Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2025:349

Rechtbank Gelderland
20-01-2025
07-02-2025
11391781
Arbeidsrecht
Beschikking

Arbeidsrecht. De vraag is of de werknemer ook een arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft gehad of alleen een overeenkomst beroepspraktijkvorming. Was er sprake van relevante arbeid waar de werkgever ook van profiteerde of alleen van een leerdoel? De kantonrechter oordeelt dat ook een arbeidsovereenkomst bestond en de werkgever deze niet zo kon opzeggen. Daarom moeten vergoedingen aan de werknemer worden betaald. De billijke vergoeding wordt afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0166
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2025/58
Viditax (FutD) 2025021204
FutD 2025-0362

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Nijmegen

Zaaknummer / rekestnummer: 11391781 \ HA VERZ 24-65

Beschikking van 20 januari 2025

in de zaak van

[verzoeker] ,

te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

verwerende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. S. Wouters,

tegen

[verweerder] ,

te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij,

verzoekende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [verweerder] ,

gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift

- het verweerschrift, met een tegenverzoek

- de producties 7 tot en met 10 van [verweerder]

- de producties 13 en 14 van [verzoeker]

- de mondelinge behandeling van 28 januari 2025, waar beide gemachtigden een pleitnita hebben overgelegd en voorgedragen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2 De zaak in het kort

2.1.

Sinds augustus 2020 werkt [verzoeker] voor [verweerder] in het kader van zijn BBL- opleiding tot automonteur. De eerste jaren studeert en werkt [verzoeker] voor zijn opleiding op niveau 3. Per augustus 2022 sluiten [verzoeker] , [verweerder] en het [bedrijf 1] een Overeenkomst beroepspraktijkvorming (hierna: BPV overeenkomst). [verzoeker] studeert in het kader van die overeenkomst voor een opleiding op niveau 4. Nadat [verweerder] in augustus 2024 contact heeft gehad met de opleidingsbegeleider van [verzoeker] , wordt besloten om de BPV overeenkomst te beëindigen per 1 september 2024. [verzoeker] vindt weliswaar per 1 november 2024 een ander leerwerkbedrijf, maar is van mening dat hij met [verweerder] niet alleen een BPV overeenkomst had gesloten, maar dat er ook sprake is van een arbeidsovereenkomst die [verweerder] niet rechtsgeldig kon opzeggen tegen 1 september 2024. Hij verzoekt in deze procedure niet om vernietiging van de opzegging, maar om de gebruikelijke vergoedingen bij een onregelmatige opzegging.

De kantonrechter is van oordeel dat er naast de BPV overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst heeft bestaan die [verweerder] onregelmatig/niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Omdat [verzoeker] niet om vernietiging heeft verzocht heeft hij recht op een gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding. De verzochte billijke vergoeding zal worden afgewezen. Het tegenverzoek van [verweerder] , tot terugbetaling van het restant van de lening zal eveneens worden toegewezen.

3 De feiten

3.1.

[verzoeker] legt in 2020 contact met [verweerder] met de vraag of er in het autobedrijf van [verweerder] een stageplek beschikbaar is.

3.2.

Op 1 augustus 2020 sluiten partijen een eerste overeenkomst voor de duur van zes maanden. Deze overeenkomst wordt per 1 februari 2021 verlengd voor de duur van één jaar. Op 1 februari 2022 wordt vervolgens wederom een overeenkomst gesloten voor de duur van zeven maanden. Vervolgens, op 1 augustus 2022, sluiten zij een BPV overeenkomst die loopt tot en met 31 juli 2026 in verband met de nieuwe opleiding van [verzoeker] op niveau 4. Uit deze overeenkomst wordt geciteerd:

7. Duur van de overeenkomst

7.1

De praktijkovereenkomst treedt na ondertekening van het eerste bpv-blad in werking en wordt in principe aangegaan voor de duur van de bpv-periode zoals vermeld op het bpv-blad.

7.2

De praktijkovereenkomst eindigt van rechtswege:

a. Op het moment dat de student de bpv met positieve beoordeling heeft voltooid of in het geval van een keuzedeel indien de student de bpv heeft voltooid.

b. Door het verstrijken van de geplande einddatum zoals vermeld op het bpv-blad.

c. Door het eindigen van de onderwijsovereenkomst tussen de student en de school.

d. Door ontbinding of door verlies van rechtspersoonlijkheid van het leerbedrijf of wanneer het leerbedrijf ophoudt het in de praktijkovereenkomst bedoelde beroep in het genoemde bedrijf uit te oefenen.

e. Wanneer de erkenning van het leerbedrijf zoals bedoeld in artikel 7.2.10 van de WEB is verlopen of ingetrokken.

