ‘in dienst van’, ‘loon’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘arbeid’. Om te kunnen beoordelen of hieraan is voldaan, moet eerst door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake was van het verrichten van werkzaamheden door [verzoeker] ‘gedurende zekere tijd’. De BPV overeenkomst is namelijk gesloten voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2026.
5.5.
[verzoeker] ontving van [verweerder] voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 2.269,97 bruto per maand, exclusief 8 % vakantiebijslag, zodat aan het element ‘loon’ is voldaan.
5.6.
De kantonrechter is ook van oordeel dat [verzoeker] ‘in dienst van’ [verweerder] werkzaamheden heeft verricht. Vast staat namelijk dat [verweerder] aan [verzoeker] opdrachten en instructies gaf over de uit te voeren werkzaamheden, dat [verzoeker] de werkzaamheden niet naar eigen inzicht mocht vervullen en dat [verweerder] de werktijden bepaalde. [verzoeker] verrichtte de werkzaamheden dus onder gezag van [verweerder] .
5.7.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of er ook sprake was van ‘arbeid’ in de zin van artikel 7:610 BW. Daarbij heeft als maatstaf te gelden of de werkzaamheden van [verzoeker] naar de bedoeling van partijen zozeer waren gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring van [verzoeker] , mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding, dat niet meer kan worden gesproken van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere partij arbeid te verrichten. Het komt er hierbij op aan of het verrichten van de werkzaamheden door [verzoeker] in overwegende mate in het belang was van de opleiding die hij volgt.
5.8.
Vaststaat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten ten behoeve van het praktijkgedeelte van de opleiding die [verzoeker] volgde. Daarmee staat in beginsel het leerdoel van de werkplek voorop. Echter, ook kan worden vastgesteld dat [verzoeker] bij het sluiten van deze overeenkomst zijn niveau 3 opleiding al had behaald en voorafgaand aan deze BPV overeenkomst een half jaar, zonder daarnaast een opleiding te volgen, voor [verweerder] heeft gewerkt. Daar komt bij dat uit de overgelegde whatsappgesprekken kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in de vakantie van [verweerder] op het bedrijf werkzaamheden uitvoerde, terwijl [verweerder] voorheen, toen [verzoeker] nog niet bij hem werkte, gedurende vakanties gesloten was. Dit duidt er naar het oordeel van de kantonrechter op dat hij niet alleen in de vakantie van toegevoegde waarde was voor [verweerder] , maar dat [verzoeker] die werkzaamheden ook bij aanwezigheid van [verweerder] kon uitvoeren en daarmee dan ook van toegevoegde waarde was. Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in overwegende mate in het belang van zijn opleiding werkzaamheden uitvoerde. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat hij de werkzaamheden van [verzoeker] moest controleren en dat [verzoeker] voor werkzaamheden veel meer tijd nodig had dan hijzelf, maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [verweerder] gelegen een meer onderbouwde toelichting te geven op de specifieke verdeling van werkzaamheden tussen hem en [verzoeker] waaruit zou kunnen blijken dat [verzoeker] in overwegende mate werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn opleiding. Dat heeft [verweerder] onvoldoende gedaan. Daarmee komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verzoeker] niet in overwegende mate in het belang van zijn opleiding werkzaamheden verrichtte voor [verweerder] .
5.9.
Omdat uit het voorgaande kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de elementen ‘in dienst van’, ‘loon’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘arbeid’, komt de kantonrechter tot het oordeel dat er naast de BVP overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst
5.10.
[verweerder] kon de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen op 23 augustus 2024 tegen 1 september 2024. [verzoeker] heeft er vervolgens voor gekozen de opzegging niet te vernietigen, maar hierin berust. Dit heeft tot gevolg [verweerder] aan hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging is verschuldigd, de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding wordt, gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW, gematigd naar drie maandsalarissen omdat [verzoeker] sinds 1 november 2024 een nieuw bedrijf heeft gevonden om te werken en zijn opleiding voort te zetten. Gelet op het bruto salaris van [verzoeker] , vermeerderd met het vakantiegeld van 8% komt de vergoeding op een bedrag van € 7.354,80 bruto.
5.11.