Een beëindiging van rechtswege zal door de school schriftelijk worden bevestigd aan de student en het leerbedrijf.
(…)

3.3.

Op 21 augustus 2024 heeft [verweerder] contact met [naam 1] , de BPV docent van [verzoeker] , en ontvangt een e-mail met gespreksnotities over het contact tussen school en [verzoeker] , waaruit wordt geciteerd:

Gespreksnotities en eindconclusie:

17-11-2023

Ik heb [verzoeker] gebeld ivm zijn afwezigheid. Tijdens het laatste BPV bezoek aan het bedrijf vorig schooljaar heb ik aangegeven dat [verzoeker] vaak afwezig was. Deels kwam dat toen door de cursussen die hij via het werk volgde. Maar leermeester wil graag op de hoogte gehouden worden.

Nu Is [verzoeker] weer vaak afwezig, even geleden werd er gemeld dat zijn zus een ongeluk had gehad en dat hij naar het ziekenhuis moest. Toen hebben we hem weer een tijdje niet gezien. Nu belde ik hem met het advies te stoppen, maar [verzoeker] vertelde dat zijn opa slecht ligt. De vader van zijn vader en die is ook al overleden. Volgens [verzoeker] is het de hem de laatste maanden (september en oktober 2023) heel slecht afgegaan. Zijn werkgever weet niet dat hij afwezig is geweest en hij heeft dat ook liever niet dat we contact opnemen met zijn werkgever. Dan heeft hij weer een probleem erbij.

Hij wil perse de opleiding afmaken en zegt thuis alles bij te werken steeds

Als ik op Electude kijk dan zie ik dat het 218 dagen geleden is dat [verzoeker] is ingelogd en wat heeft gedaan. Dus dat is niet helemaal waar wat hij zegt.

Ik heb [verzoeker] geadviseerd om dit jaar over te doen, of in ieder geval nu te stoppen en pas op de plaats te doen. Er volgt een gesprek aanstaande woensdag 22 november 2023 om 14.00 uur

22 november 2023 was [verzoeker] afwezig,


24-4-2024

Studie voortgangsgesprek met [verzoeker] gevoerd. Doordat hij vaak in de avonden afwezig is geweest heeft hij flinke vertraging opgelopen. Dit besproken met hem. Afspraken gemaakt met [verzoeker] , hij loopt studie vertraging op waardoor hij het laatste schooljaar overdoet. Ook zal zijn houding beter moeten zijn, want met deze instelling gaat het niet lukken. [verzoeker] belooft beterschap hij geeft aan voortaan de gehele lesdag aanwezig te zijn.

21-8-2024

Overleg met het bedrijf in verband met verlengen van de opleiding TS BBL.

[verzoeker] heeft niet voldaan om de 2 jarige BBL opleiding af te ronden in de normale tijd die er voor staat. Door de afwezigheid op school loopt hij veel achter met lesstof en opdrachten die uitgegeven worden. Ook heeft [verzoeker] in de digitale omgeving "Stem Praktijk Beoordelen" de opdrachten niet ingeleverd die afgesproken zijn en gelden als examinerend. Het betreft de opdrachten BHE B1-K1 complexe reparatie mechanisch en complexe reparatie elektronisch, BHE B1-K2 complexe diagnose mechanisch en diagnose elektronisch, als ook BVE B1-K2 diagnose mechanisch. Dit zijn opdrachten die volgens het kwalificatie dossier gemaakt moeten worden om tot een diploma te komen.

Als [verzoeker] hieraan wil voldoen zal hij het tweede jaar over moeten doen en de BPV verlengd moeten worden. In overleg met het bedrijf is dit niet wenselijk omdat, dat weer een werkdag kost om naar school te gaan en gezien de resultaten op het werk. Daar wordt weinig vooruitgang herkend ondanks dat [verzoeker] op niveau 4 zou moeten kunnen functioneren.

Naar aanleiding van dit gesprek wordt de BPV niet verlengd.

3.4.

Op 23 augustus 2024 vindt een gesprek plaats tussen [verweerder] en [verzoeker] . Eveneens is mevrouw [naam 2] bij dit gesprek aanwezig, zij is een door [verweerder] ingeschakelde juriste. In dit gesprek geeft [verweerder] aan dat de overeenkomst tussen partijen per 1 september 2024 wordt beëindigd. Uit de e-mail die na dit gesprek volgt, wordt geciteerd:

1. Jouw positie binnen ons bedrijf wordt in overleg met het [bedrijf 1] per 1 september beëindigd, de BPV die ten grondslag ligt aan jouw positie zal niet worden verlengd of opnieuw worden aangegaan in verband met de grote studie vertraging die je opgelopen hebt waardoor je de opleiding niet behaald hebt.

2. Het salaris wat wij nog aan jou verschuldigd zijn vermeerderd met vakantie toeslag en reiskostenvergoeding, vermindert met de factuur over onderdelen die door jou bij ons zijn afgenomen, zullen wij zoals gewoonlijk op 25 augustus aan jou overmaken. Jouw loonstrook en de factuur zullen m.i.v. maandag voor jou zichtbaar zijn in het

loonsysteem waar jij een actief account van hebt.

3. Het privé bedrag van 1008,79 euro wat jij ons nog verschuldigd bent (voorgeschoten ivm incasso onbetaalde zorgpremie) zullen wij verminderen met de privé toelage van 200,00 euro voor het verzorgen van Eros.

4. We hebben afgesproken dat jij in de week van 26 - 30 augustus 2024, contact met ons opneemt teneinde de sleutels van de zaak en de voor het werk aan jou toegekende koptelefoon terug te brengen. Tevens zullen wij dan afspraken maken om de terugbetaling van het privé bedrag te waarborgen.

3.5.

Eveneens op 23 augustus 2024 stuurt [naam 1] aan de jurist van [verweerder] het volgende bericht:

We zullen de BPV overeenkomst beëindigen per 1 september.


Reden is dat [verzoeker] nog minimaal 1 jaar nodig heeft om de opleiding af te maken, waarbij de kans groot is dat [verzoeker] dit niet al halen in de verlening van een jaar. [verzoeker] zal nog een dag in de week naar school moeten gedurende het jaar, en extra schoolkosten met zich meebrengen. In overleg met het bedrijf wordt de BPV overeenkomst per 1 sept. 2024 beëindigd.

3.6.

Per 1 november 2024 heeft [verzoeker] een nieuwe leer/werkplek gevonden.

4 Het verzoek en het verweer

4.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,

In het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd (primair):

I. voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en [verweerder] een

arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW heeft bestaan vanaf

1 augustus 2022 tot 1 september 2024;

II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens de

onregelmatige opzegging ter hoogte van € 52.209,31 bruto althans tot betaling van een bedrag als in goede justitie zal worden vastgesteld, onder gelijktijdige

verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;

III. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding ten

bedrage van € 3.311,38 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;

IV. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 20.000,- bruto, dan wel een bedrag als in goede justitie zal worden vastgesteld, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;

In het geval de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd (subsidiair):

V. voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en [verweerder] een

arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW heeft bestaan vanaf 1 augustus 2022 tot 1 september 2024;

VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding ten

bedrage van € 3.311,38 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto-netto specificatie, binnen een week na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking;

Primair en subsidiair:

VII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening aan [verzoeker] ;

VIII. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige

procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, inclusief de

nakosten.

4.2.

Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] heeft met [verweerder] niet alleen een BPV overeenkomst gesloten, maar tussen hen bestond ook een arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst kon [verweerder] op 23 augustus 2024 niet rechtsgeldig opzeggen tegen 1 september 2024. [verzoeker] berust in de opzegging, maar stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van de onregelmatige opzegging recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.

4.3.

[verweerder] , verzet zich tegen toewijzing van het verzoek, stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en stelt het volgende zelfstandig tegenverzoek in:

[verweerder] verzoekt de kantonrechter

1. de vorderingen zijdens [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren, dan wel hem deze

vorderingen als zijnde ongegrond en/of niet onderbouwd te ontzeggen en/of af te wijzen;

2. bij wijze van tegenvordering [verzoeker] te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het restant van de lening aan [verweerder] ad € 1.008,54 te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

3. [verzoeker] voorts te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van gemachtigde en te bepalen dat [verzoeker] wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn als deze niet binnen veertien dagen na betekening van de in dezen te wijze beschikking zullen zijn voldaan en deze kostenveroordeling eveneens uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.4.

[verweerder] stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat er tussen partijen nooit een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Er was enkel sprake van een overeenkomst beroepspraktijkvorming (hierna: BPV) in het kader van de opleiding die [verzoeker] volgde aan het [bedrijf 1] te [vestigingsplaats] . Daarnaast verzoekt [verweerder] om terugbetaling van het door hem aan [verzoeker] geleende (restant) bedrag van € 1.008,54.

4.5.

De standpunten van partijen worden hierna verder besproken.

5 De beoordeling

Tussen partijen is naast de BPV overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.

5.1.

De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of ook sprake is van een arbeidsovereenkomst of ‘slechts’ van een BPV overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat er ook een arbeidsovereenkomst bestond en zal dat hierna motiveren.