Nu de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] is geëindigd heeft [verzoeker] recht op betaling van de transitievergoeding. Hij heeft deze vergoeding gevorderd vanaf het eerste moment dat hij voor [verweerder] is gaan werken in augustus 2020. De transitievergoeding wordt enkel berekend over de periode dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval heeft bestaan vanaf 1 augustus 2022. Echter, in de periode van 1 februari 2022 tot 1 augustus 2022 heeft [verzoeker] ook voor [verweerder] gewerkt, zonder dat sprake was van een leerwerk- of BPV overeenkomst. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat over deze periode ook sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. De transitievergoeding wordt daarom berekend over de periode 1 februari 2022 tot 1 september 2024. Dit komt neer op een bedrag van € 2.111,00.
5.12.
Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW kan kantonrechter aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen. De kantonrechter zal dat niet doen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
5.13.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, enerzijds als compensatie voor de (im)materiële schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en anderzijds als middel om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag aan te passen in eventuele volgende gevallen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. Daarbij kan de hoogte van de billijke vergoeding mede worden bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid voor de werknemer om elders inkomsten te verwerven. Bij de bepaling van de billijke vergoeding moet ook de aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Tot slot wordt opgemerkt dat, aangezien bij de bepaling van de billijke vergoeding alle omstandigheden moeten worden meegenomen, en ook de rol die de werknemer heeft gespeeld, van betekenis kan zijn.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] zelf de aanleiding heeft gegeven voor het ontstaan van het geschil tussen partijen. Immers, op 21 augustus 2024 ontvangt [verweerder] bericht van de studiebegeleider van [verzoeker] dat [verzoeker] zich onvoldoende heeft ingespannen op school, waardoor hij een heel leerjaar moet overdoen. [verzoeker] heeft [verweerder] hierover niet geïnformeerd ook niet tussentijds, terwijl [verzoeker] hierover al eerder gesprekken heeft gevoerd met zijn studiebegeleider. De berichtgeving van school op 21 augustus 2024 was de aanleiding voor [verweerder] om, nadat school hem had gevraagd of hij nog wilde verlengen in het kader van de opleiding, dit niet te willen en de reden waarom [verweerder] twee dagen later aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat de samenwerking zou stoppen. [verweerder] was zich op dat moment niet bewust dat hij met [verzoeker] ook een arbeidsovereenkomst had lopen die hij niet op deze wijze kon opzeggen. Het was echter het gedrag van [verzoeker] , het gebrek aan inspanningen op school, dat aanleiding gaf tot deze opzegging/beëindiging. Hoewel [verweerder] achteraf bezien onjuist handelde, reden waarom hij een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om hem ook nog een billijke vergoeding toe te kennen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat [verzoeker] inmiddels, per 1 november 2024 is gestart bij een nieuw bedrijf en zijn opleiding daar kan voortzetten. Eveneens is hierin meegenomen dat de kantonrechter geen enkel verband ziet tussen de gebroken pols van [verzoeker] in augustus en de (reden van de) beëindiging. Dit is een toevallige samenloop van omstandigheden.
Terugbetaling van het restant van de lening in het tegenverzoek
5.15.
[verweerder] heeft in het zelfstandig tegenverzoek terugbetaling verzocht van het restant van het aan [verzoeker] geleende bedrag van € 1.008,54. [verzoeker] heeft het bestaan van de lening alsmede de hoogte van het restant ervan niet betwist, reden waarom dit verzoek wordt toegewezen.
5.16.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
6 De beslissing
6.1.
verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan in de periode 1 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2024,
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling, binnen een week na de betekening van deze beschikking, van een bedrag van € 7.354,80 aan gefixeerde schadevergoeding en een bedrag van € 2.111,00 aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 1 september 2024 voor de gefixeerde schadevergoeding en 1 oktober 2024 voor de transitievergoeding tot de dag van algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt [verweerder] om bij de betaling van de bedragen onder rechtsoverweging 6.2 een bruto-netto specificatie te verstrekken,
In het zelfstandig tegenverzoek
6.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 1.008,54 netto aan openstaande lening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening,
In het verzoek en in het zelfstandig tegenverzoek
6.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt,
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.