5.2.

Partijen hebben in augustus 2022 een BPV overeenkomst gesloten ten behoeve van de nieuwe opleiding van [verzoeker] voor de duur van vier jaar. Zij hebben geen schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.

5.3.

Artikel 7:610 lid 1 BW definieert een arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Een overeenkomst dient dus als arbeidsovereenkomst te worden aangemerkt indien is voldaan aan de elementen ‘in dienst van’, ‘loon’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘arbeid’. Om te kunnen beoordelen of hieraan is voldaan, moet eerst door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen.

5.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake was van het verrichten van werkzaamheden door [verzoeker] ‘gedurende zekere tijd’. De BPV overeenkomst is namelijk gesloten voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2026.

5.5.

[verzoeker] ontving van [verweerder] voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 2.269,97 bruto per maand, exclusief 8 % vakantiebijslag, zodat aan het element ‘loon’ is voldaan.

5.6.

De kantonrechter is ook van oordeel dat [verzoeker] ‘in dienst van’ [verweerder] werkzaamheden heeft verricht. Vast staat namelijk dat [verweerder] aan [verzoeker] opdrachten en instructies gaf over de uit te voeren werkzaamheden, dat [verzoeker] de werkzaamheden niet naar eigen inzicht mocht vervullen en dat [verweerder] de werktijden bepaalde. [verzoeker] verrichtte de werkzaamheden dus onder gezag van [verweerder] .

5.7.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of er ook sprake was van ‘arbeid’ in de zin van artikel 7:610 BW. Daarbij heeft als maatstaf te gelden of de werkzaamheden van [verzoeker] naar de bedoeling van partijen zozeer waren gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring van [verzoeker] , mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding, dat niet meer kan worden gesproken van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere partij arbeid te verrichten. Het komt er hierbij op aan of het verrichten van de werkzaamheden door [verzoeker] in overwegende mate in het belang was van de opleiding die hij volgt.

5.8.

Vaststaat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten ten behoeve van het praktijkgedeelte van de opleiding die [verzoeker] volgde. Daarmee staat in beginsel het leerdoel van de werkplek voorop. Echter, ook kan worden vastgesteld dat [verzoeker] bij het sluiten van deze overeenkomst zijn niveau 3 opleiding al had behaald en voorafgaand aan deze BPV overeenkomst een half jaar, zonder daarnaast een opleiding te volgen, voor [verweerder] heeft gewerkt. Daar komt bij dat uit de overgelegde whatsappgesprekken kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in de vakantie van [verweerder] op het bedrijf werkzaamheden uitvoerde, terwijl [verweerder] voorheen, toen [verzoeker] nog niet bij hem werkte, gedurende vakanties gesloten was. Dit duidt er naar het oordeel van de kantonrechter op dat hij niet alleen in de vakantie van toegevoegde waarde was voor [verweerder] , maar dat [verzoeker] die werkzaamheden ook bij aanwezigheid van [verweerder] kon uitvoeren en daarmee dan ook van toegevoegde waarde was. Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in overwegende mate in het belang van zijn opleiding werkzaamheden uitvoerde. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat hij de werkzaamheden van [verzoeker] moest controleren en dat [verzoeker] voor werkzaamheden veel meer tijd nodig had dan hijzelf, maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [verweerder] gelegen een meer onderbouwde toelichting te geven op de specifieke verdeling van werkzaamheden tussen hem en [verzoeker] waaruit zou kunnen blijken dat [verzoeker] in overwegende mate werkzaamheden verrichtte in het kader van zijn opleiding. Dat heeft [verweerder] onvoldoende gedaan. Daarmee komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verzoeker] niet in overwegende mate in het belang van zijn opleiding werkzaamheden verrichtte voor [verweerder] .

5.9.

Omdat uit het voorgaande kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de elementen ‘in dienst van’, ‘loon’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘arbeid’, komt de kantonrechter tot het oordeel dat er naast de BVP overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.

Onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst

5.10.

[verweerder] kon de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen op 23 augustus 2024 tegen 1 september 2024. [verzoeker] heeft er vervolgens voor gekozen de opzegging niet te vernietigen, maar hierin berust. Dit heeft tot gevolg [verweerder] aan hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging is verschuldigd, de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding wordt, gelet op het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW, gematigd naar drie maandsalarissen omdat [verzoeker] sinds 1 november 2024 een nieuw bedrijf heeft gevonden om te werken en zijn opleiding voort te zetten. Gelet op het bruto salaris van [verzoeker] , vermeerderd met het vakantiegeld van 8% komt de vergoeding op een bedrag van € 7.354,80 bruto.

Transitievergoeding

5.11.

Nu de arbeidsovereenkomst op initiatief van [verweerder] is geëindigd heeft [verzoeker] recht op betaling van de transitievergoeding. Hij heeft deze vergoeding gevorderd vanaf het eerste moment dat hij voor [verweerder] is gaan werken in augustus 2020. De transitievergoeding wordt enkel berekend over de periode dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval heeft bestaan vanaf 1 augustus 2022. Echter, in de periode van 1 februari 2022 tot 1 augustus 2022 heeft [verzoeker] ook voor [verweerder] gewerkt, zonder dat sprake was van een leerwerk- of BPV overeenkomst. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat over deze periode ook sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. De transitievergoeding wordt daarom berekend over de periode 1 februari 2022 tot 1 september 2024. Dit komt neer op een bedrag van € 2.111,00.

Billijke vergoeding

5.12.

Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW kan kantonrechter aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen. De kantonrechter zal dat niet doen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

5.13.

Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, enerzijds als compensatie voor de (im)materiële schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten en anderzijds als middel om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag aan te passen in eventuele volgende gevallen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. Daarbij kan de hoogte van de billijke vergoeding mede worden bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid voor de werknemer om elders inkomsten te verwerven. Bij de bepaling van de billijke vergoeding moet ook de aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Tot slot wordt opgemerkt dat, aangezien bij de bepaling van de billijke vergoeding alle omstandigheden moeten worden meegenomen, en ook de rol die de werknemer heeft gespeeld, van betekenis kan zijn.

5.14.

De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] zelf de aanleiding heeft gegeven voor het ontstaan van het geschil tussen partijen. Immers, op 21 augustus 2024 ontvangt [verweerder] bericht van de studiebegeleider van [verzoeker] dat [verzoeker] zich onvoldoende heeft ingespannen op school, waardoor hij een heel leerjaar moet overdoen. [verzoeker] heeft [verweerder] hierover niet geïnformeerd ook niet tussentijds, terwijl [verzoeker] hierover al eerder gesprekken heeft gevoerd met zijn studiebegeleider. De berichtgeving van school op 21 augustus 2024 was de aanleiding voor [verweerder] om, nadat school hem had gevraagd of hij nog wilde verlengen in het kader van de opleiding, dit niet te willen en de reden waarom [verweerder] twee dagen later aan [verzoeker] heeft medegedeeld dat de samenwerking zou stoppen. [verweerder] was zich op dat moment niet bewust dat hij met [verzoeker] ook een arbeidsovereenkomst had lopen die hij niet op deze wijze kon opzeggen. Het was echter het gedrag van [verzoeker] , het gebrek aan inspanningen op school, dat aanleiding gaf tot deze opzegging/beëindiging. Hoewel [verweerder] achteraf bezien onjuist handelde, reden waarom hij een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding aan [verzoeker] is verschuldigd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om hem ook nog een billijke vergoeding toe te kennen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat [verzoeker] inmiddels, per 1 november 2024 is gestart bij een nieuw bedrijf en zijn opleiding daar kan voortzetten. Eveneens is hierin meegenomen dat de kantonrechter geen enkel verband ziet tussen de gebroken pols van [verzoeker] in augustus en de (reden van de) beëindiging. Dit is een toevallige samenloop van omstandigheden.

Terugbetaling van het restant van de lening in het tegenverzoek

5.15.

[verweerder] heeft in het zelfstandig tegenverzoek terugbetaling verzocht van het restant van het aan [verzoeker] geleende bedrag van € 1.008,54. [verzoeker] heeft het bestaan van de lening alsmede de hoogte van het restant ervan niet betwist, reden waarom dit verzoek wordt toegewezen.

Proceskosten

5.16.

De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

6 De beslissing

De kantonrechter

In het verzoek

6.1.

verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan in de periode 1 augustus 2022 tot en met 31 augustus 2024,

6.2.

veroordeelt [verweerder] tot betaling, binnen een week na de betekening van deze beschikking, van een bedrag van € 7.354,80 aan gefixeerde schadevergoeding en een bedrag van € 2.111,00 aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 1 september 2024 voor de gefixeerde schadevergoeding en 1 oktober 2024 voor de transitievergoeding tot de dag van algehele voldoening,

6.3.

veroordeelt [verweerder] om bij de betaling van de bedragen onder rechtsoverweging 6.2 een bruto-netto specificatie te verstrekken,

In het zelfstandig tegenverzoek

6.4.

veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 1.008,54 netto aan openstaande lening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening,

In het verzoek en in het zelfstandig tegenverzoek

6.5.

compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt,

6.6.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

6.7.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.